ECLI:NL:GHARL:2016:6083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200.152.098/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere overeenkomst en schadevergoeding voor niet uitgevoerde diensten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in eerste aanleg eiser was, tegen [geïntimeerde], die gedaagde was. De zaak betreft een bijzondere overeenkomst waarbij [appellant] [geïntimeerde] heeft ingeschakeld voor het uitvoeren van diensten met betrekking tot de beoordeling van een idee voor een noodoproep via een luchtballon, genaamd S.O.S. Crystal. Het hof heeft de feiten uit het eerdere vonnis van de rechtbank overgenomen, waarin werd vastgesteld dat [appellant] in juni 2006 contact heeft opgenomen met [geïntimeerde] en dat er een stappenplan is afgesproken voor de uitvoering van de werkzaamheden. Na betaling van verschillende bedragen door [appellant] voor de uitvoering van deze stappen, ontstond er een geschil over de uitvoering en de kosten die [appellant] heeft gemaakt.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] niet tekort is geschoten in haar verplichtingen en heeft zij de vorderingen van [appellant] afgewezen, met uitzondering van een bedrag dat [geïntimeerde] moest terugbetalen. [Appellant] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan, waarbij hij vier grieven heeft ingediend. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet op een deugdelijke grondslag berustte.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 26 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.152.098/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 373984 \ CV EXPL 13-2279)
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van
[appellant],
v.h.o.d.n. [X]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F.M. Schmitz, kantoorhoudend te Arnhem,
tegen:
[geïntimeerde],
v.h.o.d.n. [Y] , [Y] en [Y] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L. Laken-Steehouwer, kantoorhoudend te Assen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 september 2014 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 30 september 2014;
- de memorie van grieven (met een productie);
- de memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
“bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hetvonnis van de Rechtbank te Noord-Nederland, sector Kanton, locatie Assen, gewezen op 17 december 2013 onder zaak- en rolnummer 373984 \ CV EXPL 13-2279, tussen appellant als eiser in eerste aanleg en geïntimeerde als gedaagde in eerste aanleg, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van eiser in eerste aanleg alsnog geheel toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.”

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1 tot en met 16 van het (bestreden) vonnis van 17 december 2013, nu daartegen geen grieven zijn gericht en ook overigens niet is gebleken van bezwaren daartegen. Aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan komen de feiten, voor zover in hoger beroep van belang, neer op het volgende.
2.2
[appellant] heeft zich medio juni 2006 tot [geïntimeerde] gewend met het verzoek om zijn idee van een noodoproep via een luchtballon - genaamd: S.O.S. Crystal - te beoordelen.
2.3
[geïntimeerde] heeft de aanvraag tegen betaling van € 75,- in behandeling genomen en een inschatting gemaakt van de technische haalbaarheid van het idee (stap 1). [geïntimeerde] zag volgens die inschatting op commercieel gebied geen belemmerende factoren om tot nader onderzoek over te gaan. In aansluiting op stap 1 adviseerde [geïntimeerde] om, tegen betaling van € 150,-, over te gaan naar stap 2, inhoudende een intakegesprek bij haar op kantoor. In dat gesprek zou duidelijk moeten worden wat [appellant] van haar verwachtte en wat zij voor [appellant] kon betekenen. Van dat gesprek zou een besprekingsverslag worden opgemaakt, met de bevindingen van [geïntimeerde] , opmerkingen en aanbevelingen, alsmede een indicatie worden gegeven van de kosten en doorlooptijd van de eventueel te nemen stap 4.
2.4
[appellant] heeft opdracht gegeven voor stap 2. In het verslag van het intakegesprek, gedateerd 27 juli 2006, is onder meer opgenomen dat [appellant] aan [geïntimeerde] heeft gevraagd of iets als een S.O.S.-ballon al bestaat en dat daarop door [geïntimeerde] is geantwoord dat zij het niet kent en dat onderzocht moet worden of het al dan niet werkelijk bestaat. Als eindconclusie vermeldt het verslag:
“Hoewel er nog vele vragen open zijn en er nog vele zaken onderzocht zullen worden, schatten wij het zowel technisch alsook commercieel niet negatief in dat dit productidee haalbaar is. Wij adviseren dan ook het nemen van stap 4. Stap 3 is in dit geval niet van toepassing.”2.5 [geïntimeerde] heeft na stap 2 [appellant] , onder verwijzing naar een bijgevoegd plan van aanpak,
geadviseerd over te gaan tot stap 4. De uitvoeringskosten daarvan zijn in het plan begroot op
€ 3.777,-. In het plan is vermeld dat stap 4 omvat: een onderzoek naar de technische haalbaarheid ad € 2.486,-, een marktanalyse ad € 678,- een indicatief octrooionderzoek ad
€ 500,- en het opstellen van een eindrapport ad € 113,-.
