In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2016, waarin het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond werd verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd, waarop belanghebbende bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Belanghebbende ging vervolgens in beroep bij de rechtbank, die het beroep afwees. Hierop stelde belanghebbende hoger beroep in bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De kern van het geschil betreft de schending van de hoorplicht. Belanghebbende stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase, wat volgens hem een schending van zijn rechten betekende. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat belanghebbende niet benadeeld was door deze schending, omdat hij in beroep zijn bezwaren schriftelijk had kunnen uiteenzetten en mondeling toelichten. Het Hof oordeelde echter anders. Het Hof stelde vast dat de schending van de hoorplicht niet zonder gevolgen kon blijven en dat belanghebbende niet de kans had gekregen om te reageren op de verklaring van de parkeercontroleur.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat belanghebbende in de gelegenheid moest worden gesteld om te worden gehoord voordat er opnieuw uitspraak werd gedaan op het bezwaar. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 496 bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.