ECLI:NL:GHARL:2016:4692

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
200.095.355/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bouwbegeleider voor vertraging bij de bouw van een ligboxenstal

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bouwbegeleider voor de vertraging die is opgetreden bij de bouw van een ligboxenstal. De appellant, die de stal bouwde, stelde dat de bouwbegeleider verantwoordelijk was voor de levering van verkeerde panelen, wat leidde tot een vertraging in de oplevering. Het hof heeft vastgesteld dat het technisch mogelijk was om eerst het dak te plaatsen en daarna de gevelpanelen aan te brengen, maar dat de appellant niet heeft bewezen dat deze werkwijze noodzakelijk was. De deskundige heeft in zijn rapport aangegeven dat de vertraging niet alleen te wijten was aan de bouwbegeleider, maar ook aan de appellant zelf, die niet tijdig de juiste panelen had laten leveren. Het hof oordeelde dat de bouwbegeleider aansprakelijk was voor een deel van de vertraging, maar dat de appellant ook verantwoordelijk was voor een deel van de vertraging door zijn eigen handelen. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op een bedrag van € 66.934,67, inclusief buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de kosten van de procedure toegewezen aan de bouwbegeleider.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.095.355/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 99004 / HA ZA 09-787)
arrest van 14 juni 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.W. Huitema, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.P. Bood, kantoorhoudend te Aldtsjerk.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 oktober 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest is een deskundigenbericht uitgebracht. Vervolgens heeft [appellant] een memorie na deskundigenbericht genomen en [geïntimeerden] een antwoordmemorie na deskundigenbericht.
1.2
Ten slotte heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere bespreking van de grieven.2.1 Ing. B.A. Grimberg (hierna: de deskundige) heeft de door het hof – in het kader van de grieven 3 en 4 in het incidenteel appel – gestelde vragen als volgt beantwoord.
Vraag 1.
Wat is volgens u de gebruikelijke volgorde van de bouw van een stal met panelen als de
onderhavige?
De gebruikelijke volgorde bij een stal als de onderhavige is na plaatsing van de
staalconstructie de montage van de gevelpanelen uit te voeren. In de uitvoering wordt
men dan niet gehinderd door het dak.
Vraag 2.
Kunt u op basis van bestektekeningen, foto’s van het project en andere stukken met
betrekking tot de stal aangeven of de gekozen methode waarbij de panelen er van boven
in werden geschoven gebruikelijk en juist was?
De gekozen methode door de panelen in de zijgevels van bovenaf in te schuiven is
gebruikelijk. Met dien verstande dat hiermee bedoeld wordt de panelen met een hoogte
van 1500 mm die kunnen worden ingeschoven vanaf halverwege de hoogte van de
gevelkolommen. Juist is de methode allerminst. Door een krappe maatvoering van de
lengte van de panelen ontstaan problemen met de vereiste aanslaglengte van de panelen
tegen de staalconstructie en/of moet de montage worden uitgevoerd door de staalconstructie
te partieel demonteren en/of uit te buigen. Kwalitatief is het beter panelen van
voldoende lengte uit te voeren en gelijktijdig met de staalconstructie te monteren.
Vraag 3.
Was het, mede gelet op de reeds aangebrachte staalconstructie van de ligboxenstal
mogelijk om eerst het dak te plaatsen en nadien de gevelpanelen aan te brengen?
Ja, het was zeker mogelijk eerst het dak te plaatsen. Omdat het merendeel van de
panelen ook na het plaatsen van het dak nog zonder noemenswaardig bezwaar
gemonteerd kunnen worden. In de kopgevels tegen, op de hoeken door inschuiven
tussen en tegen en bij ‘gedeelde’ elementen tussen de staalconstructie. Er is voldoende
ruimte tussen de bovenkant van de panelen en de onderkant van het (schuine) dak.
De gevels boven de panelen worden ingevuld met damwandprofiel op houten regels en
dit kan achteraf gemonteerd worden. Voor minder hijshoogte is gebruik te maken van een
roterende Manitou verreiker in combinatie met een stalen hijsbalk.
