ECLI:NL:GHARL:2016:5631

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
200.192.027/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gesloten plaatsing van een zwangere minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten plaatsing van een 13-jarig meisje, hierna te noemen [verzoekster], die zwanger is en zonder geldige verblijfstitel in Nederland verblijft. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om [verzoekster] onder toezicht te stellen en haar te plaatsen in een gesloten jeugdzorginstelling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp, die door [verzoekster] werd bestreden. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank en de procedure die heeft geleid tot het hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2016 is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de moeder niet aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het hof oordeelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg onttrekt. De GI heeft aangegeven dat er nog veel onduidelijkheid is over de situatie van [verzoekster] en dat er tijd nodig is voor onderzoek naar haar veiligheid en toekomst. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot gesloten jeugdhulp is verlengd tot 12 augustus 2016, om de veiligheid van [verzoekster] en haar ongeboren kind te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.192.027
(zaaknummer rechtbank C16/414855 / JL RK 16-270)
beschikking van 5 juli 2016
inzake
[verzoekster],
thans verblijvende bij de [A] Stichting te [B] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. V.C. van der Velde te Almere,
en
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Zutphen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 12 mei 2016, hersteld bij beschikking van
3 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 30 mei 2016;
- een journaalbericht van mr. Van der Velde van 15 juni 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van der Velde van 16 juni 2016 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) van
16 juni 2016 met productie(s);
- een fax van de GI van 20 juni 2016 met productie(s), eveneens binnengekomen per brief;
- een brief van de raad van 21 juni 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 juni 2016 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [C] , tolk in de Servische taal. Namens de GI is mevrouw [D] verschenen. De moeder is, hoewel wel op de hoogte van de zitting, niet verschenen. De moeder heeft de GI op voorhand laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder met de heer [E] is [verzoekster] [in]
2002 geboren in Servië. De moeder heeft het gezag over [verzoekster] . [verzoekster] heeft geen verblijfstitel in Nederland.
3.2
In januari 2016 is [verzoekster] in Nederland aangetroffen en is er korte tijd sprake geweest van een voorlopige voogdij maatregel over haar vanwege het ontbreken van een gezaghebbende ouder in Nederland. [verzoekster] verbleef toen een korte tijd binnen de gesloten jeugdhulp.
3.3
Bij verzoek van 19 april 2016 heeft de raad de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, verzocht [verzoekster] voor de duur van drie maanden onder toezicht te stellen en tevens de GI te machtigen om [verzoekster] te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de periode van drie maanden.
3.4
Bij beschikking van 19 april 2016 heeft de kinderrechter [verzoekster] voorlopig onder toezicht gesteld tot 19 juli 2016 en een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van drie dagen met ingang van 19 april 2016
3.5
Bij beschikking van 21 april 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 21 april 2016 tot 17 mei 2016. De kinderrechter heeft het verzoek tot het verlenen van een ondertoezichtstelling voor [verzoekster] aangehouden.
3.6
De GI heeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 4 mei 2016 bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [verzoekster] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft op 10 mei 2016 ingestemd met het verzoek.
3.7
Bij verzoekschrift van 10 mei 2016 heeft de GI een machtiging gesloten jeugdhulp verzocht voor de duur van zes maanden.
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, hersteld bij beschikking van 3 juni 2016, heeft de kinderrechter [verzoekster] onder toezicht van de GI gesteld tot 12 mei 2017. De kinderrechter heeft voorts een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 12 mei 2016 tot uiterlijk 12 augustus 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
12 mei 2016. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp is verleend te vernietigen en te bepalen dat de uithuisplaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg met onmiddellijke ingang wordt beëindigd.
4.2
De GI heeft ter zitting van het hof verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.4
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.5
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
5.6
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, 6.1.2 lid 5 en 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
5.7
[verzoekster] kan zich met de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg niet verenigen. Zij is van mening dat niet is voldaan aan de gronden zoals vermeld in artikel 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet. [verzoekster] stelt dat er geen sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. [verzoekster] heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling en erkent en aanvaardt de hulp die nodig is om te waken over haar gezondheid en die van haar ongeboren kind. Er zijn alternatieve verblijfsopties voor [verzoekster] , zo woont haar zus in [F] en kan de familie [G] haar de bescherming bieden die zij nodig heeft. Gesloten jeugdhulp is niet de juiste vorm van hulp voor [verzoekster] .
