ECLI:NL:GHARL:2016:5049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.166.372/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringszaak over weigering van schadevergoeding door opzet of merkelijke schuld van de verzekeringnemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen ABN AMRO Schadeverzekeringen N.V. over de weigering van schadevergoeding voor brandschade aan zijn woning. De brand vond plaats in de nacht van 20 op 21 december 2012, waarbij de schade aan de inboedel door EMN Expertise werd vastgesteld op € 28.408,-. ABN AMRO weigerde de schadevergoeding op basis van de verzekeringsvoorwaarden, die stellen dat er geen aanspraak op schadevergoeding bestaat indien de schade opzettelijk of door merkelijke schuld van de verzekeringnemer is veroorzaakt. Het hof heeft eerder een comparitie van partijen bevolen en na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft het hof vastgesteld dat de brand is ontstaan door opzettelijk bijbrengen van vuur. [appellant] ontkent de brand te hebben gesticht en stelt dat deze mogelijk is ontstaan door een brandende sigaret. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de brand opzettelijk is aangestoken, gezien de omstandigheden en het technisch onderzoek. [appellant] is toegelaten tot tegenbewijs om zijn stelling te onderbouwen dat hij niet verantwoordelijk is voor de brand. De zaak is verder aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.166.372/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/150242/HA ZA 14-25)
arrest van 21 juni 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. N.C. van Steijn, kantoorhoudend te Leiden,
tegen
ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
ABN AMRO,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter, kantoorhoudend te Zwolle.
Bij arrest van 9 februari 2016 heeft het hof een (meervoudige) comparitie van partijen bevolen.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Op 19 mei 2016 heeft de comparitie plaatsgehad, waarbij door partijen notities zijn overgelegd. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dit bevindt zich bij de stukken.
1.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.3.
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te vernietigen het vonnis uitgesproken door de rechtbank door de Rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zwolle op 24 september 2014 onder zaak/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie en verweerder in reconventie en de Bank als gedaagde in
conventie en eiseres in reconventie, en, opnieuw recht doende:
2. de Bank te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 34.497,88, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2012, althans vanaf 26 maart 2013, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening:
3. voor recht te verklaren dat de Bank is gehouden om uit hoofde van de inboedelverzekering tevens de door [appellant] gemaakte kosten voor tijdelijk verblijf elders te betalen;
4. de Bank te veroordelen in de kosten in conventie en reconventie van beide instanties"

2.De feiten

2.1.
De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) als vaststaand weergegeven feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Aangevuld met wat voorts nog onweersproken is gesteld, staat voor zover in hoger beroep nog van belang het navolgende vast.
2.2.
[appellant] heeft met ingang van 5 oktober 2006 een inboedelverzekering gesloten bij
ABN AMRO. In artikel 3.C van de Gemeenschappelijke voorwaarden Pakket 2006 is, voor zover van belang, bepaald:
"(…)3.C.1 Verlies van aanspraak op schadevergoeding
Geen aanspraak op vergoeding van schade bestaat
3.C.1 indien de verzekerde de schade met opzet, al dan niet bewuste roekeloosheid of al dan niet bewuste merkelijk schuld heeft veroorzaakt (...).
3.C.2. indien door de door onder 1 genoemden bij gelegenheid of terzake van enige schade feiten en omstandigheden, betrekking hebbend op die schade en die voor de beoordeling daarvan voor de verzekeraar van belang zijn, opzettelijk worden verzwegen of valse opgaven worden gedaan;
(...)"
2.3.
In de nacht van 20 op 21 december 2012 omstreeks 02.00 uur is brand ontstaan in de door [appellant] bewoonde woning (appartement) aan de [a-straat] 57 te [A] . De schade aan de inboedel is in opdracht van partijen door EMN Expertise bindend vastgesteld op
€ 28.408,-. Ook het huurdersbelang is bindend vastgesteld.
2.4.
In het expertiserapport d.d. 20 februari 2013 van EMN Expertise staat onder meer het navolgende:
"Volgens verklaring van verzekerde heeft er in de middag van 20 december 2012 een ruzie plaatsgevonden met zijn echtgenote. Zij is hierop vertrokken naar een vriendin in [A] en verzekerde is in de middag naar de stad gegaan om aldaar een café van een kennis te bezoeken. Omstreeks 23.30 uur is verzekerde thuisgekomen en in de nacht van 21 december 2012 om 02.00 uur is verzekerde uit de woning gehaald door de brandweer. Buren hadden een enorme rookontwikkeling en brand waargenomen en de dienstdoende instanties gewaarschuwd. De oorzaak is voor ons, alsmede voor verzekerde, volstrekt onduidelijk. (...)"