De montage van de panelen met een hoogte van 1500 mm in de zijgevels (tussen de
staalconstructie) wordt ook niet belemmerd als het dak eerder was gemonteerd. Er is
voldoende ruimte tussen de bovenkant van de panelen en de onderkant van de dakrand.
Vraag 4.
Zo ja, op welke wijze kon dat dan geschieden: door het van opzij indraaien van de
panelen tussen de spanten, door het van bovenaf laten zakken van de panelen tussen de
spanten of op nog andere wijze?
Bij de zeventien panelen in de zijgevels met een hoogte van 1500 mm en een lengte van
4940 mm zou indraaien tussen de kolommen en laten zakken vanaf halverwege dekolomhoogte mogelijk zijn geweest als de nieuwe elementen 20 mm korter waren
gemaakt.
Vraag 5.
Zo de panelen van bovenaf dienden te worden aangebracht, was het dan noodzakelijk
om daartoe een deel van de dakplaten tijdelijk te verwijderen en vervolgens opnieuw aan
te brengen?
Bij vier hogere panelen in de zijgevels zou het dakoverstek met de laatste rij golfplaten
niet direct kunnen worden gemonteerd.
Zie ook bij de beantwoording van vraag 3.
Vraag 6.
Kunt u, in het geval het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt, aangeven of er meer tijd
gemoeid was met deze werkwijze dan met de werkwijze waarbij eerst de gevelpanelen
worden aangebracht en daarna het dak? Zo ja, hoeveel meer tijd?
Voor de montage van de gevelpanelen is in de begroting van de aannemer 3 dagen
opgenomen en voor afdichten en kitten 5 uur extra (Blad 5, paragraaf 0404). In
werkelijkheid zijn de panelen in week 28 (de week van 6 t/m 10 juli, vlak voor de
bouwvak) gemonteerd, dus binnen 5 dagen. Er kan worden uitgegaan van 3 dagen x 3
man is 72 uur werk voor de werkwijze volgens de begroting. Het afdichten en kitten is bij
beide werkwijzen hetzelfde. In die tijd moeten 42 merken zijn geplaatst + 1 merk ter
plaatse van de spronggevel in as 5, totaal dus 43 merken in 24 uur. Dat is voor de
montage circa 30 minuten per paneel.
Naar mijn oordeel zou bij de onder vraag 3 genoemde werkwijze (eerst het dak en daarna
de gevelpanelen) maximaal circa 1,5 dag meer tijd benodigd zijn geweest. Dat is circa 15
minuten extra per paneel.
Daarnaast zal door inefficiëntie aanwijsbaar circa 0,5 dag extra benodigd zijn voor het
plaatselijk achteraf monteren van het dakoverstek met de laatste rij golfplaten. In totaal
dus 2 extra werkdagen.
Vraag 7.
Kunt u, in het geval het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt tevens aangeven of er
meer kosten gemoeid zijn met de (uitvoering van) deze werkwijze dan met de werkwijze
waarbij eerst de gevelpanelen worden aangebracht en daarna het dak? Zo ja, op welk
bedrag begroot u die meerkosten?
Naar mijn oordeel zijn deze meerkosten beperkt tot de extra tijd benodigd voor de
montage van de gevelpanelen en een bepaalde mate van inefficiëntie bij de
onderaannemer(s) en de installateur(s). Bedragen zijn exclusief btw.
In de begroting van de aannemer is voor kraanwerk € 1.241,20 per dag gerekend en een
uurtarief van € 37,52 inclusief opslagen gerekend.
Meerkosten voor montage:
kraanwerk 1,5 dagen x € 1.241,20…………………………………….. € 1.861,80
arbeid 2 dagen x 3 man x 8 uur = 48 uur x 37,52 ……………………€ 1.800,96
totaal………………………………………………………………………. € 3.662,76
Ik heb bij de schouw op 11 maart 2015 onder andere geconstateerd dat tegen de
binnenzijde van de gevelpanelen in de voorgevel op een beperkt aantal plaatsen
opbouwelektra zoals een wandcontactdoos met leiding is gemonteerd. Dit zijn
installatiewerkzaamheden, die bij een andere werkwijze (eerst het dak en daarna de
panelen) in later stadium nog kunnen worden uitgevoerd, maat inefficiënt zijn.
