Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
(…) te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, Afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden, van 8 augustus 2014, onder zaak-/rolnummer 2819969 / CV EXPL 14-
a) de wettelijke rente vanaf het moment dat [geïntimeerde] in verzuim was, zijnde:
a) de wettelijke rente vanaf het moment dat [geïntimeerde] in verzuim
3.De feiten
De vordering en de beoordeling in eerste aanleg
verklaart voor recht dat [B] toerekenbaar tekort is geschoten en dat hij gehouden is de schade te vergoeden van € 8.000,-,
[B] en [geïntimeerde] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade van € 8.000,— geleden door [appellant] , alsmede tot vergoeding van de wettelijke rente over dat bedrag,
5.Met betrekking tot de wijziging van eis
6.Met betrekking tot de grieven
Vooropgesteld wordt dat het feit dat overeengekomen werkzaamheden ondeugdelijk zijn verricht en dat herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn, een tekortkoming door de contractspartij in de nakoming van zijn verbintenis jegens de opdrachtgever oplevert. Een tekortkoming levert niet zonder meer tevens een onrechtmatige daad van de contractspartij op. Daarvoor dient te zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW. Het feit dat de huurwoning van [appellant] als gevolg van de ondeugdelijke werkzaamheden is beschadigd en dat [appellant] dientengevolge in zijn huurgenot is gestoord, leidt op zich niet tot het oordeel dat sprake is van onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW. Daarvoor is vereist dat het handelen (tevens) in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Indien en voor zover een hulppersoon van de contractspartij de overeengekomen werkzaamheden op ondeugdelijke wijze heeft verricht, wordt dit als tekortkoming toegerekend aan die contractspartij (artikel 6:75 BW). Onder omstandigheden kan dit echter worden aangemerkt als een onrechtmatige daad van de hulppersoon jegens de opdrachtgever. Daarbij neemt het hof het volgende tot uitgangspunt.
Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW is vereist dat "één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband". Naar het oordeel van het hof is het enkele feit dat [geïntimeerde] als hulppersoon van [B] betrokken is geweest bij de uitvoering van de met [appellant] overeengekomen werkzaamheden, ontoereikend voor het oordeel dat sprake is van een groep als bedoeld in dit artikel.
Zoals hiervoor onder 6.3 overwogen, levert een tekortkoming niet zonder meer tevens een onrechtmatige daad van de contractspartij jegens de opdrachtgever op. Aangezien [appellant] ter onderbouwing van het onrechtmatig handelen van [B] geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd dan hij ten aanzien van [geïntimeerde] heeft gedaan (zie hiervoor onder 6.5), kan niet worden geoordeeld dat [B] jegens hem heeft gehandeld in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Hierop stuit de vordering op basis van artikel 6:166 BW af.