Met betrekking tot het indicatief octrooi onderzoek vermeldt het plan van aanpak:
“We zullen een indicatief octrooionderzoek doen naar de octrooieerbaarheid en risico van inbreukpleging op bestaande rechten. Hierbij wordt onderzocht in de internationale octrooiregisters naar vergelijkbare of identieke producten. Om dit onderzoek te kunnen doen wordt tevens gebruik gemaakt van het virtueel prototype en/of technische schetsen uit het onderzoek naar de technische haalbaarheid. Hiervan komt verslag op basis waarvan kan worden beslist al dan niet octrooi aan te vragen en/of überhaupt door te gaan met het productidee, dan wel het aan te passen.”
2.6
[appellant] heeft opdracht gegeven voor stap 4 en het bedrag ad € 3.777,- op
8 september 2006 aan [geïntimeerde] betaald. [geïntimeerde] heeft bij brief van 10 oktober 2006 aan [appellant] gemeld dat zij bezig is geweest met stap 4 en tot de conclusie is gekomen dat de
'vinding misschien haalbaar kan zijn echter het zal dan op het nippertje zijn'. In plaats van het in stap 4 aangebodene te voltooien adviseert zij eerst over te gaan tot het doen van een praktijkproef (stap 6.1). De kosten daarvan begroot [geïntimeerde] op € 1.684,-. Voorts wordt gemeld dat de tot dan toe gemaakt kosten voor stap 4 € 2.260,- bedragen en dat er nog € 1.517,- in depot is.
2.7
Begin oktober 2006 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] haar rapport verstrekt over het door haar ter uitvoering van stap 4 verrichte onderzoek naar de technische en commerciële haalbaarheid van het idee. Over het indicatief octrooionderzoek is vermeld dat dit alsnog wordt aangeboden zodra het product technisch uitgekristalliseerd is.
2.8
In de periode van 10 oktober 2006 tot 22 november 2007 is [appellant] (naar zijn zeggen) enige tijd gedetineerd geweest.
2.9
Bij e-mail van 22 november 2007 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] bericht dat hij op
21 november 2007 op Espacenet een tiental patenten heeft gezien die veel op zijn idee leken, terwijl hij tot dan toe dacht hij dat hij de enige was met dat idee, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [geïntimeerde] dat al had onderzocht voordat zij hem verdere kosten had laten maken. [appellant] schrijft onder meer:

Waarom heeft u niet meegedeeld dat er soortgelijke ideen al gepatenteerd waren, heeft u dat niet onderzocht, is het u niet opgevallen, of wou u gewoon geld van mij afhandig maken”Hij verzoekt verder om restitutie van het door hem (voor stap 4) betaalde bedrag.
2.1
In reactie daarop heeft [geïntimeerde] bij e-mail van eveneens 22 november 2007 onder meer geschreven:

Door de onbehoorlijke manier waarop u ons heeft benaderd, zijn wij nu niet meer bereid verdere werkzaamheden voor u uit te voeren.”[geïntimeerde] deelt verder mee dat zij het nog in depot staande bedrag van € 500,- voor het indicatief octrooionderzoek terug zal betalen, nu dat
onderzoek om kostenbesparende redenen bewust niet is uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft dit bedrag op 30 november 2007 terugbetaald.
2.11
Bij brief van 17 maart 2008 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] verzocht om hem kopieën toe te sturen van alle correspondentie die hij met haar heeft gevoerd. [appellant] schrijft dat hij die correspondentie is kwijtgeraakt als gevolg van een ontruiming van zijn woning tijdens zijn detentie. Bij e-mail van 31 maart 2009 heeft [appellant] zijn verzoek herhaald. [geïntimeerde] heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek.
2.12
Bij brief van 12 mei 2010 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] schriftelijk gesommeerd tot terugbetaling van een bedrag ad € 3.277,00, te vermeerderen met rente en kosten. De gemachtigde schrijft in die brief onder meer:
Naar cliënt meent heeft u een onjuiste volgorde van handelen gehanteerd; u had eerst
moeten onderzoeken of het idee van cliënt al gepatenteerd was althans al bestond en
u had pas daarna - indien dat niet het geval zou zijn geweest - vervolgstappen mogen
nemen. U heeft echter andersom gehandeld: u hebt eerst de vervolgstappen genomen
- uitgebreid inhoudelijk, technisch en commercieel onderzoek verricht en een 17
pagina's tellend rapport daarover geschreven - en u hebt pas daarna onderzocht of het
idee al gepatenteerd was althans al bestond. En dat terwijl cliënt u reeds bij aanvangheeft gevraagd of zijn idee wellicht al bestond - zie het 'Verslag van bespreking d.d. 27
juli 2006'. Zo heeft u cliënt onnodig kosten laten maken voor het verrichten van het onderzoek en het schrijven van een rapport. De daarmee gepaard gaande kosten wenst cliënt van u terug te ontvangen.
