ECLI:NL:GHARL:2016:5123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
200.176.220/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toestemming voor verhuizing naar het buitenland van een minderjarige en de gevolgen voor de zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om toestemming te verhuizen naar Polen met haar minderjarige dochter. De moeder, die samen met de minderjarige naar Polen is verhuisd zonder de vereiste toestemming van de vader, heeft verzocht om vervangende toestemming voor deze verhuizing. De vader heeft zich verzet tegen de verhuizing en heeft tevens een verzoek ingediend tot wijziging van de omgangsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in een conflict zijn verwikkeld en dat er geen contact is tussen de vader en de minderjarige sinds de verhuizing. Het hof heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige en de gevolgen van de verhuizing. De beslissing van het hof is gebaseerd op het belang van de minderjarige, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in overweging zijn genomen. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden totdat het rapport van de raad is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.220/01
(zaaknummer rechtbank C/19/109507/FA RK 15-669)
beschikking van 21 juni 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in (het principaal) hoger beroep,
verweerster in (het incidenteel) hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H. Noorman, kantoorhoudend te Emmen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in (het principaal) hoger beroep,
verzoeker in (het incidenteel) hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Eelsing, kantoorhoudend te [B] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 september 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 9 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Noorman van 29 april 2016 met producties;
- een journaalbericht van mr. Noorman van 2 mei 2016 met producties;
- een faxbericht van mr. Noorman van 19 mei 2016.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige] ) heeft bij brief van 18 januari 2016 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2016 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Eelsing heeft een pleitnotitie overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 15 juli 2008, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag op 11 september 2008.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2003 te [C] , over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Het andere kind van partijen is de reeds meerderjarige zoon, [D] , geboren [in] 1996. [D] studeert en woont sedert maart 2015 op kamers in [E] .
3.3
Bij beschikking van 9 juni 2009 van de Rechtbank Groningen is, voor zover hier van belang, het hoofdverblijf van [de minderjarige] bepaald bij de moeder en is de volgende omgangsregeling vastgesteld: de vader is gerechtigd [de minderjarige] een weekend per veertien dagen en iedere woensdagmiddag tot donderdagochtend bij zich te ontvangen, eventueel in onderling overleg en op geleide van de behoefte van [de minderjarige] uit te breiden, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 20 maart 2015, heeft de moeder de rechtbank verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om zich samen met [de minderjarige] , uiterlijk per 15 juli 2015, dan wel met ingang van een zodanige datum als rechtbank juist acht, in Polen te vestigen en [de minderjarige] aldaar in te schrijven op de [F] .
De vader heeft zich tegen deze verzoeken verweerd en heeft voor het geval de moeder de toestemming zal verkrijgen de rechtbank verzocht de moeder te veroordelen tot betaling aan de vader van de reiskosten per taxi ( [B] – [G] en terug) die de vader zal maken in verband met de omgangsregeling betreffende [de minderjarige] , welke kosten € 4.316,- per bezoekweekend bedragen, de moeder te veroordelen tot het verschaffen van een voorziening zoals in het verweerschrift omgeschreven, op grond waarvan de vader [de minderjarige] bij zich kan hebben wanneer hij haar in Polen bezoekt, en voorts te bepalen dat de vader [de minderjarige] één keer per twee jaar op Koningsdag bij zich mag hebben, alsmede iedere tweede pinksterdag en elke vaderdag.
Vervolgens heeft de vader op 29 april 2015 een zelfstandig verzoek ingediend waarbij de vader de rechtbank heeft verzocht voornoemde beschikking van 9 juni 2009 te wijzigen in die zin dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader wordt bepaald.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 15 juli 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, alle verzoeken van partijen, derhalve zowel het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om zich samen met [de minderjarige] in Polen te vestigen als het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, afgewezen.
Het principaal hoger beroep van de moeder en het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de vader richten zich tegen deze beschikking.
3.5
Op 17 augustus 2015 is de moeder met [de minderjarige] vertrokken naar Polen, waar zij nog steeds verblijft en ook voornemens is te blijven wonen. [de minderjarige] gaat vanaf 1 september 2015 naar de basisschool in [G] . De vader heeft [de minderjarige] sedert haar verhuizing naar Polen niet meer gezien.
3.6
Bij beschikking van 9 december 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, hersteld bij beschikking van 20 januari 2016, is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de bij beschikking van 9 juni 2009 vastgestelde omgangsregeling, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen tot het teruggeleiden van [de minderjarige] naar Nederland, is de zaak ten aanzien van dit laatste verzoek verwezen naar de rechtbank te 's-Gravenhage, is het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen tot betaling van de reiskosten van de omgangsregeling afgewezen en is voorts bepaald dat de moeder de verblijfplaats en de school van [de minderjarige] aan de vader dient op te geven.
3.7
Bij beschikking van 2 februari 2016 heeft de rechtbank Den Haag zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige [de minderjarige] naar Nederland.
