ECLI:NL:GHARL:2016:6081

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200.149.451/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen verhuurder en huurder over contractsoverneming en afrekening energiekosten na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verhuurder en een huurder na het einde van een huurovereenkomst. De huurder, [appellante], heeft een beroep gedaan op contractsoverneming door een derde partij, Asser Hout Producten BV (AHP), maar dit beroep is verworpen door het hof. Het hof oordeelt dat er geen rechtsgeldige contractsoverneming heeft plaatsgevonden, omdat er geen akte is opgemaakt zoals vereist volgens artikel 6:159 BW. Ook het beroep op schuldoverneming is niet gehonoreerd, omdat de huurder niet voldoende heeft aangetoond dat er een overeenkomst was tussen haar en AHP die door de verhuurder was goedgekeurd.

De verhuurder, [geïntimeerden], heeft een vordering ingesteld voor achterstallige huur en energiekosten, die grotendeels is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de huurder haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen en dat de verhuurder recht heeft op betaling van de openstaande bedragen. De huurder heeft ook verweer gevoerd tegen de hoogte van de energiekosten, maar het hof heeft geoordeeld dat de verhuurder voldoende bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de huurder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.034,29 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de huurder gesteld. Dit arrest is gewezen op 16 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.149.451/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2116548 \ CV EXPL 13-2680)
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.C.F. Kooijmans, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
18 februari 2014 en hersteld bij vonnis van 15 april 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 mei 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van [appellante] (met producties),
- een antwoordakte van [geïntimeerden]
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
… te vernietigen de vonnissen op 18 februari 2014 en op 15 april 2014 door de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht (kantonrechter), locatie Assen, tussen partijen onder zaak-/rolnummer 2116548 \ CV EXPL 13-2680 gewezen, en opnieuw rechtdoende alsnog moge behagen bij arrest, zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
geïntimeerden alsnog in al hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hen al hun vordering te ontzeggen;
II.
geïntimeerden – hoofdelijk – te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen appellante – onverschuldigd – aan geïntimeerden heeft betaald ter voldoening aan de (te vernietigen) vonnissen d.d. 18 februari 2014 en 15 april 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der hoger beroepsdagvaarding althans de dag der onverschuldigde betaling door appellante;
III.
alsmede/althans gelet op het gestelde zijdens appellante, zodanige beslissingen te nemen als het Gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren;
IV.
geïntimeerden – hoofdelijk – te veroordelen in de kosten vallende op beide instanties, te vermeerderen met het nasalaris ad € 131,00 zonder betekening en € 199,00 ingeval van betekening, alles (proceskosten en nasalaris) te vermeerderen met de wettelijke rente in zoverre betaling binnen veertien dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest uitblijft".

3.Vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft in de rechtsoverwegingen 1 tot en met 9 van het vonnis de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn, behoudens
grief I, geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. Het hof zal dan ook van de door de kantonrechter vastgestelde feiten uitgaan, met in achtneming van hetgeen in grief I - terecht, [geïntimeerden] hebben dat ook aangegeven - is aangevoerd. Deze feiten komen, aangevuld met wat verder over de feiten vaststaat, op het volgende neer.
3.2
[appellante] heeft onder de naam ‘ [B] ’ een eenmanszaak. De onderneming van [appellante] is gericht op het verkopen, leggen, onderhouden en repareren van vloeren.
3.3
[geïntimeerden] verhuren meerdere bedrijfsruimten aan de [a-straat] 3 te [A] .
3.4
Partijen hebben op 1 juni 2008 een huurovereenkomst voor de duur van een jaar gesloten betreffende de verhuur door [geïntimeerden] van de bedrijfsruimte, bekend onder de naam [C] , staande en gelegen te [A] aan de [a-straat] 3 (verder:
[C] ) aan [appellante] . De huurovereenkomst is vastgelegd in een door partijen op
1 juni 2008 ondertekende akte. Op de huurovereenkomsten zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte / bedrijfsruimte van de ROZ van toepassing verklaard.