2.5.
In opdracht van ABN AMRO is een technisch en tactisch onderzoek verricht naar
de oorzaak van de brand.
2.6.
Wat betreft het technisch onderzoek staat in het Rapport van onderzoek van
Delta Lloyd Groep van 11 februari 2013, onder meer:
"(...)
3.1.
Brandbeeld en bevindingen
(...)
De toegangsdeur van de woning van verzekerde was zwaar door vuur aangetast. Aan de beroeting van de voordeur, van de woning van verzekerde, was te zien dat de deur ten tijde van de brand gesloten was. Met andere woorden, de deur bevond zich in het kozijn. Door overdruk, ontstaan tijdens de brand, wordt rook, roet en hitte naar buiten geperst en ontstaat er een typisch roetpatroon rond ramen en deuren, zoals ook aan de buitenzijde van deze deur zichtbaar is. (...)
In de deur was geen brievenbus aanwezig, slechts een rond raampje met daarin enkel glas. Rondom in de sponning van dit raampje waren glasscherven aanwezig. Deze scherven waren allen beroet. De beroeting was aan de binnenzijde van het glas ontstaan. Aangezien er geen roet- en hittesporen rondom dit ronde gat in de deur aanwezig waren kon ik vaststellen dat de ruit ten tijde van de brand niet vernield was. Was dit wel het geval geweest dan was er een duidelijk uittreding van rook, roet en hitte door dit gat mogelijk geweest. Dit had dan weer als gevolg dat er duidelijke roet en hittesporen rondom dit ronde gat, aan de buitenzijde van de voordeur, zichtbaar zouden zijn geweest.
Voorbij de voordeur komt men in de langgerekte gang van de woning. Aan deze gang grenzen bijna alle ruimten van deze woning, zoals keuken, slaapkamers en woonkamer. Aan de hand van het aanwezige brandbeeld kon ik vaststellen dat de brand in de gang ontstaan was en van daaruit de aangrenzende vertrekken had bereikt. Aangrenzende vertrekken hadden daardoor gevolgschade opgelopen door hitte, rook en roet.
3.2.
Verklaring verzekerde
Volgens verzekerde, de heer [appellant] , wist hij zich niet meer te herinneren van de momenten vóór de brand. Hij was bij het ontstaan van de brand in de woning aanwezig en werd door de brandweer uit de woning gehaald. Hij was door de rook bedwelmd geraakt en in bewusteloze toestand naar het ziekenhuis gebracht, waar hij enige tijd aan de beademing had gelegen.
3.3.
Vervolg onderzoek
Omdat verzekerde vertelde dat hij zich niets meer wist te herinneren, vervolgde ik mijn onderzoek naar het ontstaan van deze brand. Ik deelde verzekerde mede dat ik geen elektrisch/technisch oorzaak voor deze brand kon ontdekken en dat de brand aldus een gevolg moest zijn van brandstichting.
In de gang was muurbekleding aanwezig in de vorm van handgeknoopte dan wel geweven kleden. Deze waren aan de muur opgehangen. Op de vloer in de gang lag een textiele loper (langwerpige mat). De betonnen vloer was gedekt met laminaat. Een deel van de loper was vanaf de voordeur verbrand. Ook de wandbekleding op de muren bij de voordeur was verbrand. Op de vloer bij de voordeur lagen stukken pleisterwerk van de muren in de gang. Door de forensisch technisch onderzoekers van de politie was vóór mijn komst al onderzoek verricht. Materiaal bij de voordeur was onderzocht en verplaatst maar dit was wel nog allemaal in de gang aanwezig. Uit mijn onderzoek bleek dat er een gat in de voordeur was gebrand. Ik onderzocht of er mogelijk een brandbare
vloeistof tussen de voordeur en de stenen dorpel was gegoten en in band gestoken, met andere woorden of er van buitenaf brand was gesticht terwijl verzekerde in de woning aanwezig was.
