Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer 200.187.988/01van
verzoekster in hoger beroep,
zaaknummer 200.187.992/01van
verzoekster in hoger beroep,
1.Stichting Jeugdbescherming Noord,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Dit alles staat los van de opvoedingskwaliteiten van de moeder en dat [de minderjarige1] ook een goede band heeft met de moeder, zoals de moeder ter zitting heeft aangevoerd, doet niet af aan bovenstaand oordeel.
Ten slotte is van belang dat [de minderjarige1] reeds tweemaal uit huis is geplaatst. Het risico dat [de minderjarige1] nog een keer uit huis geplaatst zou moeten worden, mag niet worden genomen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige1] bij continuïteit van de huidige opvoedingssituatie zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder op uitzicht op een terugplaatsing van [de minderjarige1] bij haar. Naar het oordeel van het hof is de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook terecht verlengd tot 13 juli 2016.
De raad heeft in zijn raadsrapport van 8 juli 2015 gesteld - en het hof volgt deze visie - dat de raad niet verwacht dat, hoewel gezagsbeëindiging mogelijk nog steeds emoties en weerstand bij de moeder (en de vader) zal oproepen, dit negatieve invloed heeft op de band tussen de moeder en [de minderjarige1] . De raad verwacht niet dat gezagsbeëindiging zal leiden tot verandering in het contact tussen de moeder en [de minderjarige1] en wellicht juist een positieve uitwerking kan hebben op alle betrokkenen, omdat een gezagsbeëindigende maatregel duidelijkheid (en daarmee de noodzakelijke rust) kan scheppen. De raad is bovenal van mening dat een gezagsbeëindigende maatregel in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is, omdat deze maatregel duidelijkheid schept over haar perspectief op het gebied van wonen. Daarbij komt dat de wetgeving na 2014 is gewijzigd: zoals hiervoor onder 5.7 reeds overwogen is een ondertoezichtstelling niet meer mogelijk als, zoals in het onderhavige geval, er geen perspectief op terugplaatsing meer is.