3.5
De huurovereenkomst is telkens voor een jaar verlengd.
3.6
Per 1 februari 2011 zijn [geïntimeerden] andere bedrijfsruimte aan de [a-straat] , bekend als een deel van [D] , gaan verhuren aan de rechtsvoorganger van Asser Hout Producten BV (hierna: AHP). AHP houdt zich - onder meer - bezig met het verwerken en produceren van houten vloeren en het voeren van een groothandel in houten vloeren. De schoonzoon van [appellante] , [E] (hierna: [E] ), was enig aandeelhouder en bestuurder van AHP.
3.7
Per 1 april 2012 is AHP [D] volledig van [geïntimeerden] gaan huren, alsmede [F] .
3.8
[G] , echtgenoot van [appellante] en handelend namens [appellante] , heeft op
26 februari 2012 het volgende aan [geïntimeerden] gemaild:
"
Willen jullie met ingang van 1 maart aanstaande alle rekeningen van de door ons gehuurde meters zenden aan Asser Hout oftewel [H] . Dit ook op verzoek van onze boekhouder zodat het overzichtelijker wordt. Uiteraard betaald Royal Parket nog de energielasten van 2011."
3.9
[geïntimeerden] hebben de verschuldigde huur en de overige te betalen kosten voor [C] met ingang van 1 maart 2012 aan AHP gefactureerd, tezamen met de huur van de andere loodsen. In de facturen zijn ook andere posten, zoals “automatisering hek 2 x” en
“voorschot elektra” in rekening gebracht.
3.1
De huurovereenkomst voor [C] is met instemming van [geïntimeerden] per
1 november 2012 beëindigd. (Partijen verschillen van mening over de vraag of [appellante] of AHP toen huurder was).
3.11
In een e-mailbericht van 19 oktober 2012 aan [E] heeft [geïntimeerde1] het volgende geschreven:

Bijgevoegd de nota voor gas en elektrisch en de nog openstaande huur.Er staat nog een hoop rotzooi zowel binnen in de loodsen als buiten.Dit zsm verwijderen.We gaan er vanuit dat de schades volgende week worden hersteld en dat dan de sleutels worden ingeleverd.
De nota waarnaar wordt verwezen betreft een factuur van 19 oktober 2012 aan AHP van een bedrag van € 14.144,22 ex. BTW, € 17.115,51 incl. BTW, betreffende elektra verbruik 2012 (66.027 kWh), gasverbruik (1592 m3), een openstaande vordering september/oktober en een verrekening van € 8.000,- aan reeds betaalde voorschotten elektra.
3.12
Bij brief van 31 oktober 2012 heeft Bos Credit Management (hierna: BCM) namens [geïntimeerden] [appellante] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 12.734,40 aan openstaande facturen. In de brief is ook vermeld:

Daarnaast dienen de sleutels en afstandsbedieningen uiterlijkop 2 november 2012 voor 17:00 uur ingeleverdte zijn bij [geïntimeerde1] . Ook dient al het aanwezige afval verwijderd te zijnvoor 17:00 uur op 2 november 2012. Alle ruimtes dienen bezemschoon opgeleverd te worden.
3.13
[appellante] heeft BCM daarop laten weten dat niet zij, maar AHP de huurder is. [geïntimeerden] hebben dat bestreden en er in dat verband op gewezen dat de huurovereenkomst tussen hen en [appellante] nooit is opgezegd.
3.14
AHP is op 18 december 2012 in staat van faillissement verklaard.

4.Procedure in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerden] hebben [appellante] gedagvaard en, na vermindering van eis, betaling gevorderd van een bedrag van € 16.503,69, bestaande uit achterstallige huur (€ 2.058,89),
automatisering hek (€ 47,60), energiekosten (€ 9.975,10), gecontracteerd vermogen
(€ 2.448,09) en schade (€ 1.974,01), een en ander te vermeerderen met (handels) rente en (buitengerechtelijke) kosten. Aan deze vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst met [appellante] is gesloten en dat [appellante] contractspartij is gebleven tot de overeenkomst per 1 november 2012 is beëindigd.