De stenen dorpel was vlak van oppervlakte en lag horizontaal. De voordeur sloot tot ongeveer het midden van deze dorpel. Het is dus mogelijk om een vloeistof tussen de voordeur en de dorpel te gieten, waarbij een deel van die vloeistof naar binnen zal lopen, de gang van de woning in maar ook een deel in het trappengat terecht zal komen. Omdat het een betegelde vloer in het trappengat betreft zal een kleine vloeistofbrand daar geen zichtbaar brandbeeld hoeven geven. Afhankelijk van de gebruikte brandbare vloeistof zal er dan wel/geen indicatie worden
verkregen bij een elektronische meting (miniRAE). Restanten van een vloeistof zullen in de voegen tussen de tegeltjes dringen en daar achterblijven, waarna detectie gewoonlijk nog mogelijk is.
Wat erop duidt dat er geen sprake van is dat er een brandbare vloeistof tussen de onderzijde van de voordeur en de stenen dorpel naar binnen is gegoten, is dat het laminaat, dat tot aan de stenen dorpel is gelegd, geen inbranding heeft. Indien een brand, op een wijze zoals hier vermeldt, geïnitieerd is zal dit een plaatselijk inbranding geven in het ontstaansgebied.
Een inbranding zal niet ontstaan indien men bijvoorbeeld een vloeistof als spiritus gebruikt. Spiritus (alcohol)verdampt vrij snel en de damp brandt vervolgens boven de vloeistof. Men moet echter veel spiritus naar binnen gieten om vervolgens de mogelijkheid te laten ontstaan dat de voordeur tot ontbranding komt. Doet men dit dat zal er bij ontsteking van de spiritus een hoorbare explosieve verbranding ontstaan. Wat veelal achterblijft is de blauwe kleurstof en geurstof die men, af fabriek, aan de spiritus toevoegt. Deze geur- en kleurstof is dan wel nog waarneembaar. Dit was bij verzekerde niet het geval. Tevens was er geen enkele aanwijzing van een zogenaamde plasbrand c.q. vloeistofbrand.
Het laminaat direct achter de voordeur, dus in de gang, was nog in tact en op enkele plaatsen slechts oppervlakkig verbrand.
Dit rijmt niet met de omvangrijke verbranding van de voordeur. Er moet dus iets tegen de onderzijde van de voordeur gelegen hebben dat in brand is gestoken. Dat object moet dan zodanig gebrand hebben dat dit alleen aan de bovenzijde gebrand heeft en niet tot in de vloer c.q. het laminaat.
Het vuur in de voordeur heeft zich zodanig ontwikkeld dat de opgebouwde hitte ook de wandbekleding heeft ontstoken. Hierdoor is ook de vloerbedekking op het laminaat, de loper, gaan branden. De opgebouwde hitte heeft zich verspreid naar de aangrenzende ruimte, de keuken. Dit kon omdat de deur van de gang naar de keuken open stond. Via het plafond van de keuken heeft de hitte zich vervolgens verplaatst naar de doucheruimte waar de CV ketel hangt en een wasmachine staat.
(...).

4.POLITIE ONDERZOEK

Ik heb overleg gehad met het team Forensisch Onderzoek van de politie. Alvorens aan mij enige mededeling te doen werd eerst toestemming gevraagd aan de Officier van Justitie. Na enige tijd kreeg ik het bericht dat er toestemming was om enige mededelingen te doen.
De mededeling hield in dat de politie geen sporen had aangetroffen die duidden op een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand. De brand betreft voor de politie "een verdachte brand".
(...).

5.CONCLUSIE

Aan de hand van mijn technisch onderzoek is gebleken dat de brand ontstaan is door het opzettelijk bijbrengen van vuur in de gang van deze woning, ter hoogte van de voordeur.
Aangezien de voordeur dicht was toen de brand ontstond en de bewoner in de woning aanwezig, is het zeer wel aannemelijk dat de bewoner, onze verzekerde, zelf de brand heeft gesticht.(…)"
2.7.
Met betrekking tot het tactisch onderzoek staat in het Rapport van
onderzoeksresultaat van Delta Lloyd Groep d.d. 1 maart 2013 onder meer het volgende:
"3. SAMENVATTING EN CONCLUSIE
Gebleken is dat verzekerde geen volledige medewerking wil geven aan het tactische onderzoek. Hij wil niet alle vragen beantwoorden. Met name de vragen over zijn dagbesteding op de dag van de brand, wil verzekerde niet beantwoorden. Verzekerde geeft opzettelijk geen volledige openheid van zaken. Hij zegt zich niets te kunnen herinneren maar blijkt wel te kunnen verklaren over de dag en de avond voor het ontstaan van de brand. Verzekerde kan zelfs verklaren dat hij wakker is geworden door hoesten en dat hij daarna diep inhaleerde.
