ECLI:NL:GHARL:2016:6034

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
21-003729-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake onjuiste aangiften omzetbelasting door Stichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de Stichting [verdachte], die beschuldigd werd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over een periode van meer dan drie jaar. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet opgeven van verschuldigde omzetbelasting over huurinkomsten, terwijl de stichting wel BTW in rekening bracht bij huurders. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, vertegenwoordigd door haar raadsman, in hoger beroep ging tegen het eerdere vonnis van 4 september 2012, waarin de politierechter een geldboete had opgelegd.

Tijdens de zittingen heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft geconcludeerd dat de onjuiste aangiften op grove wijze misbruik maakten van het belastingstelsel, wat resulteerde in een benadeling van de Nederlandse Staat voor een bedrag van ongeveer € 100.000. De verdediging heeft geprobeerd vrijspraak te bepleiten, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen de beschuldigingen ondersteunen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 72.500, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de verdachte strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003729-12
Uitspraak d.d.: 15 juni 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 4 september 2012 met parketnummer 16-992044-07 in de strafzaak tegen

STICHTING [verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 mei 2014, 22 april 2015 en 1 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar vertegenwoordiger en de raadsman, mr. J.B. Boone, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
Stichting [verdachte] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 1 januari 2001 tot en met 6 mei 2004 te Amersfoort en/of te
Apeldoorn en/of te Heerlen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
(een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
Wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting:
- over het eerste kwartaal 2001 (D-13) en/of
- over het tweede kwartaal 2002 (D-15) en/of
- over het eerste kwartaal 2004 (D-21A),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben [verdachte]
[verdachte] en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op de/het ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting geen verschuldigde omzetbelasting opgegeven/ingevuld en/of doen opgeven/invullen, terwijl in werkelijkheid (uit belaste huur) omzetbelasting verschuldigd was, terwijl dat feit ertoe strekte
dat te weinig belasting werd geheven;
2:
Stichting [verdachte] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 20 maart 2006 tot en met 31 mei 2006 althans in het jaar 2006 te Amersfoort en/of te Apeldoorn en/of te Heerlen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) al dan
niet opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, terwijl dat/de feit(en) ertoe strekte(n) dat te
weinig belasting werd geheven en/of zou kunnen worden geheven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat de door verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarbij overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier blijkt dat op 1 mei 1993 een beschikking ex artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten vijfde, van de Wet op de omzetbelasting 1968 door de belastingdienst is afgegeven met betrekking tot het pand [pand] te Duiven. Afschrift van die beschikking is verstuurd naar de verhuurder, Stichting [verdachte] en de huurder, [bedrijf] B.V. Zowel verhuurder als huurder wisten derhalve dat over de huur omzetbelasting moest worden betaald (en vervolgens dan ook afgedragen aan de belastingdienst). De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 september 2012 verklaard dat niet hij maar de Stichting [verdachte] de verhuurder was van het pand te Duiven. Uit het dossier is niet gebleken dat het huurcontract van Stichting [verdachte] is overgedragen aan een andere partij. In het verhoor van de vertegenwoordiger van verdachte door de FIOD op 15 november 2006 heeft deze verklaard dat er bij [verdachte] twee bestuurders zijn, maar dat de zaken aan hem, [betrokkene] , zijn overgelaten. Voorts heeft de vertegenwoordiger van verdachte verklaard dat hij de aangiften heeft ingevuld, dat zijn handtekening eronder staat en dat hij ze daarna op de bus heeft gedaan. Nu over de huur BTW is berekend volgt hieruit dat de omzetbelasting had moeten worden aangegeven op de aangiften.
Daderschap rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De onjuiste aangiften voor de omzetbelasting van de Stichting [verdachte] zijn door de vertegenwoordiger van verdachte als bestuurder van de stichting opgemaakt en verzonden. Verdachte heeft als doel de exploitatie van onroerend goed. De ten laste gelegde gedragingen hebben derhalve alle plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en zijn de rechtspersoon dienstig geweest terwijl de rechtspersoon er over vermocht te beschikken of deze gedragingen al dan niet plaatsvonden.
Op grond van de hierboven beschreven gang van zaken met betrekking tot het doen van de aangiften en de bij de vertegenwoordiger van verdachte als bestuurder aanwezige kennis wordt vastgesteld dat bij de rechtspersoon het vereiste opzet en het oogmerk aanwezig was.
Het door de vertegenwoordiger van verdachte en de verdediging geschetste scenario als zou niet verdachte de verhuurder zijn en de huurpenningen zou hebben ontvangen wordt als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde geschoven.

