Uitspraak
[technisch bedrijf appellant],
[appellant],
Jorritsma Bouw,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
In de werkbespreking van 04-03-2005 is in onderling overleg besloten dat Jorritsma Bouw het volgende uit het contract met [appellant] onttrekt: het leveren en monteren van de kozijnen GSA, GSB, GSC en de 5 loggia-puien (meerwerk bewoners).
'Accoord onder voorbehoud van mijn reactie'en geretourneerd aan Jorritsma.
' [appellant] ten onrechte weigert om
[A] aanwezig waren en Jorritsma door [Y] - werkzaam als bedrijfsjurist
2 mei 2006 te laten plaatsvinden.
In een tweede verzoek, bij fax van 2 mei 2006, bericht [appellant] Jorcom dat hij de
3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank3.1 Jorritsma heeft [appellant] gedagvaard en heeft gesteld dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 10 november 2005. Jorritsma heeft van [appellant] de betaling van de kosten van herstel (€ 139.596,-) gevorderd, alsmede een bedrag aan extra kosten (€ 75.568,- ). Voorts heeft Jorritsma aanspraak gemaakt op de contractuele boete van € 500,- per werkdag, berekend over de periode 30 november 2005 tot en met
16 mei 2007). Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet gerechtigd was zijn werkzaamheden op 2 mei 2006 op te schorten (r.o. 4.1.5 van genoemd vonnis), zodat de boete in ieder geval van 2 tot 22 mei 2006 is verbeurd.
Met betrekking tot de periode 30 november 2005 tot 2 mei 2006 heeft de rechtbank [appellant] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat er sprake was van vertragende omstandigheden waarvoor Jorritsma verantwoordelijkheid droeg.
Bij vonnis van 10 februari 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet in dat bewijs is geslaagd en dat [appellant] de boete verschuldigd is over de periode 30 november 2005 tot
22 mei 2006.
Bij vonnis van 6 augustus 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat het hang- en sluitwerk alsmede de beglazing volgens de overeenkomst aan de NEN-normen diende te voldoen en dat [appellant] tekort is geschoten, nu dat niet het geval was.
Daarnaast heeft de rechtbank bij vonnis van 16 juni 2010 een deskundigenonderzoek door SKG gelast ter beantwoording van een aantal in dat vonnis gestelde vragen, met betrekking tot de bouwkundige verplichtingen van Jorritsma en de brandwerendheid van de gevels.
Bij vonnis van 15 februari 2012 heeft de rechtbank de bevindingen van SKG – inhoudende dat Jorritsma niet tekort is geschoten in haar bouwkundige verplichtingen en dat de door [appellant] geleverde gevels niet aan de eisen van brandwerendheid voldeden – gevolgd en de door Jorritsma gevorderde betaling van herstelkosten en boete toegewezen onder verrekening van het nog onbetaalde deel van de opdrachtsom, derhalve een totaalbedrag van € 160.843,19.
De vordering tot betaling van ‘extra kosten’ is afgewezen omdat de rechtbank die onvoldoende onderbouwd achtte.
De vordering van [appellant] is afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de kosten in conventie en in reconventie.
4.Beoordeling van de grieven
Het hof zal deze grieven aanduiden als 5-I en 5-II. Jorritsma heeft primair betoogd dat de memorie van grieven nietig is omdat deze niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 347 Rv te stellen eisen, nu [appellant] niet duidelijk maakt tegen welke specifieke onderdelen van welke vonnissen hij zijn grieven richt.
Van nietigheid van de memorie van grieven is geen sprake.
4.3 Jorritsma heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belang heeft bij zijn hoger beroep omdat [appellant] in staat van faillissement is verklaard, dat faillissement bij gebrek aan baten is opgeheven en [appellant] in het meest gunstige geval een vordering op Jorritsma krijgt die kwalificeert als een nagekomen bate in het faillissement.
grief 3– die inhoudt dat de rechtbank ten onrechte SKG als deskundige heeft benoemd – te bespreken.
acht SKG vanwege haar eerdere betrokkenheid niet onpartijdig en niet in staat om onafhankelijk van de mede door haar zelf opgestelde normen en regels een oordeel te geven op grond van hetgeen tussen partijen is overeengekomen. SKG en de rechtbank hebben geen aandacht besteed aan de vraag of [appellant] aan Jorritsma heeft geleverd, hetgeen hij aan Jorritsma had bevestigd.
Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank SKG in redelijkheid heeft kunnen benoemen. De grief faalt.
Dit vormt de kern van Racons verweer en het hof zal dat in het kader van de
grieven 4 en 5-I– die inhouden dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld om schadevergoeding aan Jorritsma te betalen en daarbij de hoogte van de schadevergoeding verkeerd heeft vastgesteld – bespreken.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 16 mei 2007, na in r.o. 4.4.1 tot en met 4.4.3 de reactie van [appellant] op een aantal van de door SKG vastgestelde gebreken te hebben besproken, in
r.o. 4.5 overwogen:
‘Ten aanzien van de overige door SKG geconstateerde, en door [appellant] niet betwiste, gebreken, kan als vaststaand worden aangenomen dat [appellant] schadeplichtig is.’Het hof stelt vast dat [appellant] tegen deze overweging geen grief heeft aangevoerd zodat het hof van de juistheid daarvan heeft uit te gaan. Dat betekent dat een groot deel van de in het tweede rapport van SKG (d.d. 23 februari 2006) genoemde gebreken en de schadeplichtigheid van [appellant] daarvoor niet ter discussie staat.