Voor de bepaling van deze kosten is globaal uitgegaan van de werkzaamheden die nog
uitgevoerd moesten worden en is over het percentage arbeid een inefficiëntiepercentage
van 5% gerekend.
Voor inefficiëntie zijn de meerkosten aldus berekend op € 3.765,28 (Bijlage 3).
Daarmee bedragen de totale meerkosten:
Meerkosten voor montage…………………………………………… € 3.662,76
Kosten ten gevolge van inefficiëntie………………………………..€ 3.765,28
totaal …………………………………………………………………… € 7.428,04
Vraag 8.
De levering van de gevelpanelen was oorspronkelijk voorzien in week 51 van 2008
(productie 24 bij mva in principaal appel tevens mvg in incidenteel appel). De levering
vond plaats op 29 maart 2009. Was de oorspronkelijke opleverdatum van 15 mei 2009
nog haalbaar geweest in het geval op 29 maart 2009 de juiste panelen waren geleverd?
Nee, dat was niet haalbaar geweest.
Vanaf 23 maart 2009 tot aan 15 mei 2009 is slechts 8 week bouwtijd en dit zou op geen
enkele wijze zijn gehaald. Zie verder bij de beantwoording van vraag 9.
NB ik veronderstel een omissie met betrekking tot de datum van levering van de panelen
op 29 maart 2009 (deze dag valt op een zondag). Volgens het tussenarrest van het hof
van 9 april 2013 (zie onder r.o. 2.13) werden op 23 maart 2009 de grijze maasgrind
panelen afgeleverd bij [appellant] . Voor de beantwoording van de vraag heb ik daarom de
datum van 23 maart 2009 aangehouden.
Vraag 9.
Zo het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, op welke datum had de oplevering
naar uw oordeel dan hebben kunnen plaatsvinden?
Er is geen planning door de aannemer gemaakt, maar de afbouw na levering van de
gevelpanelen op 3 juli 2009 duurde 16 weken tot aan de oplevering op 23 oktober 2009.
Hierop zijn redelijkerwijs 2 week bouwvak (week 29 + week 30 t/m 32 = 4 week) in
mindering te brengen (deels doorgewerkt) ofwel een bouwtijd van 14 weken.
Geteld vanaf 23 maart 2009 (levering panelen) zou de opleveringsdatum met 14 weken
bouwtijd op 26 juni 2009 kunnen komen.
Rekening houdend met circa 5 stuks feestdagen en roostervrije dagen in die periode
moet daar nog 1 week bijgeteld worden, ofwel zou de opleverdatum op 3 juli 2009 zijn uitgekomen.Gelet op de stand van het werk en de periode van het jaar waarin kon worden gewerkt (minder kans op onwerkbaar weer) zou vrijdag 3 juli 2009 een haalbare datum zijn geweest.
Vraag 10.
Geeft uw onderzoek nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met
de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
Nee, ik heb verder geen aanvullende opmerkingen.
2.2
Het hof stelt vast dat de deskundige, evenals [X] , coördinator bij de bouw van ligboxenstallen en [bouwbedrijf] van wie [geïntimeerden] verklaringen in het geding heeft gebracht (producties 22 en 23 mva) het technisch mogelijk acht om eerst het dak te plaatsen en nadien de gevelpanelen aan te brengen, zij het dat daarvoor wel een aantal aanpassingen nodig was.
heeft er blijk van gegeven zich met de bevindingen van de deskundige te kunnen verenigen.
2.3
[appellant] kan zich niet in de conclusies van de deskundige vinden. Hij heeft in zijn memorie na deskundigenbericht een aantal opmerkingen herhaald die hij ook al had gemaakt naar aanleiding van het concept deskundigenbericht en die door de deskundige in zijn definitieve rapport zijn besproken. Zo heeft de deskundige er naar aanleiding van de opmerkingen van [appellant] bij de vragen 2, 3 en 6 op gewezen:
dat de maatvoering van de elementen volgens de werktekeningen van de leverancier waren en niet afkomstig waren van [geïntimeerden] ;
dat was aangegeven dat de montage van de panelen met een roterende verreiker met hijsbalk (en niet met een hijsbroek) kon plaatsvinden;
dat voor deze methode ruim voldoende ruimte was ook als het dak al was gemonteerd;
dat het risico op breuk gelijk was aan dat risico bij de door de aannemer gekozen methode.
