Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [kind]. De verzoekster, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [kind], had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd, die door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland op 18 april 2016 was verleend. De beschikking was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing direct kon worden uitgevoerd. De verzoekster heeft echter verzocht om schorsing van deze uitvoerbaarheid, omdat de huidige situatie veel onrust met zich meebracht en zij vreesde dat uitvoering van de beschikking zou leiden tot een psychische noodtoestand bij [kind].
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2016 zijn verzoekster en [kind] verschenen, bijgestaan door hun advocaat, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) niet aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat het hof de ruimte gaf om de belangen van partijen af te wegen. Het hof heeft daarbij de omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de aanstaande meerderjarigheid van [kind] en de recente verhuizing van verzoekster naar een stabiele woonomgeving.
Het hof concludeert dat het belang van verzoekster en [kind] bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van de Raad bij de uitvoering van de beschikking. Het hof heeft daarom besloten om de werking van de beschikking van de kinderrechter te schorsen, waardoor de uithuisplaatsing van [kind] voorlopig niet kan worden uitgevoerd. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de belangenafweging en de omstandigheden van het geval.