Jorritsma heeft ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep (pleitnota sub 12) onweersproken gesteld dat met het herstel van deze gebreken alleen al een bedrag van € 120.000,- gemoeid was, zodat het hoger beroep ten aanzien van dat deel van de vordering in elk geval niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden.
Jorritsma heeft aangevoerd dat [appellant] , als gespecialiseerd leverancier van (aluminium) puien en gevels geacht moet worden bekend te zijn met de eisen die uit publiekrechtelijk voorschriften zoals het Bouwbesluit voortvloeien. [appellant] is, evenals ieder ander die een nieuw bouwwerk realiseert, immers gehouden aan het Bouwbesluit te voldoen en diende, zelfs in het geval dat dit niet uitdrukkelijk in de overeenkomst was opgenomen, rekening te houden met de relevante, in het Bouwbesluit gehanteerde NEN-normen, zo heeft Jorritsma betoogd. Jorritsma heeft in de memorie van antwoord (sub 45) en ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep (pleitnota sub 5) benadrukt dat de NEN-normen waaraan SKG het werk van [appellant] heeft getoetst (ten aanzien van de inbraakwerendheid: NEN-5096) voorkomen in het Bouwbesluit. Uit het Bouwbesluit, dat te allen tijde van toepassing is, volgt dat inbraakwerend hang- en sluitwerk moet worden toegepast. Nu het Bouwbesluit de standaard is, houdt ‘standaard hang- en sluitwerk’ in dat het hang- en sluitwerk aan het Bouwbesluit dient te voldoen en derhalve inbraakwerend moet zijn, aldus Jorritsma.
Het hof komt dan ook met de rechtbank tot het oordeel dat [appellant] tekort is geschoten door hang- en sluitwerk te leveren dat niet inbraakwerend is en daarmee niet aan het Bouwbesluit voldoet. [appellant] heeft de hoogte van de herstelkosten, die volgens Jorritsma € 25.162,25 bedragen, niet betwist.
Jorritsma heeft gesteld en door middel van producties (de offerte van [bedrijf C] , productie 33 bij dagvaarding in eerste aanleg en de verklaring van haar accountant, productie A bij akte na deskundigenbericht) onderbouwd dat zij ter zake van de kosten van afronding en herstel van de werkzaamheden van [appellant] een bedrag van € 263.869,45 aan [bedrijf C] heeft voldaan. Jorritsma heeft haar vordering op het punt van de schadevergoeding in deze procedure evenwel beperkt tot een bedrag van € 139.569,-. Nu vaststaat dat met herstel van de niet weersproken gebreken € 120.000,- is gemoeid (zie 4.9) en met het herstel van het hang- en sluitwerk € 25.162,25 (zie 4.10), hetgeen neerkomt op ruim € 145.000,- in totaal, is het gevorderde bedrag terecht toegewezen en behoeven de overige gestelde schadeposten geen bespreking meer.
123 x € 500,- = € 61.500,-.
heeft bij memorie van grieven aangeboden [getuigen] als getuigen te doen horen, maar nu dit slechts een algemeen bewijsaanbod is waarbij niet is aangegeven wat deze getuigen, die op één na allen al in eerste aanleg zijn gehoord, (meer of anders) zouden kunnen verklaren, gaat het hof aan dat aanbod voorbij.
10 november 2005) zouden hebben voorgedaan. Deze omstandigheden zijn evenwel niet relevant voor het antwoord op de vraag of [appellant] als gevolg van aan Jorritsma te wijten omstandigheden niet tijdig aan zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst kon voldoen.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft Jorritsma nader toegelicht dat de term ‘bouwkundige aansluitingen’ meervoudig wordt geïnterpreteerd. Jorritsma diende zorg te dragen voor het aanbrengen van houten stelkozijnen. Deze zijn ook door haar geleverd. Het aluminium rond het raam diende echter door [appellant] te worden gemaakt, maar doordat heeft [appellant] dat heeft nagelaten pasten de ramen niet goed. Op die laatste aluminium aansluiting zien de opmerkingen in het deskundigenrapport en de brief van [bedrijf C] , aldus Jorritsma. [appellant] heeft deze (nadere) toelichting vervolgens niet gemotiveerd weersproken.
heeft ook dat vervolgens niet gemotiveerd weersproken.
grief 5-II, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in conventie, vergeefs is voorgedragen.
‘Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat Jorritsma niet gehouden is de openstaande facturen van [appellant] te betalen.’
€ 50.368,46 aan openstaande facturen gevorderd. Deze facturen hadden deels betrekking op meerwerk, waartoe Jorritsma geen opdracht stelde te hebben gegeven. Jorritsma heeft de openstaande facturen tot een bedrag van € 40.252,81 erkend en heeft dat bedrag met een beroep op verrekening in conventie in mindering gebracht op haar vordering.
De rechtbank heeft het beroep op verrekening in conventie gehonoreerd en het door [appellant] in reconventie meer gevorderde afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.
6 augustus 2008, 10 februari 2010, 16 juni 2010 en 15 februari 2012 waarvan beroep, zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze zullen aan de zijde van Jorritsma wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak worden begroot op € 5.264,- (2 pt, tarief € 2.632,-).
6 augustus 2008, 10 februari 2010, 16 juni 2010 en 15 februari 2012 waarvan beroep;