Aannemelijk is dat verzekerde de brand wel heeft gesticht omdat hij alleen thuis was en de voordeur dicht was. Verzekerde ontkent de brand te hebben gesticht. Volgens hem is de brand ontstaan door een gevallen sigaret. Dit is onlogisch omdat de brand ontstaan is direct achter de voordeur."
2.8.
Aan het Rapport van onderzoeksresultaat liggen ten grondslag twee gespreksverslagen van 21 en 31 januari 2013.
Voor zover van belang luidt de inhoud van het gespreksverslag van 21 januari 2013 als volgt:
"(...)
Gevraagd wat hij zich van de brand kan herinneren
"Ik kan mij van de brand niets meer herinneren. (...)
Wat ik mij kan herinneren is dat ik wakker werd door hoesten en dat ik daarna diep inhaleerde. Ik weet niet meer of ik toen op de bank in de woonkamer lag of op bed. Ik ben van de bank of van het bed opgestaan en flauwgevallen. Ik weet dat de voordeur dicht was."
Gevraagd of hij rookt:
"Ik heb de avond voor de brand in de woning gerookt. De asbakken stonden in de kamer en in de keuken. Normaliter rook ik binnen niet, maar nu de kinderen niet thuis waren wel. Ik heb ook 2 of 3 biertjes gedronken. Ik heb de sigaretten gedoofd in de asbakken en ik denk dat ik de asbakken niet geleegd heeft."
Gevraagd wat er zich allemaal achter de voordeur bevond:
''Er lag laminaat op de vloer lag met daarop een tapijt, een vloerkleed. Tegen de muren hingen ook kleden. Ook hing een zak, waarin je schoenen kunt opbergen, tegen de muur. Achter de voordeur stond een kleine kast. Er bevonden zich achter de voordeur geen elektrische apparaten zoals lampen. Ook hebben er geen kaarsen op de kast gestaan. Ik zou dood zou zijn geweest als de brandweer 10 seconden later zou zijn geweest, net zoals mijn onderbuurvrouw 1 jaar geleden. Ik wilde mij niet dood maken. Ik had tot aan de brand een leuk leven."
Gevraagd of hij zich inderdaad niet dood wilde maken:
"Als ik zeg dat ik mij niet wilde doden, dan moet u dat van mij aannemen."
Medegedeeld dat ik ( [B] ) dat niet zomaar kan. Door mijn collega [C] werd tegen [appellant] verteld dat wij denken dat er brand is gesticht door het bijbrengen van vuur. [appellant] was die avond alleen thuis en de brand is zonder enige elektrische oorzaak achter de voordeur ontstaan.
"Ik weet niet hoe de brand is ontstaan. De politie heeft met mij gesproken, maar heeft niet zulke vragen gesteld zoals die door u gesteld worden. De politie heeft alleen maar gevraagd of ik weet wat er gebeurd is. Ik heb daarop geantwoord dat ik niet wet hoe de brand ontstaan is."
Voor zover van belang luidt de inhoud van het verslag van 31 januari 2013 als volgt:
(...)
V: Het is ons bekend dat u in 2006 in de schuldsanering zat. Hoe was uw financiële situatie in december 2012?
A: Ik heb de laatste tijd daar niets meer van de schuldsanering vernomen. Ik denk dat ik al twee jaar niet meer in de schuldsanering. Maar ik vraag mij af waarom ABN AMRO dat wil weten. Dat heeft toch niets met de brand te maken. Ik heb wel wat schulden. Ik heb 30.000 euro aan schulden bij meerdere instellingen. Ik heb hier verder niets meer over te zeggen. Ik heb vorige keer alles verteld. Ik denk dat de brand is ontstaan door een sigaret. Die moet op de grond gevallen zijn. Daar moet de brand door ontstaan zijn. Ik heb zelf geen brand gesticht. Als ik dat wel gedaan zou hebben, zou ik toch niet thuis zijn. Ik vind het heel vreemd wat ABN AMRO Verzekeringen denkt. Ik wil mijzelf niet doden. Ik heb een mooi leven.
(...)
V: Ik wil met u de dag van de brand doornemen. Wat heeft u die dag allemaal gedaan?
A: Ik ben die ochtend rond 09.00 uur / 10.00 uur opgestaan. Meestal sta ik rond die tijd op. Ik heb die ochtend koffie gedronken en wat gegeten. Ik ben daarna naar de stad gewest. U heeft dat verleden keer ook allemaal gevraagd.