3.8
De vader heeft tevens een verzoek d.d. 26 november 2015 tot teruggeleiding van [de minderjarige] naar Nederland ingediend via de Centrale Autoriteit. Op dit verzoek is tot op heden nog geen beslissing genomen. De zaak staat gepland om op 23 juni 2016 te worden behandeld bij de rechtbank in [G] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de onderhavige procedure zijn tussen partijen in geschil de (vervangende toestemming voor) verhuizing van [de minderjarige] naar Polen c.q. de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 15 juli 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep betreffende de verhuizing in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de beschikking van 15 juli 2015 te vernietigen en, opnieuw beschikkende alsnog haar inleidende verzoeken toe te wijzen, te weten haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om zich samen met [de minderjarige] , in Polen te vestigen, en [de minderjarige] aldaar in te schrijven op de [F] .
4.3
De vader is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De voorwaardelijke grief 1 ziet op de vergoeding van de taxikosten en de verschaffing van een aangepaste voorziening door de moeder aan de vader die hij in verband met zijn handicap moet hebben wanneer hij [de minderjarige] in Polen ontmoet, grief 2 ziet op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en grief 3 betreft de uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] met bepaalde dagen zoals Koningsdag. De vader heeft tevens zijn verzoek vermeerderd.
De vader verzoekt het hof :
* voorwaardelijk in het incidenteel appel:
voor het geval dat beslist wordt dat de moeder met [de minderjarige] naar Polen mag verhuizen of dat zij daar mag blijven wonen:
- de moeder te veroordelen tot betaling aan de vader van de reiskosten per taxi ( [B] – [G] en andersom) die de vader zal maken in verband met de omgangsregeling betreffende [de minderjarige] , welke kosten € 4.316,- per bezoekweekend bedragen;
- de moeder te veroordelen tot het verschaffen van een voorziening als bedoeld in de laatste twee regels van bladzijde drie van het verweerschrift en de eerste drie regels van bladzijde vier, welke zin begint met “Vanwege de beperking” tot “bijlage 9).”, op grond waarvan de vader [de minderjarige] bij zich kan hebben wanneer hij haar in Polen bezoekt;
* in het incidenteel appel:
primair:
- de beschikking van 15 juli 2015 te vernietigen op het punt van de hoofdverblijfplaats en, opnieuw beschikkende, alsnog de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen;
- de moeder te veroordelen tot teruggeleiding van [de minderjarige] naar Nederland op verbeurte van een dwangsom van € 50,-- per dag voor elke dag dat de moeder hiermee in gebreke blijft, en tot lijfsdwang;
subsidiair (voor het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder blijft):
- te bepalen dat de vader gerechtigd is [de minderjarige] naast de al bestaande omgangsregeling van 9 juni 2009 één keer per twee jaar op Koningsdag bij zich te hebben, alsmede iedere tweede pinksterdag en elke vaderdag;
- de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 50,-- per dag voor elke dag dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt, casu quo dat zij daarvoor wordt gegijzeld.
4.4
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek in het hoger beroep vermeerderd in die zin, dat zij - naast het verzoek om haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om zich samen met [de minderjarige] , in Polen te vestigen - tevens heeft verzocht de zorgregeling zoals vastgelegd bij beschikking van 9 juni 2009 van de Rechtbank Groningen te wijzigen en in het belang van [de minderjarige] een nieuwe, aan de verhuizing aangepaste werkbare (in het beroepschrift voorgestelde) zorgregeling vast te stellen.
De vader heeft uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van haar verzoek.
4.5
Het hof overweegt dat een vermeerdering van het verzoek (in het hoger beroep) in beginsel bij het beroepschrift (dan wel verweerschrift) in hoger beroep dient te geschieden. Bovendien moet een vermeerdering van het verzoek op grond van het bepaalde in de artikelen 283 juncto 130 Rv in beginsel schriftelijk geschieden. Op deze in beginsel strakke regels kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van het verzoek plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van het verzoek kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een verandering of vermeerdering van het verzoek na het tijdstip van het verzoekschrift in het principaal en incidenteel beroep toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de verandering of vermeerdering van het verzoek ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen.
4.6
Het hof stelt vast dat de moeder - hoewel haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling niet afzonderlijk is opgenomen in het petitum - in het lichaam van het beroepschrift wel concrete en met dit verzoek overeenkomende voorstellen tot wijziging van de bestaande zorgregeling heeft gedaan.
4.7
In aanmerking nemende dat de vader in voldoende mate inhoudelijk heeft kunnen reageren op bedoeld verzoek, is het hof van oordeel dat het tijdstip waarop de moeder deze vermeerdering van het verzoek heeft gedaan niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De omstandigheid dat de vader wil vasthouden aan de oorspronkelijke omgangsregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 9 juli 2009 en weigert om over de door de moeder gedane voorstellen en een eventuele wijziging van de zorgregeling te praten, maakt dit niet anders. Zijn standpunt in dezen is duidelijk, zodat in voldoende mate het beginsel van hoor en wederhoor is gerespecteerd.
