Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar twee minderjarige kinderen naar [C]. De vader, die in hoger beroep ging, was van mening dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen zou zijn. De kinderen, geboren in 2008 en 2012, hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en de vader heeft een zorgregeling waarbij hij regelmatig contact heeft met de kinderen. De moeder had eerder toestemming gekregen van de rechtbank Overijssel, maar de vader was het daar niet mee eens en heeft grieven ingediend.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij verschillende stukken en brieven zijn ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is ook de raad voor de kinderbescherming vertegenwoordigd. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders afgewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De vader stelde dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de kinderen, terwijl de moeder aanvoerde dat de verhuizing hen zou helpen een nieuw gezinsleven op te bouwen.
Na zorgvuldige overweging heeft het hof geoordeeld dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verhuizing noodzakelijk is en dat de belangen van de vader en de kinderen zwaarder wegen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.