De deskundige heeft aldus gemotiveerd gerespondeerd op de betreffende opmerkingen van [appellant] . Nu [appellant] in zijn memorie na deskundigenbericht niet aangeeft dat en waarom deze door de deskundige gegeven reactie op zijn opmerkingen niet juist zou zijn, maar slechts volstaat met het herhalen van dezelfde opmerkingen, gaat het hof in zoverre aan [appellant] ’s opmerkingen voorbij.
2.4
[appellant] heeft verder aangevoerd dat werken met een verreiker ‘vrijwel onmogelijk’ was omdat grond aan de oostzijde van de stal niet verhard was.
[geïntimeerden] heeft terecht aangevoerd dat ook voor de door de aannemer gevolgde methode zwaar materieel moest worden ingezet. De deskundige is ter plaatse geweest en heeft de situatie daar in ogenschouw genomen. Hij heeft de inzet van een verreiker mogelijk geacht. Het hof acht het bezwaar van [appellant] in dit licht onvoldoende onderbouwd.
2.5
Daarnaast heeft [appellant] betoogd dat het vanwege de in de stal aan te brengen technische installaties en matten niet mogelijk was het dak met uitzondering van de buitenste dakpanelen te plaatsen.
De deskundige heeft aangegeven dat slechts ter plaatse van vier hogere panelen in de zijgevels het dakoverstek met de laatste rij golfplaten eventueel later zou kunnen worden gemonteerd. Het merendeel van de panelen in de zijgevels – 17 stuks – zijn minder hoog en worden bij de plaatsing naar het oordeel van de deskundige niet belemmerd door de aanwezigheid van het dak.
Zo ter plaatse van deze vier panelen het risico op inregenen zou bestaan, had er naar het oordeel van het hof ook voor kunnen worden gekozen de laatste rij golfplaten wel te plaatsen maar vervolgens tijdelijk te verwijderen ten behoeve van de plaatsing van deze vier hoge panelen, zoals [bouwbedrijf] dat in haar verklaring heeft beschreven.
2.6
[appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht gesteld dat de deskundige ten onrechte heeft opgemerkt dat de panelen niet van gewapend beton zijn. Panelen van gewapend beton moeten er volgens [appellant] van een bepaalde hijshoogte in worden gehesen. [appellant] verwijst in dit verband naar productie B.bis, een deel van een (ongedateerde) offerte en twee pagina’s van een productomschrijving waarvan het hof niet kan vaststellen of dit betrekking heeft op de in het geding zijnde panelen. In die productomschrijving wordt overigens aangegeven dat de betreffende panelen niet alleen verticaal maar ook horizontaal kunnen worden geplaatst.
[geïntimeerden] heeft opgemerkt dat de panelen slechts waren voorzien van zogenoemde transportbewapening.
Het hof stelt met de deskundige vast dat [appellant] ’s aannemer, [Y] van de [aannemersbedrijf] , in zijn verklaring van 18 mei 2010 zelf heeft benadrukt dat de toegepaste panelen niet van gewapend beton waren (productie 30B bij akte van 23 juni 2010, laatste zin). Nu de stelling van [appellant] dat de deskundige op dit punt van onjuiste gegevens is uitgegaan een behoorlijke onderbouwing ontbeert, gaat het hof daar verder aan voorbij.
2.7
Het hof is van oordeel dat de deskundige er middels zijn rapport blijk van heeft gegeven dat hij een grondig onderzoek heeft ingesteld, waarbij hij gemotiveerd heeft gerespondeerd op de door partijen gemaakte opmerkingen. Het hof acht het oordeel van de deskundige goed onderbouwd en overtuigend en komt op basis van dat rapport, mede gezien de bevindingen van [X] en [bouwbedrijf] , tot het oordeel dat het technisch mogelijk was eerst het dak aan te brengen en vervolgens de panelen, zij het dat de panelen van de zijgevels met een lengte van 4940 mm dan wel met 20 mm dienden te worden ingekort.
