ECLI:NL:GHARL:2016:5175

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
15/00945 tot en met 15/00950
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot huur en verhuur van onroerende zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 16 juni 2015 de belastingaanslagen van belanghebbende had vernietigd. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2007 tot en met 2011, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning, aanmerkelijk belang en sparen en beleggen had aangegeven. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, maar de Inspecteur stelde dat er sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht een nieuw feit had vastgesteld, omdat de controlerende ambtenaren tijdens een boekenonderzoek niet over alle relevante informatie beschikten. Belanghebbende had onroerende zaken verhuurd zonder dat dit correct was aangegeven in zijn aangiften. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de navorderingsaanslagen terecht had opgelegd en dat de uitdeling aan belanghebbende correct was vastgesteld. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor wat betreft de vaststelling van de belastbare inkomens en het bijdrage-inkomen voor de ZVW 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/00945 tot en met 15/00950
uitspraakdatum:
14 juni 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juni 2015, nummers AWB 14/7449 tot en met 14/7452, 14/8855 en 14/8856, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 214.796, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.056. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 9.778. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 12.142.
1.2
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.708, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 76.005. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 5.762. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 9.878.
1.3
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.596, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 81.439. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.902. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 9.813.
1.4
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.756, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 67.153. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.783. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 9.169.
1.5
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.821, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 59.169. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.076.
1.6
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 100.821.
1.7
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2010 verminderd tot belastbare inkomens uit werk en woning van € 175.996 (2007), € 89.708 (2008), € 103.596 (2009), en € 102.596 (2010) en voor het overige gehandhaafd, de beschikkingen heffingsrente verminderd tot € 5.716 (2007), € 3.817 (2008), € 2.735 (2009), € 2.389 (2010) en de verzuimboeten verminderd tot nihil. De aanslagen IB/PVV 2011 en ZVW 2011 alsmede de daarbij vastgestelde heffingsrentebeschikkingen heeft de Inspecteur gehandhaafd.
1.8
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 16 juni 2015 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de belastingaanslagen verminderd tot een bedrag nader te bepalen door de Inspecteur overeenkomstig hetgeen de Rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.9
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.1
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.11
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] , bijgestaan door [C] en [D] .
1.12
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft ongehuwd samengewoond met P [E] (hierna: [E] ). In 2000 hebben belanghebbende en [E] de samenwoning verbroken.
2.2
Belanghebbende bezit 75% van de aandelen in [F] bv en [E] 25%.
2.3
In 1999 heeft [E] de eigendom verworven van de onroerende zaak aan de [a-straat] 32 te [G] (hierna: [H] ). [H] omvat een restaurant, een zalencentrum en een kegelbaan.
2.4
Op 25 augustus 2000 heeft [E] [H] verhuurd aan [F] bv tegen een geïndexeerde huurprijs van fl. 2.750 (€ 1.250) per maand.
2.5
[F] bv heeft [H] verhuurd aan de gebroeders [I] .
2.6
De gebroeders [I] hebben per 1 november 2006 de huur opgezegd. Daarbij hebben zij nieuwe huurders aangedragen, [J] en [K] (hierna: [J] en [K] ). [J] en [K] waren bereid een huur van € 5.800 per maand te betalen voor [H] .
2.7
De vader van belanghebbende heeft namens [F] bv in oktober 2006 een huurovereenkomst gesloten met belanghebbende. Belanghebbende heeft [H] van [F] bv gehuurd voor € 1.000 per maand.
2.8
Belanghebbende heeft op 6 oktober 2006 een huurovereenkomst met [J] en [K] gesloten, waarin hij [H] voor € 5.800 per maand aan [J] en [K] heeft verhuurd. [J] en [K] hebben de huur overgemaakt naar de privébankrekening van belanghebbende.
2.9
De huur die [F] bv aan [E] verschuldigd was, werd vanaf november 2006 door belanghebbende aan [E] overgemaakt vanaf zijn privébankrekening. Belanghebbende heeft geen huur overgemaakt aan [F] bv.
2.1
Op 24 november 2011 hebben [L] en [M] (hierna: de controlerende ambtenaren) namens de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2007 tot en met 2009. Belanghebbende bezit 17 onroerende zaken die hij zelf gebruikt, dan wel verhuurt aan derden. Een van de onroerende zaken betreft een café met discotheek aan de [b-straat] 10 in [Z] (hierna: de discotheek) die belanghebbende verhuurt aan [F] bv. De onroerende zaken heeft belanghebbende deels gefinancierd met geldleningen van vennootschappen waarvan hij (een deel van) de aandelen bezit. Ter zake van de eigen woning is geen lening vermeld. Uit het onderzoek zijn voor de aangiften IB/PVV 2008 en 2009 enkele correcties voortgevloeid voor wat betreft de betaalde rente en het gebruikelijk loon. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 9 januari 2012.