4.2
[appellante] heeft verweer gevoerd. Volgens haar is per 1 maart 2012 sprake van contractoverneming, althans schuldoverneming door AHP. Ook heeft [appellante] het bestaan en de omvang van de diverse onderdelen van de vordering van [geïntimeerden] betwist.
4.3
De kantonrechter heeft het verweer van [appellante] dat sprake is van contract- dan wel schuldoverneming gepasseerd. Volgens de kantonrechter zijn de feitelijke grondslag van het primaire en het subsidiaire verweer niet met elkaar te rijmen, waardoor het verweer onvoldoende onderbouwd is. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 12.434,29, te vermeerderen met handelsrente, proceskosten en nakosten. Hoewel in het vonnis was overwogen dat de incassokosten toewijsbaar waren tot een bedrag van € 899,34, werden de incassokosten in het dictum niet genoemd. In het herstelvonnis heeft de kantonrechter dat, ondanks protest van [appellante] daartegen, hersteld.

5.De (overige) grieven

5.1
[appellante] betoogt in hoger beroep dat het de bedoeling van partijen was dat niet langer zij maar AHP na 1 maart 2012 de huurder van [C] zou zijn. Partijen hebben zich, als juridische leken, niet beziggehouden met de vraag hoe deze bedoeling diende te worden gekwalificeerd. [appellante] meent nu primair dat sprake is van een (stilzwijgende) beëindiging van de huurovereenkomst tussen haar en [geïntimeerden] per 1 maart 2012 en van een nieuwe huurovereenkomst tussen AHP en [geïntimeerden] per die datum. Subsidiair is volgens haar sprake van contractsoverneming door AHP per 1 maart 2012 en meer subsidiair van schuldoverneming door AHP.
Grief IIbetreft het nieuwe verweer van [appellante] , met
grief IIIkomt [appellante] op tegen de verwerping door de kantonrechter van het beroep op contracts- respectievelijk schuldoverneming. Het hof zal eerst grief III behandelen.
5.2
Het hof stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat de afspraken betreffende AHP en [appellante] zijn vastgelegd in een akte. [geïntimeerden] hebben er zowel in eerste aanleg als in appel terecht op gewezen dat (op grond van artikel 6:159 BW) voor een rechtsgeldige contractsoverneming een akte vereist is waarbij de overdragen de partij ( [appellante] ) de rechtsverhouding overdraagt aan de derde (AHP). Het beroep op contractsoverneming kan reeds om die reden niet slagen.
5.3
Ook het beroep op schuldoverneming faalt. [appellante] heeft ter onderbouwing van dit beroep aangevoerd dat [G] , namens [appellante] , en AHP zijn overeengekomen dat AHP per 1 maart 2012 alle huurdersverplichtingen van [appellante] zou overnemen. [G] en [E] hebben dit telefonisch aan [geïntimeerde1] meegedeeld, die daarmee zou hebben ingestemd. In de overgelegde schriftelijke verklaringen van [G] en [E]
verklaren [G] en [E] echter dat afgesproken is dat AHP per 1 maart 2012 “de huur van de loods zou voortzetten” ( [G] ) dan wel “van [geïntimeerde1] zou gaan huren” ( [E] ) en per die datum de huurverplichtingen op zich zou nemen ( [G] en [E] ). [G] heeft verder verklaard dat hij [geïntimeerde1] telefonisch heeft meegedeeld dat AHP “de huur van [C] en alle huurverplichtingen per 1 maart (…) zou overnemen”, terwijl [G] heeft verklaard dat hij [geïntimeerde1] heeft gebeld met de mededeling dat AHP de loods van [geïntimeerde1] zou gaan huren en per die datum alle huurverplichtingen op zich zou nemen. Van een overname van alleen de passiefzijde van de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde1] en [appellante] wordt in de beide verklaringen geen melding gemaakt. [appellante] heeft haar meer subsidiaire betoog dat zij en AHP een schuldoverneming zijn overeengekomen en dat [geïntimeerden] daarmee hebben ingestemd gelet op de inhoud van deze schriftelijke verklaringen niet deugdelijk onderbouwd. Aan het leveren van getuigenbewijs betreffende dit betoog, dat door [geïntimeerden] gemotiveerd is weersproken - volgens [geïntimeerden] hebben geen telefoongesprekken plaatsgevonden tussen [geïntimeerde1] en [G] en/of [E] , komt het hof dan ook niet toe.
