Vanwege het belang van de verklaring van de getuige [D.], zal het hof die verklaring hieronder letterlijk uit het proces-verbaal overnemen:
“U vraagt mij naar 20 februari 2013. Dat kan ik u vertellen. Om ongeveer kwart voor 10 á 10 uur werd er code 500 omgeroepen wat betreft de hoofdingang. Die code betekent dat het een EHBO– of BHV-geval is. Ik ben toen naar beneden gelopen en vervolgens naar buiten gelopen, samen met de BHV-ers. Het bleek dat mevrouw gevallen was buiten. Dat was tussen de hoofdingang en de parkeergarage.
U toont mij twee afbeeldingen waarop mevrouw [appellante] heeft aangegeven waar zij in haar herinnering is gevallen. Bij de zwartwit foto geef ik aan dat mevrouw dichter bij de vierkante lantaarnpaal is gevallen die op de foto zichtbaar is. Bij de kleurenfoto geef ik aan dat mevrouw gevallen is iets rechts van het rode kruisje. Ik heb mevrouw gevraagd hoe het met haar ging en of ze ergens pijn had. U vraagt mij wat zij aangaf. Dat weet ik echt niet meer.
U vraagt mij of ik mij herinner of er sprake was van gladheid. Dat weet ik niet. Samen het BHV-ers heb ik haar in een rolstoel gezet en naar de EHBO-ruimte gebracht. U vraagt mij of het kan kloppen dat mevrouw vervolgens naar boven is gebracht in een rolstoel om haar bij haar moeder en familie te brengen. Ik weet dat dat is gebeurd. U vraagt of ik dat zelf heb gedaan. In ieder geval niet alleen, dan samen met een BHV-er.
Ik weet wel dat het koud was, maar of het glad was weet ik niet.
U toont mij het incidentenformulier. Dit formulier heb ik zelf opgesteld. Als het mij duidelijk was geweest hoe het allemaal precies was gegaan, dan zou ik het ook hebben opgeschreven. Dat betekent dus ook dat als het voor mij duidelijk was geweest dat het gladheid was, dat ik het dan zou hebben opgeschreven.
Op vragen van mr. Baetsen verklaar ik:
U vraagt mij of mevrouw nog op de grond lag toen ik buiten kwam. Dat weet ik niet meer. U vraagt mij of het mij zou zijn opgevallen als er ijs gelegen zou hebben op de plek waar mevrouw gevallen was. Ik denk dat dit mij wel opgevallen zou zijn.
Op vragen van mr. Drosten verklaar ik:
U vraagt mij of ik de moeder van mw. [appellante] gesproken heb die ochtend. Ja. Ik ken [appellante] van de Bijenkorf en heb op die ochtend ook haar moeder gesproken. U vraagt mij of de moeder van [appellante] heeft gezegd waarom ze was gevallen. Ik weet het niet meer. Ik kan mij niet herinneren dat ik van de moeder van [appellante] gehoord heb wat de oorzaak was van het vallen.
Ik heb gevraagd aan [appellante] wat er was gebeurd en zij heeft mij gezegd dat ze uitgegleden was. U vraagt mij waarover uitgegleden. Gewoon over de grond.
U vraagt mij of ik nog gekeken heb of de situatie nog voor anderen gevaarlijk was. Op zo’n moment ben je bezig met mevrouw en let je niet op de andere dingen. De raadsheer-commissaris vraagt aan mij of ik mij vrij voel ten opzichte van bijvoorbeeld mijn baas om te verklaren wat ik mij herinner. Ja, ik voel mij vrij.
[appellante] heeft gezegd dat het glad was en dat ze uitgegleden was. Ik weet niet of er gestrooid is nadat ik van mevrouw [appellante] gehoord heb dat het volgens haar glad was.
Het klopt dat we met elkaar gesproken hebben, ik heb het nu over het gesprek met de moeder van [appellante] erbij. Als u mij ernaar vraagt of er besproken is wat de oorzaak was van het vallen, dan weet ik dat niet meer.
U vraagt mij hoe het kan dat ik zojuist heb verklaard dat [appellante] tegen mij gezegd heeft dat het glad was en dat ze is uitgegleden en dat dat niet zo op het incidentenformulier staat. Ik heb het op dat moment zo opgeschreven en weet ook niet meer erover te zeggen dat het zo komt.”