2.13
Bij brief van 20 mei 2010 heeft [geïntimeerde] aangegeven niet tot terugbetaling over te gaan.
In de brief schrijft [geïntimeerde] onder meer:
“Uw cliënt kwam destijds met slechts een idee. Een idee is geen uitvinding.
Een idee is niet octrooieerbaar, een uitvinding daarentegen wel, mits het voldoet aan de 3 welbekende criteria. Een uitvinding is een technische oplossing voor een probleem of gemis. Hetgeen dat uitsluitend eventueel kan worden geoctrooieerd is de technische aantoonbaar werkende oplossing voor een probleem of gemis. Hetgeen dat dus uitsluitend, in het kader van een nieuwheidonderzoek, kan worden vergeleken met de registraties, is dus de concrete aantoonbaar werkende technische oplossing, aldusde uitvinding.
EEN IDEE KAN NIET WORDEN ONDERZOCHT OP NIEUWHEID.
EEN WERKENDE TECHNISCHE OPLOSSING (uitvinding) WEL
Daar uw cliënt deze technische oplossingen nog helemaal niet had bedacht, dit is hem nadrukkelijk medegedeeld, hebben wij deze o.a. uitgevoerd tegen betaling van het totaal bedrag 3777,-. Het werkelijke uitvinden moest aldus nog gebeuren, hetgeen wij voor hem hebben gedaan.”2.14 Partijen hebben nog verdere correspondentie gevoerd, maar dat heeft niet geresulteerd in een vergelijk.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd:
a. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 1.017,- aan te veel betaald loon en € 2.260,- aan schadevergoeding, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf
8 september 2006 , alsmede tot betaling van € 66,25 aan wettelijke handelsrente berekend over een bedrag van € 500,- over de periode van 8 september 2006 tot en met
30 november 2007;
b. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar
verplichtingen betreffende stap 4;
c. veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde, bij vonnis van 17 december 2013 , uitvoerbaar verklaard bij voorraad, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 1.017,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
1 december 2007 . Voorts is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten, begroot op een bedrag van € 94,79 aan dagvaardingskosten, € 75,- aan vast recht en € 200,- aan salaris gemachtigde.
3.3
De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat [geïntimeerde] het gevorderde bedrag van € 1.017,-- (het zich nog in depot bevindende bedrag van € 1.517,-- minus het al terugbetaalde bedrag van € 500,--) niet (deugdelijk gemotiveerd) heeft weersproken, waarmee dat bedrag toewijsbaar is. De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar nu het een vordering tot terugbetaling betreft. In plaats daarvan is de wettelijke rente toegewezen. Voor het gevorderde bedrag van € 2.260,-- (het voor stap 4 betaalde bedrag van € 3.777,-- minus het restant depotbedrag van € 1.517,--) en de gevorderde verklaring voor recht geldt dat geen sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van haar verplichtingen uit stap 4, terwijl de (mogelijk beoogde) stelling dat [geïntimeerde] als redelijk handelend opdrachtnemer niet tot het advies van stap 4 zou hebben kunnen komen, niet voldoende deugdelijk is onderbouwd.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
[appellant] is van het vonnis in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven. De grieven richten zich tegen de afwijzing door de kantonrechter van het gevorderde bedrag van € 2.260,-- en de gevorderde verklaring voor recht.
De grieven bestrijden de oordelen van de kantonrechter dat [geïntimeerde] niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen (grieven I t/m III) en [appellant] de stelling dat [geïntimeerde] als redelijk handelend opdrachtnemer niet tot het advies van stap 4 zou hebben kunnen komen, niet voldoende deugdelijk heeft onderbouwd (grief IV).
4.2
Met betrekking tot het door [appellant] als schadevergoeding gevorderde bedrag van € 2.260,-- overweegt het hof dat [appellant] aan die vordering ten grondslag heeft gelegd dat hij schade heeft geleden doordat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst tussen partijen.