5.4
Grief III faalt dan ook.
5.5
Wat voor het beroep van [appellante] op schuldoverneming geldt, geldt mutatis mutandis ook voor het beroep op de beëindiging van de huurovereenkomst tussen [geïntimeerden] en [appellante] per 1 maart 2012 en het aangaan van een nieuwe overeenkomst door
[geïntimeerden] met AHP per die datum. Uit de schriftelijke verklaringen van [G] en [E] volgt dat [appellante] en AHP zijn overeengekomen dat AHP de bestaande huurovereenkomst van [appellante] zou overnemen, niet dat de huurovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerden] zou eindigen en een nieuwe overeenkomst zou worden gesloten tussen [geïntimeerden] en AHP. Ook het in rechtsoverweging 3.8 aangehaalde e-mailbericht van [G] van 26 februari 2012 biedt geen steun voor de opvatting dat de bestaande huurovereenkomst per 1 maart 2012 zou eindigen. In het e-mailbericht wordt slechts verzocht om het sturen aan AHP van rekeningen betreffende de door [appellante] gehuurde meters. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [geïntimeerden] na 1 maart 2012 nog facturen zou sturen betreffende door [appellante] gehuurde meters indien het de bedoeling van partijen was dat de huurovereenkomst zou eindigen.
5.6
De slotsom is dan ook dat [appellante] haar stelling dat de huurovereenkomst met haar per 1 maart 2012 is geëindigd onvoldoende heeft onderbouwd. Bewijslevering betreffende deze stelling kan dan ook achterwege blijven. Grief II faalt derhalve.
5.7
Met
grief IVkomt [appellante] op tegen toewijzing van de vordering betreffende de huur over september en oktober 2012 ad € 2.058,59 en de automatiseringskosten hek ad
€ 47,60. Zoals uit de toelichting op de grief blijkt, heeft de grief geen zelfstandige betekenis naast de grieven II en III. De grief deelt dan ook het lot van die grieven.
5.8
Grief Vbetreft de toewijzing door de kantonrechter van de vordering betreffende de energiekosten tot een bedrag van € 9.810,- inclusief BTW. Volgens [appellante] is de vordering niet toewijsbaar. Zij voert in de toelichting op de grief een aantal bezwaren aan tegen de beslissing van de kantonrechter. Het hof zal deze bezwaren hierna bespreken.
5.9
[appellante] betoogt allereerst dat ten onrechte rekening is gehouden met een bedrag van € 6.000,- aan betaalde voorschotten. Dit betoog gaat niet op, omdat [appellante] nalaat aan te geven met welk bedrag aan voorschotten wel rekening moet worden gehouden als het door [geïntimeerden] gehanteerde bedrag van € 6.000,- onjuist is.
