Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
NJ1981/635,
Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (
LJN:AO1427,
NJ2005/493
, DSM/Fox) dat bij de uitleg van een geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007,
LJN:BA4909,
NJ2007/576,
Derksen/Homburg, HR 19 januari 2007,
LJN:AZ3178,
NJ2007/575,
Meyer Europe/Pont Meyeren HR 5 april 2013,
LJNBY8101,
NJ2013/124,
Lundiform/Mexx).
“Conform afspraak is ervan uitgegaan dat de verhuurder de kosten voor zijn rekening neemt en dat deze als 10 jarige annuïteit vervolgens wordt verrekend in de huurprijs.”In de daarop volgende maanden onderhandelden partijen over de huur. Zij bereikten overeenstemming over een huur € 147.504 per jaar. Deze prijs was mede gebaseerd op tussen partijen afgesproken, door BEA te verrichten investeringen, met name voor ventilatie en airconditioning, en nog nader te concretiseren investeringen voor onder meer ICT-bekabeling en een rook- en brandmeldinstallatie, waarvoor stelposten waren opgenomen. Deze stelposten vormden een totaal van € 90.000. Dat het voorgaande een rekenexercitie was die BEA niet alleen achter de schermen uitvoerde, maar ook met Vilente deelde, blijkt vooral uit de brief van [de bestuurder van Vilente] , destijds directeur van Vilente, van 31 juli 2006, waarin hij de invulling van het bedrag van € 90.000 bespreekt. Overschrijding van de stelpost van € 90.000 zou direct bij Vilente in rekening worden gebracht (zie de brief van BEA van 16 augustus 2006). De stelpost is overschreden met € 115.000 inclusief BTW, welk bedrag BEA in januari 2007 aan Vilente heeft gefactureerd en Vilente heeft betaald.
“gentlemen’s agreement”genoemd - heeft BEA in het licht van de beschikking van het CBZ over de huurperiode van vijf jaar en de vastlegging daarvan in de schriftelijke huurovereenkomst, niet gerechtvaardigd kunnen afleiden dat Vilente gehouden was de nog niet via de huur terugverdiende investeringen bij einde huur aan haar te vergoeden. Ook in de overige verklaringen en in de correspondentie is niets te vinden over een regeling daarover bij beëindiging binnen 10 jaar. Anders dan BEA stelt, heeft Vilente zo’n afspraak niet behoeven af te leiden uit de opmerking in BEA’s brief van 20 april 2006:
“het bepaalde in de intentieverklaring van 30 september 2005 blijft volledig in stand”. Daarvoor is die opmerking te weinig toegespitst op het terugverdienen van de investeringskosten. Uit de correspondentie noch uit de getuigenverklaringen blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat BEA het bedrag van de investeringen aan Vilente had geleend en daarmee dus gehouden was tot algehele afbetaling van dit bedrag.
LJNAO3143,
NJ2004/349,
Van der Linde/Heutink). Ten overvloede overweegt het hof dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat Vilente zich op het standpunt stelt dat de door BEA gestelde afspraak niet tot stand is gekomen en evenmin dat Vilente - bij afwezigheid van de gestelde afspraak - weigert de gevorderde kosten te vergoeden.