De hiervoor besproken bezwaren van [appellant] kunnen aan dat oordeel niet afdoen.
2.8
Naar de mening van [appellant] heeft de deskundige ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat er al een aantal maasgrindpanelen waren gemonteerd (die niet met 20mm waren ingekort) zodat die er van bovenaf weer moesten worden uitgetild. Zolang men nog geen duidelijkheid had of de gemeente alsnog met de maasgrindpanelen zou instemmen, kon het dak om die reden nog niet worden geplaatst, aldus [appellant] .
2.9
Het hof merkt op dat de deskundige zich terecht heeft beperkt tot het beantwoorden van de hem gestelde technische vragen. Het is immers aan het hof een juridisch oordeel te vellen over hetgeen partijen hebben aangevoerd.
2.1
Zoals het hof in r.o. 5.21 van zijn tussenarrest van 9 april 2013 heeft overwogen rust op [appellant] de bewijslast van zijn stelling dat hij schade heeft geleden doordat de bouw als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerden] is vertraagd.
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerden] , nadat op 23 maart 2009 de verkeerde panelen waren geleverd, heeft getracht alsnog toestemming van de gemeente te krijgen voor de toepassing van deze maasgrindpanelen. Tijdens het minnelijk overleg van 15 mei 2009 hebben partijen ook afgesproken daarop in te zetten en de productie van de inmiddels bestelde panelen met rood baksteenmotief uit te laten stellen tot drie weken na 18 mei 2009.
Op 9 juni 2009 werd duidelijk dat de benodigde toestemming van de gemeente niet (tijdig) werd verkregen. Vervolgens zijn de panelen met rood baksteenmotief op 9 juni 2009 alsnog in productie genomen en op 3 juli 2009 geleverd.
heeft de stelling van [appellant] dat er op het moment dat de fout werd ontdekt al een aantal maasgrindpanelen was gemonteerd en dat deze panelen er van bovenaf weer uit moesten worden gehesen zodat het dak sowieso niet kon worden geplaatst voordat deze panelen waren verwijderd, in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht niet weersproken.
Het hof overweegt dat het in de rede lag om de reeds aangebrachte maasgrindpanelen nog niet te verwijderen gedurende de periode dat [geïntimeerden] – conform de op 15 mei 2009 gemaakte afspraken – nog trachtte toestemming van de gemeente te verkrijgen voor de toepassing van de maasgrindpanelen. [geïntimeerden] kan [appellant] dan ook niet verwijten dat hij in die periode – tussen 23 maart 2009 en 9 juni 2009 – een afwachtende houding heeft aangenomen en nog niet is overgegaan tot het verwijderen van de reeds aangebrachte panelen. Dat het werk in deze periode (78 dagen) heeft stilgelegen, is dan ook toe te rekenen aan [geïntimeerden] . Na 9 juni 2006 konden de maasgrindpanelen echter wel worden verwijderd in afwachting van de levering van de nieuwe panelen.
2.11
[appellant] heeft evenwel niet bewezen dat de noodzaak bestond om de bouw na
9 juni 2009 nog tot 3 juli 2009 (de datum van levering van de panelen met rood baksteenmotief) stil te leggen. Uit het deskundigenbericht dat het hof in dit kader heeft gelast, blijkt dat de door de aannemer van [appellant] voorgenomen werkwijze (eerst de panelen plaatsen en dan het dak) de normale werkwijze was, maar dat het technisch ook mogelijk was om het dak te laten aanbrengen voordat de juiste panelen waren geleverd. Weliswaar had [appellant] dan door de minder efficiënte werkwijze extra kosten moeten maken (€ 7.428,04), maar dat was geen reden om niet voor die werkwijze te kiezen. [appellant] had in dat geval van [geïntimeerden] immers vergoeding van die extra kosten kunnen vorderen. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat [geïntimeerden] indertijd niet op de mogelijkheid heeft gewezen om eerst het dak te plaatsen, verwerpt het hof dat standpunt. [geïntimeerden] heeft benadrukt dat hij dat wel degelijk en herhaaldelijk heeft gedaan en uit het als productie 2 bij antwoordakte in eerste aanleg overgelegde verslag van ITS, de door de aansprakelijkheidsverzekeraar van Allcad B.V. ingeschakelde expert, blijkt dat deze optie tijdens het minnelijk overleg van 15 mei 2009 aan de orde is geweest. [appellant] heeft de inhoud van die productie niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerden] dan ook niet aansprakelijk voor de vertraging die is opgestreden als gevolg van het stilliggen van het werk in de periode 9 juni 2009 tot 3 juli 2009 (24 dagen).