O: Ik heb u dat verleden keer niet gevraagd heeft, anders zou u dat niet meer vragen.
A: Ik geef geen antwoord op vragen die u verleden keer al gesteld heeft. Ik heb het gevoel dat u mij uitspraken wilt ontlokken. Met andere verzekeringsmaatschappijen was ik snel klaar, maar met ABN AMRO Verzekeringen niet. Ik heb vorige keer alles verteld en eerlijk ook. Ik ben gewoon naar de stad gegaan. Daarna ben ik thuisgekomen en heb wat gerookt. Daarna ben ik gaan slapen.
V; Had u de voordeur afgesloten of gewoon dicht getrokken?
A: Ik wil hier niets meer over vertellen. Ik ben psychisch niet in orde. Ik was bijna overleden. Ik heb slapeloze nachten daardoor. Ik snap helemaal niets meer van uw vragen. Ik wil geen vragen meer horen wat ik gedaan heb en ik wil geen vragen meer horen over mijn kinderen. U informeert maar bij de politie. Als ik weet hoe de brand ontstaan is, had ik dat wel gezegd. Ik heb het gevoel dat u mij uitspraken wil ontlokken omdat ABN AMRO niet wil betalen. Ik heb alles gezegd. Ik ben daar eerlijk over geweest.
V: Heeft u op de dag van de brand of de avond van de brand nog met iemand gesproken of heeft u die dag nog iemand gebeld?
A; Volgens mij heb ik die dag gebeld met mijn zus in Turkije. Ik ben die dag nog in het café geweest en heb daar een aantal jongens gesproken.
(...)."
2.9.
Bij brief van 26 maart 2013 schrijft ABN AMRO aan [appellant] onder meer:
"Op 20 december 2012 is er brand in uw woning uitgebroken. Zoals u weet hebben wij een onderzoek naar de oorzaak van deze brand ingesteld. Met deze brief wordt u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.
Standpunt
Voorde ontstane schade zullen wij geen uitkering verstrekken. Daarnaast zullen wij de verzekeringsrelatie per direct met u beëindigen.
Waarom vergoeding wij de ontstane schade niet?
De brand is ontstaan in de gang van uw woning, ter hoogte van de voordeur. Verder is uit het onderzoek gebleken, dat deze brand alleen kan zijn ontstaan door het bijbrengen van vuur. U was op het moment van het ontstaan van de brand alleen in de woning aanwezig. Wij dienen te concluderen, dat u de brand zelf heb veroorzaakt. U hebt niet willen vertellen hoe en waarom u dit hebt gedaan.
In de verzekeringsvoorwaarden staat omschreven, dat wij geen schade vergoeden als deze opzettelijk, door roekeloosheid en/of door schuld van de klant is veroorzaakt. De exacte tekst van deze polisbepaling kunt u nalezen in artikel 3.C. I van de 'Gemeenschappelijke voorwaarden Pakket 2006'
Verder staat in de verzekeringsvoorwaarden omschreven, dat wij geen schade vergoeden als een klant ons niet de waarheid vertelt en/of opzettelijk informatie achterhoudt. De exacte tekst van deze polisbepaling kunt u nalezen in artikel 3.C.2 van de 'Gemeenschappelijk voorwaarden Pakket 2006'. (…)

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, samengevat, ABN AMRO te veroordelen om uit hoofde van de door [appellant] bij haar afgesloten inboedelverzekering de door [appellant] geleden brandschade volledig te betalen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
3.2.
ABN AMRO heeft in conventie aangevoerd dat de brand is ontstaan door opzet, dan wel merkelijke schuld van [appellant] . Daarnaast heeft zij aangevoerd dat [appellant] geen volledige medewerking heeft verleend aan het tactisch onderzoek en opzettelijk feiten en omstandigheden verzwegen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade. ABN AMRO heeft uitkering geweigerd met een beroep op de artikelen 3.C.1. en 3.C.2. van “Gemeenschappelijke voorwaarden Pakket 2006”.
3.3.
In reconventie heeft ABN AMRO gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling aan haar van € 5.140,22 terzake van door haar gemaakte (onderzoeks)kosten, vermeerderd met rente en kosten. Zij geeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst.
3.4.
De rechtbank heeft in conventie geoordeeld dat de brand is ontstaan door het opzettelijk bijbrengen van vuur door [appellant] en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling van
€ 5.140,22 vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.016,67 met ingang van
26 februari 2011 en over € 2.123,55 vanaf 23 maart 2013 tot aan de dag van volledige betaling. [appellant] is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Inleiding
4.1.