5.1
Volgens [appellante] kan, vervolgens, niet worden uitgegaan van de juistheid van de door [geïntimeerden] overgelegde documenten betreffende de meterstanden. Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] bij conclusie van repliek enkele handgeschreven notities hebben overgelegd waarop volgens hen is vermeld wat de meterstanden voor gas en elektra van de tussenmeter betreffende [C] op 31 december 2010, 28 december 2011, 21 maart 2012 13 juli 2012 en 3 oktober 2010 waren. Volgens [geïntimeerden] hebben zij op basis van deze notities eind 2011 het elektraverbruik over het jaar 2011 bij [appellante] in rekening gebracht. [appellante] heeft het daarmee gemoeide bedrag toen zonder protest betaald, aldus [geïntimeerden] [appellante] heeft dat laatste niet weersproken. Zij heeft ook niet aangegeven wat de juiste standen van de tussenmeter zouden zijn en zelfs niet toegelicht waarom de door [geïntimeerden] opgegeven meterstanden niet juist kunnen zijn. Dat had naar het oordeel van het hof wel op haar weg gelegen, nu niet ter discussie staat dat een tussenmeter aanwezig was en gesteld noch gebleken is dat [appellante] niet in staat was om de standen op deze tussenmeter af te lezen. Aldus heeft [appellante] de stelling van [geïntimeerden] betreffende de meterstanden onvoldoende weersproken. Het hof merkt daarbij op dat het [appellante] niet volgt in haar betoog dat de overgelegde aantekeningen betreffende de meterstanden onduidelijk zijn. De aantekeningen zijn goed leesbaar en duidelijk is welke meterstanden bij de vermelde data horen. Gesteld noch gebleken is dat het verbruik op basis van deze standen onverenigbaar is met het verbruik voor het adres [a-straat] 3 te [A] zoals dat blijkt uit de overgelegde facturen van Enexis en Essent betreffende de energielevering aan dat adres. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat die facturen, die aan [geïntimeerde1] zijn gericht, betrekking hebben op de gehele aansluiting voor dat adres. [geïntimeerden] hebben onvoldoende weersproken gesteld dat de loodsen aan dat adres via één aansluiting van gas en elektra werden voorzien en dat de loodsen, met uitzondering van [C] , werden gebruikt voor de opslag van materialen, maar dat in [C] diverse houtbewerkingsmachines stonden en meerdere personen werkzaam waren, zodat het voor de hand ligt dat in deze loods het overgrote deel van het elektraverbruik van de aansluiting plaatsvond. Het hof merkt nog op dat de overgelegde facturen niet alle dezelfde naam van de aansluiting vermelden, maar dat de zogenaamde EAN code wel gelijk is en dat uit de facturen ook blijkt dat ze betrekking hebben op het adres [a-straat] 3 te [A] .
5.11
[appellante] heeft in eerste aanleg betoogd dat is uitgegaan van een onjuiste elektraprijs. De kantonrechter heeft dat betoogd gevolgd, door uit te gaan van een prijs van € 0,25733952615 per kWh in plaats van € 0,26 per kWh. In appel betoogt [appellante] opnieuw dat een onjuiste elektraprijs is gehanteerd. Zij geeft echter niet aan welk tarief gehanteerd dient te worden. Dat had wel voor de hand gelegen, nu de kantonrechter juist is uitgegaan van het tarief dat volgens [appellante] het correcte tarief is. [appellante] heeft haar betoog op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd.
5.12
De slotsom is dat [appellante] haar bezwaren tegen het oordeel van de kantonrechter over de vordering inzake het gas- en elektraverbruik onvoldoende heeft onderbouwd. De grief faalt dan ook.
5.13
Grief VIbetreft de beslissing van de kantonrechter een bedrag van € 517,80 toe te wijzen inzake het opleveren van het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst. Volgens de kantonrechter heeft [appellante] bij het einde van de huur de afstandsbediening en de sleutels ten onrechte niet ingeleverd. De daarmee gemoeide kosten bedragen € 117,80. Ook is het gehuurde niet bezemschoon opgeleverd. Om dat te herstellen, hebben [geïntimeerden] € 400,- aan kosten gemaakt.
5.14
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] haar stelling dat de afstandsbediening en de sleutels (tijdig) zijn ingeleverd onvoldoende onderbouwd. [appellante] verwijst weliswaar naar de eerder aangehaalde verklaring van [E] , maar in deze verklaring wordt niet vermeld wanneer de sleutels en de afstandsbediening zijn ingeleverd, bij wie dat is gebeurd en op welke wijze. Dat met de kosten van vervanging van afstandsbediening, sleutels en slot een bedrag van € 117,80 is gemoeid, heeft [appellante] niet gemotiveerd betwist.