Bewezenverklaring

1:
Stichting [verdachte] op
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde
periode van 1 januari 2001 tot en met 6 mei 2004 te Amersfoort
en/of teApeldoorn en/of te Heerlen en/of (elders) in Nederland,tezamen en invereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens
)opzettelijk
(een)bij de belastingwet voorziene aangifte
(n
), als bedoeld in de Algemene
Wet inzake Rijksbelastingen, te weten
(een)aangifte
(n
)voor de omzetbelasting:
- over het eerste kwartaal 2001 (D-13) en
/of- over het tweede kwartaal 2002 (D-15) en
/of- over het eerste kwartaal 2004 (D-21A),
onjuist en
/ofonvolledig heeft gedaan, immers heeft
/hebbenStichting
[verdachte]
en/of haar mededader(s) (telkens
)opzettelijk op de
/hetingeleverde aangiftebiljet
(ten
)omzetbelasting geen verschuldigde omzetbelasting opgegeven/ingevuld
en/of doen opgeven/invullen, terwijl in werkelijkheid
(uit belaste huur
)omzetbelasting verschuldigd was, terwijl dat feit ertoe strekte
dat te weinig belasting werd geheven;
2:
Stichting [verdachte] op
een of meerderetijdstip
(pen
)in of omstreeks de
periode van 20 maart 2006 tot en met 31 mei 2006
althans in het jaar 2006te Amersfoort
en/of te Apeldoorn en/of te Heerlen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens
) al dannietopzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, terwijl dat
/defeit
(en)ertoe strekte
(n)dat te
weinig belasting
werd geheven en/ofzou kunnen worden geheven.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen, deze voor dit doel opzettelijk niet beschikbaar stellen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De Stichting [verdachte] heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaren schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Al die jaren is er telkens een nihilaangifte ingediend, terwijl uit het dossier blijkt dat de Stichting [verdachte] gedurende deze jaren wel degelijk belaste huurinkomsten ontving. Stichting [verdachte] bracht bij de huurder de omzetbelasting in rekening en kreeg deze ook betaald, maar heeft deze gelden vervolgens niet aan de Belastingdienst afgedragen. De Belastingdienst dient erop te kunnen vertrouwen dat de aangifte duidelijk, volledig en zonder voorbehoud geschiedt. Door de Stichting [verdachte] is op grove wijze misbruik gemaakt van dit stelsel. Voorts wordt het handelen van Stichting [verdachte] in de maatschappij als zeer verwerpelijk ervaren. Door zo te handelen zijn de Belastingdienst en dus de Staat willens en wetens benadeeld. Daarbij komt dat de administratie van de Stichting [verdachte] niet aan de Belastingdienst is overgelegd en er geen inzicht in de financiële huishouding van de Stichting [verdachte] werd gegeven. Door zo te handelen heeft de verdachte de Nederlandse Staat voor een bedrag van ongeveer € 100.000,-- benadeeld.
De redelijke termijn is aangevangen met het verhoor van de vertegenwoordiger van de Stichting [verdachte] door de FIOD op 15 november 2006. De eerste zitting bij de rechtbank heeft op 19 oktober 2009 plaatsgevonden. Het onderzoek ter terechtzitting is op verzoek van de raadsman geschorst. Vervolgens is de zaak op 23 maart 2010 ter terechtzitting behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is toen voor het horen van een getuige geschorst voor onbepaalde tijd. Daarop is de zaak ter terechtzitting van 29 mei 2012 aangebracht. Het onderzoek ter terechtzitting is aangehouden omdat de raadsman naar zijn zeggen niet over een aanvullend proces-verbaal beschikte. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft op 4 september 2012 plaatsgevonden in aanwezigheid van de vertegenwoordiger van verdachte en de raadsman. Op dezelfde datum heeft de politierechter mondeling vonnis gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn fors is overschreden en wel met ongeveer vier jaren.
De raadsman heeft namens verdachte op 7 september 2012 tegen het vonnis van de politierechter hoger beroep ingesteld. De zaak is op 4 november 2013 voor de eerste keer ter zitting van het hof aangebracht. Op verzoek van de raadsman is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaald tijd geschorst. Vervolgens is de zaak op 6 mei 2014 opnieuw ter zitting van het hof aangebracht. De raadsman heeft bij gelegenheid van zijn pleidooi medegedeeld dat hij niet in het bezit was van de aantekening mondeling vonnis van de zitting van de politierechter van 4 september 2012 en om aanhouding van de zaak gevraagd.
Het hof heeft toen de zaak onderbroken om de raadsman in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de aantekening mondeling vonnis. De raadsman heeft daarop het hof gewraakt, omdat het hof niet bereid was de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd. Na de uitspraak van de wrakingskamer (op dezelfde dag), waarbij het wrakingsverzoek is afgewezen, heeft de raadsman de verdediging neergelegd. Verdachte heeft daarop om schorsing van het onderzoek gevraagd omdat hij bijgestaan wilde worden door een advocaat. Daarop heeft het hof het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd. Nadat dezelfde raadsman de verdediging weer op zich had genomen, is de zaak op de zitting van het hof van 22 april 2015 aangebracht. Op die zitting heeft de verdediging twee van de drie raadsheren gewraakt en tijdens de behandeling door de wrakingskamer ook die wrakingskamer gewraakt. Na uitspraak van de wrakingskamer is de zaak op de zitting van het hof van 1 juni 2016 aangebracht. Het hof zal in deze zaak op 15 juni 2016 uitspraak doen. Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in tweede aanleg komt door de proceshouding van verdachte en zijn raadsman. Het hof constateert dat de behandeling bij het hof echter lang heeft geduurd, zodat van enige overschrijding van de redelijke termijn in tweede aanleg sprake is.
De officier van justitie heeft een geldboete van € 100.000,- geëist. De rechtbank heeft aan verdachte een geldboete van € 75.000,- opgelegd. Het hof is van oordeel dat, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hierboven aangegeven, een geldboete van
€ 72.500,- passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 23, 24 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 72.500,00 (tweeënzeventigduizend vijfhonderd euro).
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. J.M.J. Denie en mr. H.J. Biemond, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 15 juni 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.M.J. Denie en mr. H.J. Biemond zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 juni 2016.
Tegenwoordig:
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
B.J. Berendsen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.