5.8
De GI heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen omdat zij de veiligheid van [verzoekster] elders niet kan garanderen en nog onderzoek nodig is naar haar situatie en positie.
5.9
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat er bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.1
[verzoekster] , een meisje van thans 13 jaar, is in januari 2016 aangetroffen in Nederland in een hotel aan de snelweg met een deel van de familie [G] . [verzoekster] was daar zonder eigen familie, had geen geldige reisdocumenten bij zich en heeft geen verblijfsstatus in Nederland. Haar moeder verbleef op dat moment niet in Nederland en het was onduidelijk hoe [verzoekster] in Nederland is gekomen. Een onbekende man heeft vervolgens getracht [verzoekster] op te halen van het politiebureau. Omdat er op dat moment geen gezaghebbende ouder van [verzoekster] in Nederland was, is er op 10 januari 2016 een voorlopige voogdij maatregel uitgesproken en is [verzoekster] geplaatst in een gesloten jeugdzorginstelling. Na enkele dagen is [verzoekster] hier weggelopen en weer teruggebracht naar de instelling. De moeder is toen vanuit Servië naar Nederland gekomen om [verzoekster] op te halen. De moeder heeft aangifte gedaan tegen [H] (hierna te noemen: [H] ), een 18 jarige jongen waar [verzoekster] onder andere mee was aangetroffen in het hotel, omdat hij seksueel contact zou hebben gehad met [verzoekster] . [verzoekster] heeft Nederland echter niet met haar moeder verlaten en werd in april 2016 aangetroffen in de woning van de familie [G] . In eerste instantie ontkende [verzoekster] een (seksuele) relatie te hebben met [H] . Als [verzoekster] vervolgens zwanger blijkt verklaart zij wisselend over wie de vader van haar ongeboren kind is. De ene keer zegt zij dat [H] de vader is en de andere keer zegt zij dat zij met meerdere mannen seksueel contact heeft gehad en niet weet wie de vader is. Ter zitting van het hof heeft [verzoekster] stellig verklaard dat [H] de vader is en dat zij bij hem en zijn familie wil wonen.
5.11
Met de GI is het hof van oordeel dat er nog altijd veel onduidelijkheid is over de wijze en de redenen van de komst van [verzoekster] naar Nederland. Blijkens de stukken zijn er vermoedens dat zij naar Roma gebruik getrouwd zou zijn met [H] , maar ook dat er eventueel sprake zou zijn van ontvoering, mensenhandel dan wel seksuele uitbuiting van [verzoekster] . De politie is nog bezig met het onderzoek hier naar.
Vast staat in ieder geval dat [verzoekster] thans zonder gezaghebbende ouder illegaal in Nederland verblijft, zwanger is en geen onderwijs volgt. Hoewel het hof begrijpt dat een gesloten plaatsing een bijzonder zware maatregel is die zo kort mogelijk dient te duren is het van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot 12 augustus 2016 op goede gronden heeft verleend. Er dient immers zicht te komen op de daadwerkelijke reden van het verblijf van [verzoekster] in Nederland en het perspectief van [verzoekster] . Het onderzoek hiernaar kost tijd en wordt bemoeilijkt door de wisselende verklaringen en het feit dat de moeder van [verzoekster] zich niet in Nederland bevindt en enkel telefonisch te bereiken is. De GI heeft tijd nodig om uit te zoeken of een plaatsing van [verzoekster] bij de familie [G] in haar belang is of dat er naar een andere oplossing moet worden gezocht. Indien het hof de machtiging tot gesloten plaatsing thans zou beëindigen is er geen zicht op de veiligheid van [verzoekster] en wordt het onderzoek bemoeilijkt, zo niet onmogelijk. [verzoekster] heeft immers duidelijk aangegeven bij [H] te willen zijn en anders naar Servië te willen vertrekken. De geslotenheid van de huidige plaatsing is naar het oordeel van het hof dan ook noodzakelijk nu [verzoekster] in het verleden is weggelopen uit een gesloten jeugdhulpinstelling en de angst bestaat dat zij zich zal onttrekken of door anderen zal worden onttrokken aan het zicht van de GI. Het is van groot belang dat de veiligheid van [verzoekster] (en dat van haar ongeboren kind) wordt gewaarborgd. Het hof zal de bestreden beschikking om die reden bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 12 mei 2016 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, S. Rezel en I.F. Clement, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 5 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.