2.11
Op 24 november 2011 heeft de Inspecteur de controlerende ambtenaren eveneens een boekenonderzoek laten instellen bij [F] bv naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschaps- en omzetbelasting 2007 tot en met 2009. Als bedrijfsactiviteit van [F] bv hebben de controlerende ambtenaren in het rapport van 9 januari 2012 vermeld, dat de bv de discotheek heeft geëxploiteerd.
2.12
[L] , een van de controlerende ambtenaren, heeft verklaard dat hij tijdens het boekenonderzoek geen inzage heeft gehad in de huurovereenkomsten inzake [H] . Evenmin heeft hij in de administratie van [F] bv aanwijzingen gevonden van de huur en verhuur van [H] .
2.13
De aanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2009 dragen de volgende dagtekeningen: 9 december 2011 (IB/PVV 2007), 27 januari 2012 (IB/PVV 2008) en 4 april 2012 (IB/PVV 2009).
2.14
De Belastingdienst heeft een onderzoek ingesteld naar de eigendom van onroerende zaken die in gebruik zijn bij horecabedrijven. Hierbij zijn de gegevens in het kadaster geraadpleegd en is de afdeling Waardecontrole van de Belastingdienst betrokken geweest. Uit dat onderzoek bleek dat [H] eigendom was van [E] en dat [J] en [K] [H] van belanghebbende huurden. De resultaten van dit onderzoek heeft de Inspecteur in het vierde kwartaal van 2012 ontvangen. Aan de hand van deze resultaten heeft de Inspecteur nader onderzoek bij belanghebbende ingesteld, waarbij hem is gebleken dat belanghebbende [H] voor € 1.000 heeft gehuurd van [F] bv en voor € 5.800 heeft verhuurd aan [J] en [K] .

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur beschikt over een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslagen rechtvaardigt en of de Inspecteur terecht een voordeel uit aanmerkelijk belang heeft aangenomen ter zake van de huur en verhuur door belanghebbende van [H] . Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de navorderingsaanslagen, vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 tot de aangegeven bedragen en vermindering van de aanslag ZVW 2011 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 13.500.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, waarbij hij uitgaat van de vermindering van de belastingaanslagen en de aanslag ZVW 2011 tot de volgende inkomens:
Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen Bijdrage-
uit werk en woning uit aanmerkelijk belang uit sparen en beleggen inkomen
2007 € 121.396 € 54.600 € 79.056
2008 € 35.108 € 54.600 € 76.005
2009 € 48.996 € 54.600 € 81.439
2010 € 47.996 € 54.600 € 67.153
2011 € 46.221 € 54.600 € 59.168 € 13.500

4.Beoordeling van het geschil

Nieuw feit
4.1
Ingevolge artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2
Belanghebbende stelt dat een feit als bedoeld in voornoemd artikel ontbreekt, omdat tijdens het boekenonderzoek van 24 november 2011 de aangiften IB/PVV 2007 tot en met 2009 zijn beoordeeld. De Inspecteur heeft volgens belanghebbende bij dat boekenonderzoek over alle huurovereenkomsten en bankafschriften kunnen beschikken. Van een nieuw feit kan dan geen sprake zijn.
4.3
De Inspecteur brengt hiertegen in dat de controlerende ambtenaren ten tijde van het boekenonderzoek niet over de huurovereenkomsten inzake [H] beschikten. Hij verwijst hiervoor naar de verklaring van [L] . De bankafschriften van de bankrekening waarop de door [J] en [K] betaalde huur werd overgemaakt, hebben de controlerende ambtenaren niet ingezien, omdat de aangifte daartoe geen aanleiding gaf. Ook bij het boekenonderzoek bij [F] bv is niets gevonden inzake de huur en verhuur van [H] door belanghebbende. In de aangiften IB/PVV ontbreken aanwijzingen dat belanghebbende gerechtigd was tot [H] ; wel is daarin een vordering op [E] opgenomen. Eerst uit het onder 2.14 genoemde onderzoek van de Belastingdienst naar de eigendom van onroerende zaken die bij horecabedrijven in gebruik waren en het nader onderzoek dat de Inspecteur naar aanleiding van dit signaal bij belanghebbende heeft ingesteld, is de Inspecteur bekend geraakt met de huur en verhuur van [H] door belanghebbende.