5.15
Op [appellante] rustte de verplichting om bij het einde van de huurovereenkomst, dus uiterlijk op 31 oktober 2012, de sleutels en de afstandsbediening terug te geven. In de in rechtsoverweging 3.12 aangehaalde brief van 31 oktober 2012 is zij nog eens op deze verplichting gewezen en heeft zij de gelegenheid gehad om de sleutels uiterlijk op
2 november 2012 om 17.00 uur in te leveren. Deze termijn was, gelet op het karakter van de verplichting - het overhandigen van een sleutel en een afstandsbediening - niet onredelijk. Dat [appellante] de brief, naar zij stelt, pas op 2 november 2012 heeft ontvangen, maakt dat niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat zij de brief die dag op een zodanig tijdstip heeft ontvangen dat het voor haar onmogelijk was om de afstandsbediening en de sleutel voor 17.00 uur in te leveren. Toen [appellante] niet aan haar verplichtingen voldeed, verkeerde zij in verzuim en werd zij schadeplichtig. De kosten die [geïntimeerden] toen moesten maken om de sleutels (en de sloten) en de afstandsbediening te vervangen, komen als schade voor vergoeding in aanmerking. Voor zover de grief betrekking heeft op deze kosten, faalt de grief.
5.16
Voor wat betreft het bezemschoon opleveren van [C] geldt het volgende. [appellante] heeft, onder meer onder verwijzing naar de verklaring van [E] , gemotiveerd
betwist dat het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst niet bezemschoon is opgeleverd. [geïntimeerden] , op wie op dit punt stelplicht en bewijslast rusten, hebben foto’s overgelegd, waaruit volgens hen blijkt dat [C] niet bezemschoon is opgeleverd. Naar het oordeel van het hof hebben zij met deze foto’s hun stelling nog niet bewezen. Allereerst zijn de foto’s verre van duidelijk. Vervolgens heeft [appellante] bestreden dat alle foto’s, foto’s van [C] zijn. Ten slotte heeft zij bestreden dat de foto’s kort na het einde van de huurovereenkomst zijn gemaakt. Op de foto’s ontbreekt een aanduiding van het tijdstip waarop ze zijn gemaakt. [geïntimeerden] hebben slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan. Een specifiek bewijsaanbod, inhoudende dat de loods niet bezemschoon is opgeleverd, hebben zij niet gedaan. Het hof ziet geen reden om hen ambtshalve tot het leveren van getuigenbewijs toe te laten. Dat betekent dat de grief slaagt voor wat betreft het bezemschoon opleveren.
5.17
De slotsom is dat de grief gedeeltelijk slaagt. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen voor zover een bedrag van € 400,- aan schade vanwege het niet bezemschoon opleveren van [C] is toegewezen.
5.18
Met
grief VIIkomt [appellante] op tegen het verwerpen door de kantonrechter van haar beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Aan dat beroep legt [appellante] ten grondslag dat zij vanaf 1 maart 2012 geen gebruik heeft gemaakt van [C] , dat dit [geïntimeerden] ook bekend was, dat [geïntimeerden] daartegen ook nooit geprotesteerd hebben, maar dat zij zich, integendeel, zo gedragen hebben dat niet [appellante] maar AHP per 1 maart 2012 de huurder van [C] was.
5.19
Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. De door [appellante] aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet de conclusie dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaaris dat [geïntimeerden] [appellante] houden aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst tussen partijen, nu deze huurovereenkomst niet is geëindigd en deze huurovereenkomst, of de verplichtingen uit de overeenkomst, ook niet op AHP zijn overgegaan.
