Uitspraak
[appellant],
Ekris,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van antwoord.
3.De feiten
- 20 maart 2013 van [echtgenote appellant] :
"Ik heb vernomen dat de betaling plaatsgevonden heeft.
"(…) Reeds meerdere keren is U aangezegd dat afname kan geschieden mits de betaling in zijn geheel is voldaan.Vervolgens heb ik kennis mogen nemen van Uw betalingsproblemen en heeft cliënte zich ruimhartig in het kader van de levering opgesteld.U bent tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en voor zover deze nakoming niet reeds blijvende is bent U reeds op grond van artikel 6:82 lid 2 BW aansprakelijk voor alle schade en kosten.Voorts bent U reeds in verzuim omdat uit alle e-mails welke mij ter beschikking zijn gesteld U reeds heeft laten blijken dat U in de verbintenis tekort zal schieten.Cliënte maakt derhalve tevens via deze weg gebruik van de mogelijkheid om de gesloten overeenkomst met U te ontbinden.Cliënte blijft echter op grond van artikel 6:277 BW en 6:74 BW dan ook aanspraak maken op vergoeding van de schade welke door Uw tekortkoming is ontstaan.Deze schade is op grond van de BOVAG voorwaarden gematigd tot een bedrag van 15%.(…)"
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
"(…) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de gedaagde partij te veroordelen tot betaling aan eiser binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis om
5.De grieven
grieven I tot en met IIIzijn gericht tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Aangezien het hof de feiten zelf heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met de in de genoemde grieven vervatte klachten, behoeven deze grieven geen afzonderlijke bespreking.
Grief Vhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat, nu geen leveringsdatum is overeengekomen, moet worden aangenomen dat de levering van de auto zal plaatsvinden na betaling van de factuur. Volgens [appellant] brengt het feit dat geen specifieke leveringsdatum is overeengekomen niet automatisch mee dat de levering van de auto zal plaatsvinden na betaling van de factuur.
Grief VIhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat een betalingstermijn van dertig dagen binnen het handelsverkeer gebruikelijk is. Volgens [appellant] staat deze overweging ter ver af van de 'economische variatie'. In dit verband wijst [appellant] erop dat op de factuur van Ekris in het geheel geen betalingstermijn is vermeld.
Grief VII (1e)houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het niet betalen van de factuur als een toerekenbare tekortkoming door [appellant] beschouwd moet worden. [appellant] betoogt dat een toerekenbare tekortkoming pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is en dat van verzuim in casu geen sprake is bij gebrek aan een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW dan wel één van de in artikel 6:83 BW genoemde gevallen, waarin verzuim van rechtswege intreedt.
Grief VII (2e)houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de ontbindingsverklaring in de brief van 5 juni 2013 tot ontbinding van de overeenkomst heeft geleid, "gelet op het langdurig uitblijven van betaling van de koopprijs", alsmede gelet op het feit dat Ekris de auto nadien aan een derde heeft verkocht om haar schade te beperken.
Tussen partijen staat vast dat zij geen termijn voor betaling van de koopprijs zijn overeengekomen. De koopprijs was derhalve in beginsel direct opeisbaar (artikel 6:38 BW). Uit de hiervoor onder 3.1.2 weergegeven mailwisseling volgt dat [appellant] van deze betalingsverplichting op de hoogte was, maar dat hij hieraan niet kon voldoen, omdat het daarvoor benodigde geld vaststond op een depositorekening. Of [appellant] de factuur d.d. 24 januari 2013 al dan niet heeft ontvangen, kan dan ook naar het oordeel van het hof in het midden blijven.
grieven IV, V en VIkunnen dan ook bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
Uitgangspunt is dat de overeenkomst geen (fatale) termijn voor de betaling van de koopprijs bevat (artikel 6:83 sub a BW) en dat Ekris [appellant] niet in gebreke heeft gesteld op de in artikel 6:82 lid 1 BW beschreven wijze. Ekris heeft in de brief van 5 juni 2013 (zie hiervoor onder 3.1.4) met een beroep op (onder meer) artikel 6:82 lid 2 BW [appellant] aansprakelijk gesteld voor alle schade en kosten.
"Indien de schuldenaar
tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld."
"dat de kogel door de kerk was en hij als het goed is vrijdag het geld op zijn rekening zou hebben staan, en indien dit op tijd was, hij graag vrijdagmiddag/zaterdag of maandag de auto zou komen halen", heeft [appellant] de koopprijs niet betaald. Naar het oordeel van het hof was aldus sprake van een situatie waarin [appellant] tijdelijk - zolang zijn geld vaststond op de depositorekening - niet kon nakomen, dan wel een situatie waarin Ekris uit de houding van [appellant] mocht afleiden dat aanmaning tot betaling nutteloos zou zijn. Dit brengt mee dat de hiervoor onder 3.1.4 geciteerde mededeling in de brief van 5 juni 2013 kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 2 BW en dat [appellant] door de ontvangst van deze brief in verzuim is geraakt.
grieven VII, 1e en 2efalen derhalve.
Slotsom