[appellant] vordert vergoeding van de door hem geleden brandschade. ABN AMRO heeft vergoeding geweigerd en heeft daartoe zich (primair) op het standpunt gesteld dat die brandschade door [appellant] zelf is veroorzaakt, nu hij de brand heeft gesticht, (subsidiair) dat de brand het gevolg is van merkelijke schuld, zoals omschreven in de verzekeringsvoorwaarden, en (meer subsidiair) dat [appellant] feiten en omstandigheden heeft verzwegen en op die grond zijn aanspraak op schadevergoeding heeft verloren.
Gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv rusten de stelplicht, bewijslast en het bewijsrisico hiervan op ABN AMRO.
4.2.
Zijn eerste grief heeft [appellant] gericht tegen het oordeel van de rechtbank
(vonnis 24 september 2014, rov. 4.3.) dat [appellant] bij conclusie van repliek in conventie (hierna ook: cvr) heeft erkend dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van vuur. [appellant] heeft in de toelichting op de grief aangevoerd dat er geen sprake is van een gerechtelijke erkentenis, maar dat hij uitsluitend heeft beoogd de conclusie te herhalen van het technisch onderzoek dat ABN AMRO heeft laten uitvoeren (rov. 2.5.), te weten dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van vuur.
4.3.
In de conclusie van repliek in reconventie staat in 7. het volgende vermeld:
“Conclusie.
7. Op basis van het technisch onderzoek blijkt dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van vuur, maar niet vaststaat dat [appellant] degene is die het vuur heeft bijgebracht. Dat ABN AMRO op basis van technisch onderzoek constateert dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van vuur, betekent niet dat [appellant] de veroorzaker is van de brand. Middels een a contrario redenering [appellant] beschuldigen van het bijbrengen van vuur is in casu onjuist.”
4.4.
Het hof overweegt als volgt. In het hiervoor in rov. 4.3. weergegeven citaat uit de cvr wordt verwezen naar het technisch rapport (rov. 2.5.) waarin eveneens als conclusie een vrijwel identieke zinsnede staat vermeld, zodat er eerder sprake lijkt te zijn van een citaat dan van een door [appellant] erkennen dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van vuur. Gelet hierop kan de betreffende passage naar het oordeel van het hof niet worden gezien als een gerechtelijke erkentenis. Daartoe is immers vereist dat de erkenning volgens art. 154 lid 1 Rv uitdrukkelijk en volgens de wetsgeschiedenis ondubbelzinnig moet worden gedaan (Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht, p. 114). (zie ook HR 17 februari 2006 ECLI:NL:HR:2006:AU4616). Grief 1 is in zoverre terecht voorgedragen. Of dit ook tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt zal worden bezien.
4.5.
[appellant] heeft voorts in grief 1 aangevoerd dat voornoemd technisch onderzoek geen steun biedt aan de conclusie dat de brand is ontstaan door het opzettelijk bijbrengen van vuur. De grieven 2 en 3 zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank inhoudende dat [appellant] zijn stelling dat de brand misschien is ontstaan door een brandende sigaret onvoldoende heeft onderbouwd en dat als enige oorzaak resteert het opzettelijk bijbrengen van vuur.
Dienaangaande overweeg het hof als volgt. Zoals hiervoor onder rov. 4.1. is vermeld, is het aan ABN AMRO feiten en omstandigheden te bewijzen op grond waarvan in voldoende mate aannemelijk is dat (i) er sprake is geweest van brandstichting en (ii) de brand door [appellant] zelf is gesticht.
ABN AMRO heeft hiertoe overgelegd de onder rov. 2.3., 2.5., 2.6. en 2.7. genoemde rapporten van de onderzoeksbevindingen en gespreksverslagen.
4.6.
Vaststaat op basis van het (in zoverre niet door [appellant] betwiste) technisch onderzoek zoals neergelegd in het rapport van 11 februari 2013 dat de brand is ontstaan in de gang van de woning van [appellant] , ter hoogte van de voordeur. Voorts volgt uit het op die onderdelen eveneens niet betwiste rapport en hetgeen door [appellant] ter zitting is verklaard het volgende:
- de voordeur was ten tijde van het ontstaan van de brand dicht en op slot,
(De toegangsdeur van de woning van verzekerde was zwaar door vuur aangetast. Aan de beroeting van de voordeur, van de woning van verzekerde, was te zien dat de deur ten tijde van de brand gesloten was. Met andere woorden, de deur bevond zich in het kozijn).Ter zitting bij het hof heeft [appellant] verklaard:
"Als ik thuiskom draai ik altijd zelf mijn deur op slot en leg wat ik in mijn zakken heb op tafel, dat is mijn routine."