4.4
Nadat een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden kan sprake zijn van een navordering rechtvaardigend nieuw feit, indien pas met gebruikmaking van nieuw verworven kennis omissies in de aangifte onderkend kunnen worden, waarbij een zodanig onderkennen bij het eerder plaats gehad hebbende onderzoek redelijkerwijs niet mogelijk was (HR 27 oktober 1982, nr. 21 322, BNB 1982/326). Ook bij correcties die zijn gebaseerd op feiten die bij een eerder onderzoek niet ter kennis van de inspecteur zijn gekomen, kan het bestaan van een nieuw feit aangenomen worden (HR 6 februari 1957, nr. 13 069, BNB 1957/89).
4.5
Uit de verklaring van [L] volgt dat de controlerende ambtenaren niet de beschikking hebben gehad over de huurovereenkomsten. Ook de controlerapporten en de daaruit voortvloeiende correcties geven geen aanleiding aan te nemen dat de controlerende ambtenaren over de huurovereenkomsten hebben beschikt. Tegenover de niet nader onderbouwde stelling van belanghebbende dat de controlerende ambtenaren de huurovereenkomsten hebben kunnen inzien, heeft de Inspecteur met hetgeen door hem is aangedragen, aannemelijk gemaakt dat de controlerende ambtenaren niet over de huurovereenkomsten inzake [H] hebben kunnen beschikken ten tijde van het boekenonderzoek.
4.6
Niet in geschil is dat de controlerende ambtenaren de beschikking hadden over de afschriften van de privébankrekening van belanghebbende waarop de huurontvangsten van [J] en [K] en de huurbetalingen aan [E] werden geboekt. De Inspecteur heeft gesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die de controlerende ambtenaren aanleiding gaven om de privébankrekening aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. Hij draagt hiervoor aan dat voor de toetsing van de aangifte inzage in de privébankrekening niet nodig was, anders dan voor de controle van de aangegeven saldi op 1 januari en 31 december van het desbetreffende jaar. De onroerende zaken van belanghebbende behoorden tot het in box 3 te belasten vermogen op de aan [F] bv verhuurde discotheek en de eigen woning na. Voor het controleren van de aangegeven waarden van de onroerende zaken en de daarvoor aangegane schulden in box 3 alsmede de waarde van de eigen woning in box 1 is de privébankrekening niet van belang. De fiscaal relevante gegevens voor de aan [F] bv ter beschikking gestelde discotheek konden de controlerende ambtenaren putten uit de administratie van [F] bv die bij het gelijktijdig uitgevoerde boekenonderzoek bij die bv werd beoordeeld. Voor de correctie van het gebruikelijk loon is evenmin raadpleging van de privébankrekening noodzakelijk. Gesteld noch gebleken is dat voor het beoordelen van andere onderdelen van de aangiften IB/PVV raadpleging van de privébankrekening noodzakelijk was. Tegen deze gemotiveerde stelling van de Inspecteur heeft belanghebbende ingebracht, dat de huurovereenkomsten ter inzage zijn gelegd voor de controlerende ambtenaren. Dit verweer is reeds onder 4.5 verworpen. Met hetgeen hij heeft aangedragen heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt, dat het onderkennen van de omissies in de aangiften redelijkerwijs niet mogelijk was.
4.7
Zelfs als voor het controleren van de aangifte raadpleging van de privébankrekening niet noodzakelijk is en er geen feiten en omstandigheden zijn die tot een dergelijk onderzoek nopen, dient volgens belanghebbende toch de privébankrekening onderzocht te worden voor de toetsing van de volledigheid van de aangifte teneinde mogelijk verzwegen inkomsten of bezittingen uit te sluiten. Een inspecteur is bij een boekenonderzoek ter toetsing van een aangifte tot een diepgaander onderzoek van de ter inzage gelegde stukken gehouden, indien hij na met normale zorgvuldigheid van die stukken kennis te hebben genomen aan de juistheid van het in de aangifte aangegeven inkomen in redelijkheid behoort te twijfelen (vergelijk HR 11 april 2001, nr. 36.088, ECLI:NL:HR:2001:AB1005). In het onderhavige geval betreft het boekenonderzoek aangiften IB/PVV waarin met name inkomen uit sparen en beleggen is aangegeven. Uit het verslag van het boekenonderzoek volgt, dat de Inspecteur met normale zorgvuldigheid de aangegeven inkomsten heeft getoetst. Er ontbreken aanwijzingen dat belanghebbende onroerende zaken onderverhuurt. Dan kan van de Inspecteur niet worden gevergd dat hij, nadat hij met normale zorgvuldigheid de aangegeven inkomsten heeft getoetst aan de ter inzage gelegde stukken, zonder dat daartoe aanleiding bestaat de hem ter beschikking staande gegevens nader onderzoekt op niet aangegeven inkomsten.