2.12
De rechtbank is haar berekening van de vertraging uitgegaan van de oorspronkelijke opleverdatum van 15 mei 2009. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat die datum ook niet haalbaar was geweest als op 23 maart 2009 wel de juiste panelen waren geleverd. De deskundige heeft dat bevestigd: uit zijn antwoord op de vragen 8 en 9 (hiervoor geciteerd onder 2.1) blijkt dat hij, uitgaande van de resterende bouwtijd, in dat geval 3 juli 2009 als opleveringsdatum haalbaar achtte. In werkelijkheid is opgeleverd op 23 oktober 2009, derhalve met een vertraging van 112 dagen. Dat het stilliggen van het werk gedurende een periode van 102 dagen (78+24) heeft geleid tot een vertraging van 112 dagen, hangt samen met het feit dat een oplevering voor de bouwvak als gevolg van de aan [geïntimeerden] toe te rekenen stillegging niet meer mogelijk was. Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerden] aansprakelijk is voor 88 dagen van de totale vertraging (112-24).
2.13
De grieven 3 en 4 in het incidenteel appel slagen ten dele.
2.14
Het gedeeltelijk slagen van de grieven 3 en 4 in incidenteel appel leidt ertoe dat ook
grief 5 in het incidenteel appelgedeeltelijk slaagt. Door de vertraging in de bouw heeft [appellant] langer, namelijk gedurende de periode 3 juli 2009 tot 23 oktober 2009 bouwrente moeten betalen. Voor een vertraging van 88 dagen, derhalve in de periode 3 juli 2009 tot en met 29 september 2009 is [geïntimeerden] verantwoordelijk, de resterende 24 dagen blijven voor rekening van [appellant] .
heeft een bedrag van € 28.774,28 aan renteschade gevorderd, waarbij hij heeft aangegeven dat hij dit bedrag aan bouwrente heeft betaald in de periode 15 mei 2009 tot en met 23 oktober 2009. De aan [geïntimeerden] toe te rekenen vertraging in de bouw is evenwel beperkt tot de periode 3 juli 2009 tot en met 29 september 2009. Het hof acht aannemelijk dat [appellant] , doordat hij de stal als gevolg van de vertraging in de bouw pas later in gebruik kon nemen, later zal kunnen beginnen met aflossen van de hypotheek en derhalve over een langere periode rente zal moeten voldoen, een en ander zoals zijn accountant uiteen heeft gezet (prod 56 bij mva in incidenteel appel). [appellant] heeft als productie 45 A bij pleidooi in eerste aanleg een aantal stukken (waaronder een grootboekkaart) in het geding gebracht ter onderbouwing van het overzicht van de door hem in de periode 15 mei 2009 tot en met 23 oktober 2009 betaalde bouwrente. Zijn accountant heeft in een begeleidend schrijven verklaard dat de op de grootboekkaart voorkomende rentebedragen overeenkomen met de originele bankstukken. Nu [geïntimeerden] dat niet heeft betwist, zal het hof van genoemd overzicht uitgaan en op basis daarvan de in de periode 3 juli 2009 tot en met 29 september 2009 betaalde rente wat de renteswap betreft uitgaan van het door [appellant] ten aanzien van het derde kwartaal opgevoerde bedrag, terwijl de op de leningen met nummer 528 en 536 (welke nummers gezien de grootboekkaart in genoemd overzicht overigens onderling zijn verwisseld) als volgt kunnen worden vastgesteld.
totaal € naar tijdsgelang €
juli 3.966,45 3.582,60
augustus 3.427,28 3.427,28
september 3.311,53
3.201,14
10.211,02
rente swap 3e kw
8.040,2218.251,24
De in de betreffende periode bijgeschreven creditrente bedraagt € 1.024,17 (741,42 + 250,25 + 32,50), zodat de renteschade in genoemde periode per saldo € 17.227,07 bedraagt.