- [appellant] was als enige in de woning aanwezig,
(Omstreeks 23.30 uur is verzekerde thuisgekomen en in de nacht van 21 december 2012 om 02.00 uur is verzekerde uit de woning gehaald door de brandweer.)
- uit het rapport volgt voorts dat er geen elektrische/technische oorzaak voor de brand is ontdekt, ook niet door de politie,
(Ik heb overleg gehad met het team Forensisch Onderzoek van de politie. Alvorens aan mij enige mededeling te doen werd eerst toestemming gevraagd aan de Officier van Justitie. Na enige tijd kreeg ik het bericht dat er toestemming was om enige mededelingen te doen.
De mededeling hield in dat de politie geen sporen had aangetroffen die duidden op een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand. De brand betreft voor de politie "een verdachte brand".)
- op de plaats waar de brand is ontstaan waren geen goederen aanwezig die spontaan tot ontbranding kunnen zijn gekomen,
('Er lag laminaat op de vloer lag met daarop een tapijt, een vloerkleed. Tegen de muren hingen ook kleden. Ook hing een zak, waarin je schoenen kunt opbergen, tegen de muur. Achter de voordeur stond een kleine kast. Er bevonden zich achter de voordeur geen elektrische apparaten zoals lampen. Ook hebben er geen kaarsen op de kast gestaan.)
- Er moet iets tegen de onderzijde van de voordeur hebben gelegen dat in brand is gestoken. (
Het laminaat direct achter de voordeur, dus in de gang, was nog in tact en op enkele plaatsen slechts oppervlakkig verbrand.)
Dit rijmt niet met de omvangrijke verbranding van de voordeur. Er moet dus iets tegen de onderzijde van de voordeur gelegen hebben dat in brand is gestoken. Dat object moet dan zodanig gebrand hebben dat dit alleen aan de bovenzijde gebrand heeft en niet tot in de vloer c.q. het laminaat.)
- de brand is niet van buitenaf gesticht, bijvoorbeeld door het gebruik van brandbare vloeistoffen.
(Wat erop duidt dat er geen sprake van is dat er een brandbare vloeistof tussen de onderzijde van de voordeur en de stenen dorpel naar binnen is gegoten, is dat het laminaat, dat tot aan de stenen dorpel is gelegd, geen inbranding heeft. Indien een brand, op een wijze zoals hier vermeldt, geïnitieerd is zal dit een plaatselijk inbranding geven in het ontstaansgebied.)
4.7.
[appellant] heeft terzake de twee laatste punten opgemerkt dat er geen restant is aangetroffen van "iets" dat zich tegen de deur bevond en dat geen sporen van brandversnellers of van een vloeistofbrand zijn aangetroffen die erop duiden dat er sprake is geweest van brandstichting (mvg 9 en 15). Hij heeft gesteld dat de brand mogelijk is veroorzaakt door een brandende sigaret. Hij sluit niet uit dat hij, doordat hij in gedachten was verzonken of uit verstrooidheid, bij binnenkomst in de woning een brandende sigaret heeft laten vallen, die mogelijk naar of onder de voordeur is gerold of op een van de objecten in de gang is gevallen of daarop is blijven hangen. [appellant] heeft ter onderbouwing enige algemene informatie overgelegd met betrekking tot mogelijke oorzaken van woningbranden (mvg prod 6).
4.8.
ABN AMRO heeft de deskundige gevraagd zich hierover uit te laten.
De deskundige heeft met betrekking tot het gebruik van brandversnellers verklaard.
"Ik stel inderdaad dat er geen sprake is van een vloeistofbrand of ook wel plasbrand
genoemd. Dit onderbouw ik aan de hand van sporenonderzoek, zoals in mijn rapport
gememoreerd. (…) [appellant] noemt het gebruik van brandversnellers "kenmerkend voor opzettelijke
brandstichting". Dat is juist, maar dit is niet de enige mogelijkheid om brand te stichten en
niet per definitie een gebruikte modus operandi.
Een lucifer of aansteker zijn nog steeds de ultieme middelen om brand te stichten.
