ECLI:NL:GHARL:2016:5161

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.191.773/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [kind]. De verzoekster, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [kind], had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd, die door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland op 18 april 2016 was verleend. De beschikking was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing direct kon worden uitgevoerd. De verzoekster heeft echter verzocht om schorsing van deze uitvoerbaarheid, omdat de huidige situatie veel onrust met zich meebracht en zij vreesde dat uitvoering van de beschikking zou leiden tot een psychische noodtoestand bij [kind].

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2016 zijn verzoekster en [kind] verschenen, bijgestaan door hun advocaat, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) niet aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat het hof de ruimte gaf om de belangen van partijen af te wegen. Het hof heeft daarbij de omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de aanstaande meerderjarigheid van [kind] en de recente verhuizing van verzoekster naar een stabiele woonomgeving.

Het hof concludeert dat het belang van verzoekster en [kind] bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van de Raad bij de uitvoering van de beschikking. Het hof heeft daarom besloten om de werking van de beschikking van de kinderrechter te schorsen, waardoor de uithuisplaatsing van [kind] voorlopig niet kan worden uitgevoerd. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de belangenafweging en de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.773/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 299730)
beschikking van 23 juni 2016 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[kind], die hierna verder wordt genoemd: [kind] ,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum te ‘s-Hertogenbosch,
en
De Raad voor de Kinderbescherming, locatie Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van
18 april 2016 tot uiterlijk [geboortedag] 2016 (haar meerderjarigheid) en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij
voorraad, ingekomen op 25 mei 2016;
- een brief van de raad van 7 juni 2016, ingekomen op 8 juni 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 juni 2016 plaatsgevonden. Verzoekster en [kind] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. De raad en de GI zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van verzoekster schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
3.4
Het hof stelt vast dat de kinderrechter geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat dat het hof het beoordelingskader zal hanteren als hierover onder 3.3 sub (i) tot en met (iii) gegeven.
3.5
Het belang van verzoekster en [kind] bij het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking is er in gelegen dat de huidige situatie, waarbij (nog) geen uitvoering is gegeven aan de machtiging uithuisplaatsing, voor veel onrust zorgt. Schorsing zou een hoop rust brengen binnen het gezin, aldus verzoekster en [kind] . Bovendien zou tenuitvoerlegging tot een psychische noodtoestand leiden bij [kind] , aldus verzoekster. Het belang van de raad bij tenuitvoerlegging van de beschikking is niet nader toegelicht, nu de raad geen verweer heeft gevoerd en niet op de mondelinge behandeling is verschenen. Ook namens de GI is niemand verschenen om dit belang toe te lichten. Het hof gaat er daarom van uit dat het belang van de raad bij tenuitvoerlegging is gevat in de overweging van de kinderrechter dat een uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk is teneinde haar de noodzakelijke behandeling en begeleiding te bieden in combinatie met de omstandigheid dat zij over enkele maanden meerderjarig is en er na haar achttiende geen middelen meer zijn om haar daartoe te dwingen.
3.6
De navolgende omstandigheden laat het hof meewegen in de belangenafweging met betrekking tot het schorsingsverzoek. [kind] is thans 17 jaar oud en wordt op [geboortedag] aanstaande meerderjarig. Verzoekster heeft op 2 juni 2016 de sleutel gekregen van een huurwoning in [woonplaats] , waar zij zichzelf en haar (klein)kinderen (waaronder [kind] en haar dochter) heeft doen inschrijven en waar zij tezamen zullen gaan wonen. Hierdoor is sprake van een stabiele woonomgeving, aldus verzoekster. Vanwege de vele adreswisselingen van verzoekster en [kind] in het verleden is de GI belast met de uitvoering van de beschermingsmaatregelen, omdat deze gecertificeerde instelling landelijk werkt. Voorheen was Bureau Jeugdzorg Gelderland belast met de uitvoering. Door deze wisseling van GI is er tevens een wisseling geweest van jeugdzorgwerker (gezinsvoogd). Met de inmiddels vervangen gezinsvoogd hadden verzoekster en [kind] een goed en prettig contact, maar ter zitting hebben verzoekster en [kind] verklaard dat er onlangs wederom een wisseling van gezinsvoogd is geweest. Deze nieuwe gezinsvoogd hebben zij nog niet in persoon gesproken. Aan de machtiging uithuisplaatsing is - in ieder geval tot aan de mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek - (nog) geen uitvoering gegeven. Volgens de verklaring van verzoekster is dit omdat de (vorige) gezinsvoogd daartoe geen aanleiding zag. De raad heeft middels de brief van 7 juni 2016 te kennen gegeven geen verweer te zullen voeren, niet ten aanzien van het schorsingsverzoek en niet ten aanzien van het verzoek in de hoofdzaak. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak staat bij het hof gepland op 7 juli aanstaande.
3.7
Het hof is van oordeel dat het belang van verzoekster (en [kind] ) bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder weegt dan dat van de raad bij tenuitvoerlegging daarvan. Het hof zal daarom de tenuitvoerlegging van de beschikking van de kinderrechter schorsen en overweegt daartoe als volgt.
3.8
De kinderrechter heeft geoordeeld dat uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk was en heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Echter thans, bijna twee maanden na die beschikking, is nog geen uitvoering gegeven aan die verleende machtiging. Het is nog maar de vraag of de uithuisplaatsing, zo er toch uitvoering zal worden gegeven aan de machtiging, op een zodanige termijn voor [geboortedag] 2016 (de datum waarop [kind] meerderjarig wordt) door de raad en/of de GI kan worden gerealiseerd zodanig dat de uithuisplaatsing voor [kind] het beoogde effect bewerkstelligt. Dat de raad te kennen heeft gegeven geen verweer te zullen voeren ten aanzien van het verzoek van verzoekster in de hoofdzaak, waarin zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, wijst er in ieder geval niet op dat het de raad er alles aan gelegen ligt de uithuisplaatsing alsnog te bewerkstelligen. Bovendien getuigt een wisseling van gezinsvoogd in de periode waarvoor de machtiging uithuisplaatsing is verleend niet van een blijk van urgentie bij de uithuisplaatsing, te meer niet nu er nog geen contacten waren gelegd door de gezinsvoogd ten tijde van de behandeling van het schorsingsverzoek.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot schorsing toe;
schorst de werking van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 april 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 23 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.