4.8
Bovendien brengt de aard van een geschil als het onderhavige - aangaande de verhuizing van [de minderjarige] c.q. haar hoofdverblijf - mee dat beide partijen en met name [de minderjarige] er belang bij hebben dat er nadat het hof op dit punt een beslissing heeft genomen een werkbare zorgregeling blijft bestaan dan wel wordt vastgesteld. Het verzoek tot wijziging van de zorgregeling moet dan ook toelaatbaar worden geacht, zodat het hof dit zal betrekken in zijn beoordeling.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (verder: BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De belangen van de minderjarige dienen hierbij een eerste overweging te vormen.
5.2
In hoger beroep beslist het hof ex nunc, dat wil zeggen op basis van alle thans van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen
van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te
compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met
elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige
geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.3
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.4
Vast staat dat de moeder willens en wetens de beschikking van 15 juli 2015 heeft genegeerd en zonder de (vervangende) toestemming op 17 augustus 2015 met [de minderjarige] is vertrokken naar Polen, waar zij nog steeds verblijft en voornemens is ook te blijven wonen. [de minderjarige] gaat vanaf 1 september 2015 naar een basisschool in [G] . [de minderjarige] en de vader hebben elkaar sindsdien niet meer gezien.
5.5
De door de moeder aangevoerde noodzaak om samen met [de minderjarige] te verhuizen naar Polen, alsmede de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van [de minderjarige] , zijn ter zitting van het hof uitvoerig besproken. Daaruit is gebleken, evenals uit de stukken, dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan in wat in dezen in het belang is van [de minderjarige] . De onderlinge verstandhouding van de ouders is verstoord en de ouders zijn niet in staat met elkaar te communiceren. Er is bij de ouders zelfs onvoldoende draagvlak om via cross border mediation met elkaar in gesprek te gaan. De vader heeft geen enkel vertrouwen in cross border mediation en heeft zich bereid verklaard zijn medewerking te verlenen aan een soortgelijk traject enkel onder voorwaarde dat [de minderjarige] eerst terugkeert naar Nederland.
5.6
De moeder stelt - kort gezegd - dat zij mede gelet op haar bestaansonzekerheid in Nederland de noodzakelijke en de beste keuze voor zichzelf, [de minderjarige] (en [D] ), alsmede haar overige familieleden heeft gemaakt om naar Polen te verhuizen. De moeder heeft daar naar eigen zeggen [de minderjarige] veel meer (financieel) te bieden. [de minderjarige] is volgens de moeder in Polen gelukkig, de school gaat goed, diverse familieleden wonen daar, ook van haar eigen leeftijd (nichtjes en neefjes) en [de minderjarige] prefereert volgens de moeder een toekomst in Polen boven de onduidelijke situatie in Nederland.
De vader wil dat [de minderjarige] terugkeert naar Nederland althans dat het contact tussen hem en [de minderjarige] wordt hervat. De vader betwist de door de moeder gestelde noodzaak om te verhuizen, acht de verhuizing voor [de minderjarige] te ingrijpend en maakt zich zorgen over haar scholing en haar gezinssituatie. De vader heeft verdenkingen van seksueel misbruik van [de minderjarige] . In dit kader heeft de vader verklaard dat [de minderjarige] meerdere malen hem heeft verteld dat zij naakt tussen de moeder en haar partner in bed moest liggen en door de partner onzedelijk werd betast.
5.7
Bij deze stand van zaken en op grond van de thans beschikbare informatie acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te (doen) stellen via International Social Service Netherlands (hierna ISSN) naar de verhuizing van [de minderjarige] c.q. haar hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof zal de raad verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren.
5.8
Het hof maakt zich in het bijzonder grote zorgen over het feit dat er geen contact is tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof begrijpt dat het onder de huidige omstandigheden onverkort nakomen van de door de rechtbank Groningen op 9 juni 2009 bepaalde omgangsregeling, zoals door de vader gewenst, feitelijk onmogelijk is (geworden), maar constateert ook dat de moeder geen inspanning heeft verricht om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] anderszins mogelijk te maken, dit ondanks haar eerdere aanbod/toezeggingen om met [de minderjarige] regelmatig (voor een weekend en/of gedurende de vakanties) naar Nederland te komen. Zoals ter zitting is gebleken hebben de afgelopen maanden de contacten tussen de vader en [de minderjarige] sporadisch plaatsgevonden, via Whatsapp.
5.9
[de minderjarige] heeft aan het hof schriftelijk haar mening met betrekking tot de zaak gegeven bij brief van 18 januari 2016, maar zij heeft ook laten weten alsnog te willen komen praten over de zaak. Het hof zal vooralsnog niet op deze wens van [de minderjarige] ingaan, nu [de minderjarige] naar verwachting gedurende voornoemd onderzoek ruim de mogelijkheid zal krijgen om haar mening kenbaar te maken en toe te lichten. Mocht het hof of [de minderjarige] het na afloop van het onderzoek (alsnog) nodig achten dat [de minderjarige] wordt gehoord dan zal dit op dat moment nog kunnen geschieden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te (doen) stellen via ISSN als hiervoor onder 5.7 omschreven;
verzoekt de raad uiterlijk op 31 oktober 2016 omtrent zijn bevindingen te rapporteren en advies uit te brengen, althans te berichten omtrent de voortgang van het onderzoek;
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. J.G. Idsardi;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 21 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.