Brandbare vloeistof gebruikt men om een brand snel te laten ontwikkelen tot een grote
brand ("brandversnellers").
Dit is veelal het geval als een dader maar kort in de buurt van een in brand te steken object
wil zijn. Een dader wil de zekerheid dat het vuur zich ontwikkelt tot een brand, terwijl hij, na
het ontsteken van de brandbare vloeistof c.q. na de brandstichting, zich onmiddellijk van de
plaats delict wil verwijderen om niet als dader herkend te worden. (…)
Bij het onderzoek maakte ik gebruik van organoleptische middelen, alsmede van een elektronisch detectieapparaat, de MiniRae®, naast mijn ervaring, van ruim 30 jaar, als brandonderzoeker."
(…)
Het niet aantreffen van brandversnellers geeft nooit voorde volle 100% zekerheid dat ze
niet gebruikt zijn."
Ten aanzien van de mogelijkheid dat de brand is veroorzaakt door een sigaret heeft de deskundige verklaard:
"Om met een sigaret een brand te veroorzaken moet eraan een aantal voorwaarden
worden voldaan. De kegel van een sigaret, waaraan niet geïnhaleerd wordt, heeft een
aanmerkelijk lagere temperatuur dan een smeulende sigaret (ongeveer 5 Watt). Om een
brandbaar product te ontsteken c.q. te laten branden moet men de ontstekingstemperatuur
van dat product bereiken. Daarnaast Is het van belang hoe de sigaret op het brandbaar
product ligt. Valt een sigaret van enige hoogte (afstand mond - vloer of hand op
heuphoogte naar vloer) dan zal de as van de kegel vallen. Er wordt dan niet meer
geïnhaleerd en de sigaret zal smeulend opbranden. Afhankelijk van de lengte en
samenstelling zal de sigaret in enige tijd opbranden. Een aanmerkelijk verschil in brandtijd
zit in het feit of het een sigaret uit een pakje is of een zelfgerolde sigaret.
De meeste sigarettenmerken fabriceren tegenwoordig zelfdovende sigaretten. Ook het
vloeipapier is zodanig bewerkt dat dit niet brand. Was dat wel het geval dan zou de huls
sneller opbranden dan de tabak in de huls. Een sigaret op een vlak oppervlak straalt de
meeste warmte uit naar een vrije omgeving. Slechts het contactvlak, een lijn dus, zal
blootgesteld worden aan de straling van de smeulende kegel. Een smeulende sigaret vormt
weer een aslaag om de kegel. Die aslaag bestaat uit een koollaag die de warmte in de
kegel isoleert. Er zijn branden bij mij bekend die een gevolg zijn van een onzorgvuldig
achtergelaten brandende sigaret. Dit betreft in alle gevallen het roken in bed of op een
gestoffeerde zitbank of fauteuil. Daarbij moet de sigaret tussen kussen en armleuning
belanden, zodat nagenoeg de gehele omtrek van de sigaret geïsoleerd wordt en de
volledige hitte overgedragen kan worden aan het brandbare materiaal. Zo ook bij een
brand in bed. Met name dekbedden zijn erg brandbaar. Vooral de omtrek zelf. De vulling
bestaat veelal uit kunststof of veertjes. Die branden niet.
In onderhavige situatie is de brand tengevolge van een op de grond gevallen sigaret uiterst
onwaarschijnlijk.
In het geval van [appellant] hingen er Turkse wandkleden, een schoenzak en een vloerkleed.
Allen waren van onbrandbaar materiaal.
Het gordijntje dat aan de deur hing was verbrand. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat een
vallende sigaret vervolgens aan het aan de deur hangend gordijntje blijft "plakken."
4.9.
In het licht van de in rov. 4.7. weergegeven feiten en het commentaar van de deskundige, zoals hiervoor weergegeven, acht het hof het voorshands voldoende bewezen dat vuur is bijgebracht aan de binnenzijde van een afgesloten voordeur en dat [appellant] dat heeft gedaan, nu hij als enige in de woning aanwezig was. [appellant] zal echter worden toegelaten tot tegenbewijs als in het dictum vermeld.
4.10.
In afwachting van de bewijslevering zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden aannemelijk te maken ter ontzenuwing van de voorshands bewezen stelling dat door [appellant] vuur is bijgebracht aan de binnenzijde van de voordeur;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I. Tubben, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
verhinderdata enquête
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 5 juli 2016, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. I. Tubben en mr. G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
21 juni 2016.