ECLI:NL:GHARL:2016:4745

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
200.184.417/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking van recht op het innen van achterstallige kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verwerking van het recht op het innen van achterstallige kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2002, en zijn in 2003 gescheiden. Bij beschikking van de rechtbank is bepaald dat de man € 250,- per maand zou betalen, maar dit bedrag is later verlaagd naar € 100,- per maand. De vrouw heeft sinds 21 januari 2010 alleen het gezag over de minderjarige. De man heeft in 2009 een afstandsverklaring ondertekend, waarin hij afstand deed van zijn rechten en plichten met betrekking tot de minderjarige. De vrouw heeft echter pas in 2014 aanspraak gemaakt op de achterstallige kinderalimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw haar recht op het vorderen van deze alimentatie heeft verwerkt, omdat de man gerechtvaardigd vertrouwen had dat zij haar aanspraak niet meer zou geldend maken. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de vrouw haar recht op betaling van achterstallige kinderalimentatie heeft verwerkt over de periode van 14 oktober 2009 tot 14 oktober 2014. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien het om een geschil tussen gewezen echtgenoten gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.184.417/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153039/FA RK 14-3497)
beschikking van 7 juni 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M. Wiersema te Assen,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 januari 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. J.C. Lich, de voormalig advocaat van de man, van
5 februari 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wiersema van 18 mei 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 mei 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Wiersema heeft een pleitnota overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2003 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2002, over wie de vrouw sinds 21 januari 2010 alleen het gezag uitoefent. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 22 mei 2003 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 250,- per maand zal voldoen.
3.4
Partijen zijn in oktober 2003 overeengekomen dat de man voortaan € 100,- per maand aan de vrouw dient te voldoen ten behoeve van [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang - het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de vrouw haar recht tot vordering van achterstallige kinderalimentatie heeft verwerkt vanaf 14 oktober 2009 tot
14 oktober 2014 afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man dientengevolge over de periode van 14 oktober 2009 tot het moment waarop de vrouw is hertrouwd (22 juni 2011) gehouden is het in 2003 overeengekomen maandelijkse bedrag ter hoogte van € 100,-, met jaarlijkse indexeringen, aan de vrouw te betalen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
10 november 2015. Deze grieven hebben betrekking op de verwerking van het recht van de vrouw om de vordering van achterstallige kinderalimentatie te incasseren. De man verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 10 november 2015 te vernietigen, voor zover het betreft het verzoek tot verklaring van (het hof leest: voor) recht dat de vrouw haar recht tot vordering van achterstallige kinderalimentatie verwerkt heeft vanaf 14 oktober 2009 tot 14 oktober 2014, alsmede de verplichting tot betaling van de alimentatie over de periode van 14 oktober 2009 tot 22 juni 2011 ter hoogte van € 100,- per maand met jaarlijkse indexering, en recht doende:
I. te verklaren voor recht dat de vrouw haar recht tot vordering van achterstallige kinderalimentatie heeft verwerkt vanaf 14 oktober 2009 tot 14 oktober 2014;
II. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de vrouw haar recht op betaling van achterstallige kinderalimentatie over de periode van 14 oktober 2009 tot 14 oktober 2014 heeft verwerkt.
5.2
Het hof overweegt dat van rechtsverwerking in beginsel slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan of 1) bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, of 2) de positie van de wederpartij onredelijk benadeeld of bezwaard zou worden indien de rechthebbende zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Gezien de aard van de aanspraken moeten hoge eisen worden gesteld aan de stellingen waarop de schuldenaar zijn beroep op verwerking van die aanspraken grondt.
5.3
De voorgeschiedenis van deze zaak wordt gekenmerkt door langdurige procedures over de invulling van de zorgregeling van [de minderjarige] , met het uiteindelijke resultaat dat de man - naar eigen zeggen in het belang van [de minderjarige] - heeft afgezien van contact met haar. In dat verband is er door de man op 17 augustus 2009 een ‘afstandsverklaring’ ondertekend met de volgende inhoud:
"Hierbij doe ik [verzoeker] geboren [in] 1971, volledig afstand van de rechten en plichten (vanaf heden 17/8/2009) omtrent mijn dochter te weten [de minderjarige] geboren [in] 2002 te [C] . Het ouderlijk gezag wordt volledig bepaald door de moeder van [de minderjarige] te weten [verweerster] geboren [in] 1970. Alle rechten en plichten vervallen per heden 17/8/2009."
De vrouw heeft deze afstandsverklaring van de man rond die datum ontvangen.
5.4
Volgens de man is tijdens een telefoongesprek voorafgaande aan het ondertekenen van de afstandsverklaring afgesproken, en volgt uit de inhoud van deze verklaring, dat hij niet alleen zou afzien van gezag over en contact met [de minderjarige] , maar eveneens dat hij geen kinder-alimentatie zou betalen. Zulks volgt ook uit een schriftelijke verklaring van zijn ex-partner, die het betreffende telefoongesprek heeft kunnen beluisteren. De vrouw heeft gesteld dat in het betreffende telefoongesprek niet over de kinderalimentatie is gesproken, en dat de verklaring uitsluitend ziet op de kwestie van het gezag, waardoor zij niet meer afhankelijk was van de man voor benodigde handtekeningen voor [de minderjarige] . Gelet op de uiteenlopende visies van partijen is niet zonder meer vast te stellen in hoeverre de vrouw toen heeft aanvaard dat de man betaling van kinderalimentatie achterwege zou laten.
5.5
Wel echter staat - door erkenning door de vrouw - vast dat de man op enig moment, kort na de ondertekening van de afstandsverklaring, tegen de vrouw heeft gezegd dat die ook inhield dat hij geen kinderalimentatie meer hoefde te betalen. De vrouw heeft daar nadien gedurende omstreeks vijf jaar, tot de brief van 14 oktober 2014 waarin zij aanspraak is gaan maken op de achterstallige betalingen, niets tegen ingebracht. Naar het oordeel van het hof is hierdoor, in het licht van de gehele voorgeschiedenis en de afstandsverklaring, bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken.
5.6
Weliswaar heeft de vrouw nog aangevoerd dat de man haar verkeerd had voorgelicht door te suggereren dat beëindiging van het gezag ook beëindiging van de verplichting tot het betalen van kinderalimentatie meebracht, hetgeen haar aannemelijk voorkwam omdat haar toenmalige partner, thans echtgenoot, ook geen onderhoudsbijdrage betaalde voor zijn kind waarover hij geen gezag had, maar als dit al zo zou zijn, had het op de weg van de vrouw gelegen om dit, indien zij het van belang achtte, bij haar advocaat te verifiëren. Dat een dergelijke afspraak in strijd is met het bepaalde in artikel 400 lid 2 BW kan de vrouw evenmin baten, omdat niet de rechtsgeldigheid van deze afspraak voorligt, maar uitsluitend de gestelde feiten en omstandigheden dienen te worden beoordeeld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de vrouw haar rechten niet meer geldend kan maken.
5.7
De door de man verzochte verklaring voor recht kan daarom worden toegewezen.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
10 november 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart voor recht dat de vrouw haar recht op betaling van achterstallige kinderalimentatie heeft verwerkt over de periode van 14 oktober 2009 tot 14 oktober 2014;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, I.A. Vermeulen en
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op
7 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.