4.8
Uit het onder 2.14 genoemde onderzoek volgt dat belanghebbende huur heeft ontvangen uit de verhuur van een onroerende zaak waarvan hij de eigendom niet bezat. Pas met gebruikmaking van deze nieuw verworven kennis heeft de Inspecteur kunnen onderkennen, dat [F] bv van [E] [H] huurde en dat [F] bv dit pand op haar beurt had verhuurd aan belanghebbende. Dit vormt een nieuw feit dat redelijkerwijs niet onderkend kon worden bij het boekenonderzoek.
4.9
De Inspecteur heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat hij beschikt over een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslag rechtvaardigt.
Uitdeling
4.1
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat [F] bv een uitdeling aan belanghebbende heeft gedaan ter grootte van het verschil tussen de van [J] en [K] ontvangen huur van € 5.800 en het aan [E] betaalde bedrag van € 1.250 per maand, oftewel € 54.600 per jaar (12 maanden x (€ 5.800 - € 1.250)).
4.11
Belanghebbende bestrijdt dat sprake is van een uitdeling, omdat de van [J] en [K] ontvangen huur niet aan [F] bv toekomt. Als er al sprake zou zijn van een uitdeling dan dient deze bij [E] in aanmerking te worden genomen, omdat zij eigenaar is van het pand.
4.12
Belanghebbende heeft de huur van [J] en [K] aan zichzelf laten toekomen. Teneinde dit mogelijk te maken is in 2006 zonder enig daartoe strekkende noodzaak de huurovereenkomst tussen [F] bv en belanghebbende gesloten. Ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst met [F] bv was het bij belanghebbende bekend dat hij aan [F] bv een veel lagere huur verschuldigd was, dan de huur die hij van [J] en [K] zou gaan ontvangen. Door het sluiten van de huurovereenkomst met belanghebbende heeft [F] bv de winst die zij kon behalen met de verhuur aan [J] en [K] , aan belanghebbende doen toekomen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende als aandeelhouder is bevoordeeld door [F] bv en dat belanghebbende en zijn bv zich daarvan bewust waren. Nu de uitdeling niet aan [E] toekomt, is er, anders dan belanghebbende bepleit, geen reden deze bij haar te belasten. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur terecht voor de jaren 2007 tot en met 2011 jaarlijks een bedrag van € 54.600 als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang heeft aangenomen. Het Hof zal daarom het hoger beroep ongegrond verklaren.
4.13
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
4.14
Ambtshalve overweegt het Hof het volgende. De Rechtbank heeft nagelaten de belastbare inkomens uit werk en woning en aanmerkelijk belang voor de desbetreffende jaren cijfermatig vast te stellen. Daarnaast heeft de Rechtbank nagelaten de vermindering van het bijdrage-inkomen voor de aanslag ZVW 2011 cijfermatig vast te stellen. De Inspecteur heeft in beroep evenmin een cijfermatige uitwerking gegeven van zijn standpunt.
4.15
Voor belanghebbende was het daardoor na de uitspraak van de Rechtbank niet duidelijk tot welke bedragen de Inspecteur de inkomens in de belastingaanslagen en de aanslag ZVW 2011 zou verminderen. Zonder het instellen van hoger beroep had belanghebbende geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen een te lage vermindering door de Inspecteur.
4.16
De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard, dat het bijdrage-inkomen voor de ZVW 2011 tot € 13.500 moet worden verminderd. Belanghebbende kan zich met de vermindering verenigen. Het Hof zal partijen daarin volgen.
4.17
Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de vaststelling van de belastbare inkomens in de belastingaanslagen en het bijdrage-inkomen in de aanslag ZVW 2011, vernietigen en alsnog de vermindering van de belastbare inkomens en het bijdrage-inkomen cijfermatig vaststellen.
4.18
Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht is in een geval als het onderhavige geen plaats, nu de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend haar grond vindt in de omstandigheid dat het Hof ambtshalve constateert dat het dictum niet voldoende specifiek is (vgl. HR 16 september 2011, nr. 10/03571, ECLI:NL:HR:2011:BP8053).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof
– verklaart het hoger beroep ongegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de vermindering van de aanslagen en navorderingsaanslagen,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.396, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 54.600 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.056,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.108, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 54.600 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 76.005,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.996, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 54.600 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 81.439,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2010 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.996, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 54.600 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 67.153,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2011 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.221, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 54.600 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 59.168 en
– vermindert de aanslag ZVW 2011 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 13.500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
14 juni 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.