[appellant] heeft hieromtrent in zijn dagvaarding in eerste aanleg (randnummer 36) het volgende gesteld:
“Doordat gedaagde tekortgeschoten is in de nakoming, heeft eiser schade geleden. Indien er
eerst een nieuwheidonderzoek door gedaagde zou zijn uitgevoerd, was meteen duidelijk
geworden dat er meerdere patenten rusten op uitvindingen die op de vinding van eiser
lijken. Verder onderzoek naar zijn vinding, zoals het uitgevoerde inhoudelijk, technisch en
commercieel onderzoek, had dan achterwege kunnen blijven. Nu deze volgorde niet is
gehanteerd heeft eiser schade geleden. De schade is een bedrag van € 2.260,00 en bestaat
uit de kosten voor Stap 4.”4.3 Het hof overweegt dat schadevergoeding ziet op vermogensschade en ander nadeel dat voortvloeit uit een gebeurtenis. Daarbij geldt dat voor vergoeding van schade slechts in aanmerking komt de schade die in een zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar rust, dat die schade hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (vgl. art. 6:99 BW).
4.4
De vordering van [appellant] strekt, in weerwil van zijn stelling, echter niet tot vergoeding van schade die is voortgevloeid uit een gebeurtenis waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is, maar tot terugbetaling van de kosten die hij uit hoofde van zijn contractuele verplichtingen aan [geïntimeerde] heeft betaald voor stap 4. De aangewezen weg daarvoor is ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming met een beroep op de ongedaanmakingsverplichting die daaruit voortvloeit (art. 6:265 e.v. BW). [appellant] heeft die weg echter niet bewandeld. Zijn vordering tot schadevergoeding ontbeert daarmee een deugdelijke grondslag, hetgeen dient te resulteren in de afwijzing van die vordering. De grieven voor zover zij zich richten tegen de afwijzing van die vordering kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis en behoeven daarmee geen bespreking.
4.5
Wat betreft de door de kantonrechter afgewezen verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting betreffende stap 4, leest het hof in de grieven geen wezenlijk andere stellingen en verweren dan die reeds in eerste aanleg door [appellant] waren aangevoerd. De kantonrechter heeft in rechtsoverwegingen 30 en 31 van het bestreden vonnis duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan hij deze stellingen en verweren heeft verworpen en de gevorderde verklaring voor recht heeft geweigerd. Het hof verenigt zich met die overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar, mede gelet op hetgeen in de grieven is opgemerkt, nog het volgende aan toe.
4.6
Voorop staat dat [appellant] heeft ingestemd met het door [geïntimeerde] voorgestelde stappenplan. Dit stappenplan hield in dat het idee voor de SOS Crystal eerst op technische uitvoerbaarheid zou worden onderzocht alvorens een indicatief octrooionderzoek te doen. Door dit stappenplan te volgen, is [geïntimeerde] dus niet tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [appellant] . [appellant] verwijt [geïntimeerde] dat zij dit niet had mogen adviseren omdat een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden eerst een nieuwheidsonderzoek zou hebben uitgevoerd. Door niet eerst dit nieuwheidsonderzoek uit te voeren, is [geïntimeerde] - zo begrijpt het hof de stelling van [appellant] - tekortgeschoten in de zorg van een goed opdrachtnemer (als bedoeld in artikel 7:401 BW).
4.7
Dit verwijt is naar het oordeel van het hof niet terecht, alleen al niet omdat het idee van [appellant] voor de SOS Crystal, zoals [geïntimeerde] stelt en [appellant] onvoldoende onderbouwd bestrijdt, technisch onvoldoende was uitgewerkt om op nieuwheid te kunnen worden onderzocht. Dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot reeds in deze fase van de ontwikkeling een nieuwheidsonderzoek zou hebben verricht, vindt - anders dan [appellant] stelt - geen steun in de door hem in eerste aanleg overgelegde brochures van onder andere Agenschap NL en Licentor, nu daarin wordt gesproken over uitgewerkte ideeën en vindingen. Ook de omstandigheid dat er reeds diverse vergelijkbare producten bestonden, maakt niet dat [geïntimeerde] niet had mogen adviseren eerst een haalbaarheidsonderzoek uit te laten voeren. Dat er vergelijkbare producten op de markt waren, was immers bekend en ook niet relevant voor de advisering nu het erom ging of de SOS Crystal een nieuw inventief alternatief zou bieden voor de reeds bestaande noodtekenproducten. Het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod van [appellant] in randnummer 19 van zijn memorie van antwoord wordt gepasseerd, nu dat aanbod niet ter zake dienend is.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat de grieven ook wat betreft de gevorderde verklaring voor recht falen. Het hof merkt voor de volledigheid op dat uit het falen van de grieven gericht tegen de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht volgt, dat de gevorderde terugbetaling van de kosten van stap 4 evenmin op grond van toerekenbare tekortkoming (met een daarop gebaseerde ontbinding van de overeenkomst tussen partijen) toewijsbaar zou zijn geweest.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 308,-
- salaris advocaat
€ 1.788,-(2 punten x tarief II)
Totaal € 2096,-
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 17 december 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 308,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131,--, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E. Mulder, mr. B.J.H. Hofstee en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 juli 2016.