5.2
Grief VIIIbetreft de beslissing van de kantonrechter betreffende de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke (handels)rente. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat [geïntimeerden] aanspraak hebben op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [geïntimeerden] een substantiële vordering hebben op [appellante] . [appellante] heeft zowel in als buiten rechte geweigerd deze vordering in der minne te voldoen. Partijen hebben gecorrespondeerd over de verschuldigdheid van de vordering, waarbij [appellante] zich stelselmatig op het, in rechte onjuist gebleken, standpunt heeft gesteld dat zij niets verschuldigd is aan [geïntimeerden] In dat licht bezien, was het een redelijke keuze van [geïntimeerden] hun vordering uit handen te geven. De kantonrechter heeft voor wat betreft de hoogte van de buitengerechtelijke kosten, terecht, aansluiting gezocht bij het Besluit van 27 maart 2012 houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Stb. 2012, 141), hierna BIK. Nu dit besluit is toegepast, mist artikel 241 Rv. toepassing.
De vordering van [geïntimeerden] is toewijsbaar tot een bedrag van € 2.058,89 (huur) + € 47,60
(hek) + € 9.810,00 + € 117,80 (schade) = € 12.034,29. Op grond van het BIK bedragen de buitengerechtelijke kosten bij deze hoofdsom € 895,34. De vordering is toewijsbaar tot dit bedrag.
5.21
Voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over de schade is, anders dan [appellante] veronderstelt, geen ingebrekestelling vereist (art. 6:83 sub b BW), zodat de gestelde gebreken in de sommatie niet afdoen aan de verschuldigdheid van wettelijke rente. Voor de verschuldigdheid van wettelijke handelsrente is evenmin een sommatie of ingebrekestelling vereist.
Nu [appellante] niet heeft aangevoerd dat de schade is ontstaan na 31 mei 2013 en de uiterste termijn van betaling van de huurtermijnen en de energienota ruimschoots voor 17 februari 2013 was verstreken, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de kantonrechter een te vroege ingangsdatum voor de wettelijke rente heeft gehanteerd.
5.22
De grief faalt dan ook.
5.23
Grief IXis gericht tegen de proceskostenveroordeling. De grief heeft naast de hiervoor besproken grieven geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van die grieven. [appellante] is in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gesteld en is dan ook terecht in de proceskosten veroordeeld.
5.24
Grief Xbetreft het aanvullend vonnis. Zoals in de toelichting op de grief al wordt aangevoerd, is het in de grief verdedigde standpunt in strijd met hetgeen de Hoge Raad heeft beslist. Het hof ziet geen reden om in afwijking van vaste rechtspraak van de Hoge Raad te oordelen. De grief faalt dan ook.
5.25
De slotsom is dat het hof het (aangevulde) vonnis van de kantonrechter grotendeels zal bekrachtigen, zulks met uitzondering van de hoogte van de toewijsbaar geoordeelde bedragen. Ook in hoger beroep is [appellante] grotendeels in het ongelijk gesteld, zodat zij zal worden verwezen in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 1,5 punt, tarief II), te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente als in het dictum te vermelden.
5.26
Nu gesteld noch gebleken is dat [appellante] inmiddels meer aan [geïntimeerden] heeft voldaan dan het toewijsbaar geoordeelde bedrag, is de vordering van [appellante] tot terugbetaling van hetgeen zij op grond van het vonnis van de kantonrechter heeft voldaan niet toewijsbaar.

6.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:vernietigt het vonnis van 18 februari 2014 en het aanvullend vonnis van 15 april 2014, voor zover daarin een bedrag aan € 12.434,29 aan hoofdsom met wettelijke (handels)rente respectievelijk € 899,34 aan buitengerechtelijke kosten is toegewezen,en in zoverre opnieuw rechtdoende:veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerden] te voldoen:- een bedrag van € 12.034,29 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over€ 117,80 vanaf 31 mei 2013 en de wettelijke handelsrente vanaf 17 februari 2013 over€ 11.916,49,- € 895,34 aan buitengerechtelijke kosten;bekrachtigt het vonnis van 18 februari 2014 en het aanvullend vonnis van 15 april 2014 voor het overige;veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen, op € 704,- aan verschotten en op € 1.341,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest,alsmede op € 131,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving van deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. D.H. de Witte en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
16 juli 2016.