2.15
Grief 5 in het incidenteel appel slaagt nu de rechtbank ter zake een bedrag van
€ 28.774,28 heeft toegewezen. Dit leidt derhalve tot een correctie van
€ 11.547,21.
2.16
Grief I in het principaal appelhoudt in dat de rechtbank ten onrechte de kosten van de aanschaf van de maasgrindpanelen niet aan [appellant] heeft toegewezen.
[geïntimeerden] heeft als verweer tegen deze grief aangevoerd dat bedoelde kosten voor rekening van [appellant] moeten blijven omdat de aannemer deze panelen heeft besteld, nadat [appellant] de aannemer opdracht voor de bouw had verstrekt. Het hof verwerpt dat verweer. Het was immers aan de fout van [geïntimeerden] te wijten dat de aannemer er van uit is gegaan dat hij maasgrindpanelen diende te bestellen, nu [geïntimeerden] had nagelaten de aannemer van de juiste informatie aangaande de panelen te voorzien. Daarmee is het causaal verband tussen deze kosten en de tekortkoming van [geïntimeerden] gegeven. Deze kosten ten bedrage van
€ 17.362,-komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
2.17
De grief slaagt.
2.18
Grief II in het principaal appelis gericht tegen de afwijzing van de rente die Delaval aan [appellant] in rekening heeft gebracht vanwege het feit dat de bestelde installatie niet vroegtijdig kon worden geleverd omdat er nog geen dak op de stal zat. [appellant] heeft in eerste aanleg een factuur van Delaval (prod. 32 bij akte van 23 juni 2010) overgelegd waarbij rente in rekening is gebracht over een tweetal nota’s gedurende een periode van acht maanden (vanaf november 2008 tot en met juli 2009) en wel € 270,07 en € 273,56.
2.19
Het hof overweegt als volgt. De deskundige heeft aangegeven dat ook in het geval de juiste panelen waren geleverd op 23 maart 2009 de oorspronkelijke opleverdatum niet haalbaar was geweest. Zoals het hof hiervoor in r.o. 2.12 heeft overwogen, is [geïntimeerden] aansprakelijk voor een vertraging van 88 dagen in de bouw (circa 3 maanden). Dat betekent dat [appellant] aanspraak kan maken op vergoeding van 3/8 deel van genoemde rentebedragen derhalve op € 101,27 en € 102,58, in totaal
€ 203,85. In zoverre slaagt de grief.
2.2
Grief III in het principaal appelis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de kosten van de extra ingehuurde arbeidskrachten moeten worden afgewezen.
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door de ‘bouwproblematiek’ onvoldoende tijd had voor het uitvoeren van de werkzaamheden op de boerderij, zodat hij daarvoor loonwerkers heeft moeten inschakelen. Uit de als productie 34 in eerste aanleg overgelegde facturen blijkt weliswaar dat [appellant] loonwerkers heeft ingeschakeld, maar dat hun inschakeling uitsluitend noodzakelijk was als gevolg van de levering van verkeerde panelen en de daaruit voortvloeiende vertraging van de bouw, kan het hof daaruit niet afleiden. Het hof overweegt dat [appellant] , die zelf mede de directie over het werk voerde, sowieso de nodige tijd aan de bouw moest besteden, hetgeen vanzelfsprekend ten koste ging van zijn normale werkzaamheden. Bovendien is het voornamelijk [geïntimeerden] geweest die de gesprekken met de gemeente heeft gevoerd om de verkeerd geleverde panelen alsnog vergund te krijgen.
[appellant] heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van zijn dierenarts die heeft aangegeven dat als gevolg van de vertraging van de bouw de overbezetting van de stal voor een verhoogde infectiedruk zorgde waardoor er meer aandacht moest worden besteed aan de klauwgezondheid van het vee (regelmatig bekappen en voetbaden van dieren). De dierenarts heeft verklaard dat [appellant] daarvoor twee collega veehouders heeft ingeschakeld. Uit de als productie 34 in eerste aanleg overgelegde facturen blijkt dat P.G. [appellant] 4,25 uur heeft besteed aan het bekappen van de dieren. Het daarvoor in rekening gebrachte bedrag van
€ 106,25zal het hof dan ook toewijzen. Dat ook [Z] dergelijke werkzaamheden heeft verricht, blijkt niet uit de stukken. De grief slaagt ten dele.
