Uitspraak
[appellante],
de gemeente,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het tegen de gemeente op 30 september 2014 verleende verstek,
3.De vaststaande feiten
8 mei 2013 om een eerder besluit om invordering van verbeurde dwangsommen te herzien, in die zin dat besloten is tot invordering van de door [broer appellante] op 11 oktober 2012 en 19 oktober 2012 verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 10.000,-.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 december 2013 het beroep van [broer appellante] tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. In haar uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [broer appellante] als eigenaar en gebruiker van het vaartuig behoort te weten dat in Nederland niet aan elke oever ligplaats ingenomen kan worden en dat hij ervoor verantwoordelijk is dat het schip op een legale plek ligt.
"een zeilschip, vervaardigd van staal met kajuit en drie masten, genaamd " [naam schip] ", met de
Het treffen van vertrek belettende maatregelen is niet genomen, daar het schip niet bevaarbaar is.(…)".
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven I tot en met IVkomt [appellante] op tegen het passeren van dit betoog door de voorzieningenrechter. De grieven liggen dit geschilpunt tussen partijen in volle omvang aan het hof voor.
“Hierbij verklaar ik [broer appellante] , wonende te [woonplaats] te hebben gekocht in opdracht van [appellante] , wonende te [land] op de [adres] , voor de somma van één gulden, een haringlogger, afmetingen ca. 37 m. x ca. 6.80 m. met een houten dek, een machinekamer en een visruim, bij de gemeente Leeuwarden bekend als “ [naam schip] ”,
van de heer [Y] , wonende te [woonplaats]
en de heer [Z] , wonende te [woonplaats] [adres] .
De koper is vanaf heden verantwoordelijk voor alles wat met het schip te maken heeft en verwijderd het schip voor 1 november 1997 uit de Kalkhaven te Leeuwarden.”
Aan de onderzijde van het contract, dat is ondertekend door [broer appellante] en de heren [Y] en [Z] , is handgeschreven vermeld:
“Voldaan à contant 18 - 10 - 97”
In appel heeft zij zich beroepen op een e-mailbericht van 25 september 2014 van de heer
[Q] aan [broer appellante] . In dat e-mailbericht heeft [Q] onder meer geschreven:
“De mij bekende [broer appellante] (…) had aan het verbindingskanaal tussen het van Haringsmakanaal en de stad Leeuwarden , een schip liggen, genaamd “ [naam schip] ”.
(…)
[broer appellante] heeft dit schip ongeveer 16 jaar in zijn bezit; de eigenaresse is echter zijn zuster, [appellante] , wonende te [land] (…).”
Ook heeft [appellante] zich beroepen op een - ongedateerde - verklaring van haarzelf, gericht aan Alderse Baas Advocaten met de volgende inhoud:
“Ondergetekende [appellante] verklaart, dat zij de eigenaar van de zeilschip “ [naam schip] ” is.
De zeilschip is 1997 naar haar naam gekocht.
Hierbij geeft zij de opdracht aan de advocaten kantoor de rechtsmaatregelen te treffen om de executoriale verkoop tegen te houden.
De voorschot van 750 euro zal de heer [broer appellante] betalen.”
[broer appellante] zich gedurende 16 jaar als eigenaar van het schip heeft voorgedaan, dat er door [broer appellante] diverse bestuursrechtelijke procedures betreffende de ligplaats van het schip zijn gevoerd en dat door [broer appellante] in geen van die procedures is gemeld dat niet hij maar [appellante] eigenaar is van het schip en dat [appellante] zich pas nadat executoriaal beslag was gelegd heeft gemeld als eigenaar van het schip. De gemeente betwist dat in het koopcontract de werkelijke rechtsverhouding betreffende het schip is vastgelegd. Zij wijst erop dat het schip ten onrechte niet is te boek gesteld. Het niet voldoen aan die verplichting dient [appellante] te worden tegengeworpen, aldus de gemeente.
de tweede grief III(bedoeld zal zijn grief V) betoogt [appellante] , voor het eerst in de procedure, dat het beslag dient te worden opgeheven wegens misbruik van procesrecht. [appellante] heeft nagelaten toe te lichten welk belang zij heeft bij dit betoog. Dat had wel voor de hand gelegen, nu het beslag niet ten laste van haar is gelegd en zij, zoals hiervoor is overwogen, ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij eigenaar is van het schip. Zij wordt dan ook niet in een rechtens te respecteren belang geschaad door het beslag, ook niet indien de gemeente door het beslag te leggen en te vervolgen misbruik van recht zou maken. Aan de bespreking van hetgeen [appellante] ten grondslag legt aan haar betoog dat sprake is van misbruik van recht, komt het hof dan ook niet toe. Het, minst genomen, weinig overtuigende betoog van [appellante] , dat het schip, dat 16 jaar geleden voor fl. 1,- is gekocht, dat naar uit de bestuursrechtelijke uitspraken volgt zich in desolate staat bevindt en dat naar uit het beslagexploot volgt niet kan varen en dat voor € 500,- openbaar is verkocht, een waarde had van € 700.000,-, welk bedrag niet in verhouding staat tot de vordering van de gemeente, kan dan ook verder onbesproken blijven. Hetzelfde geldt voor al hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de verborgen bedoelingen van de gemeente met het beslag en de rol die de heer [A] daarbij zou hebben gespeeld.