2.21
Grief IV in het principaal appelbevat de klacht dat de rechtbank ter zake van de kosten van opfok van jongvee slechts € 2.511,60 heeft toegewezen en de kosten van opvang van het jongvee bij [Q] heeft afgewezen. [appellant] maakt in dat verband aanspraak op een bedrag van € 7.083,84.
Het hof is van oordeel dat [appellant] met de verklaring van de dierenarts (productie 50 bij mvg) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de opfok van jongvee vanwege de overbezetting van de stal heeft moeten uitbesteden.
Zoals het hof hiervoor in r.o. 2.10 heeft overwogen, is [geïntimeerden] aansprakelijk voor de vertraging in de periode 3 juli 2009 tot en met 29 september 2009. Uitgaande van de als productie 49 overlegde specificatie, die niet inhoudelijk door [geïntimeerden] is bestreden, waren er in de maanden juli (28 dagen), augustus (31 dagen) en september (29 dagen) telkens 47 dieren . Dat komt in totaal neer op 4136 dierdagen à € 0,96 per dag is
€ 3.970,56aan kosten opvang jongvee bij [Q] .
2.22.
In zoverre slaagt de grief. Ook de bij wijze van vermeerdering van eis gevorderde kosten van de accountant van
€ 801,80zijn als kosten ter vaststelling van de schade toewijsbaar.
2.23
Grief V in het principaal appelis gericht tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten. [appellant] heeft in de memorie van grieven een nadere toelichting gegeven op de door zijn advocaat verrichte werkzaamheden. Nu [geïntimeerden] het gestelde niet inhoudelijk heeft betwist, zal het hof de gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van
€ 1.542,- toewijzen. De grief slaagt.
2.24
Grief 6 in het incidenteel appelbepleit matiging van de door [geïntimeerden] te betalen schadevergoeding. Op grond van artikel 6:109 BW kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het hof ziet in hetgeen [geïntimeerden] heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om tot een zodanige matiging te komen. De grief faalt.
Slotsom2.25 De grieven in het principaal en incidenteel appel slagen ten dele. Het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2011 waarvan beroep, zal worden vernietigd voor zover [geïntimeerden] daarbij is veroordeeld een bedrag van € 56.037,42 te voldoen. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerden] veroordelen om aan [appellant] een bedrag van € 66.934,67 te voldoen (€ 56.037,42 - € 11.547,21 + € 17.362,- + € 106,25 + € 203,85 + € 3.970,56 + € 801,80).
Daarnaast zal [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.542,- aan buitengerechtelijke kosten. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd.
In het principaal hoger beroep zal het hof [geïntimeerden] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding. Deze worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] wat het salaris voor de advocaat betreft begroot op € 3.264,- (2 pt, tarief
€ 1.631,-). Daarbij is de comparitie van partijen voor de helft toegerekend aan het principaal appel en voor de helft aan het incidenteel appel.
In het incidenteel appel ziet het hof aanleiding de kosten te compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt met dien verstande dat de kosten van het deskundigenbericht die door [appellant] bij wijze van voorschot zijn voldaan te zijnen laste blijven, nu dat rapport niet het door hem te leveren bewijs heeft bijgebracht.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2011 waarvan beroep voor zover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] daarbij hoofdelijk zijn veroordeeld een bedrag van € 56.037,42 aan [appellant] te voldoen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de andere in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 66.934,67 (zegge: zesenzestigduizendnegenhonderdvierendertig euro en zevenenzestig cent) alsmede een bedrag van € 1.542,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het principaal appel en begroot die aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak op € 1.565,81 aan verschotten en op € 3.264,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het incidenteel appel aldus dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt en bepaalt dat de kosten van het deskundigenbericht, die bij wijze van voorschot door [appellant] zijn voldaan, te zijnen laste blijven;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. L. Janse en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
14 juni 2016.