Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
van 24 december 2014. Grief 1 ziet op de draagkracht van de man en grief 2 ziet op de draagkracht van de vrouw, meer specifiek zien de grieven op het inkomen van de man en
het inkomen van de vrouw. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de kinderalimentatie per 6 mei 2014 op nihil wordt gesteld en vanaf 1 januari 2015 op totaal € 50,-- per maand.
De grief ziet op de draagkracht van de man en meer specifiek op de woonlasten. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van 6 mei 2014 een bedrag van € 320,76 per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] aan de vrouw dient te voldoen.
5.De motivering van de beslissing
een bedrag van in totaal (kosten kinderen € 1.519,-- minus € 144,-- kindgebonden budget =) € 1.375,-- per maand. Hiertegen hebben partijen niet gegriefd.
zijn algemeenheid op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de berekening van de kinder-alimentatie een andere rekenwijze dient te worden toegepast, namelijk met in acht name van voornoemde uitspraak van de Hoge Raad.
€ 1.850,-- eindejaarsuitkering. Het hof passeert de stelling van de man dat hij in verband
1 april 2015, waaruit blijkt dat de inspecteur zich op het standpunt heeft gesteld dat een gebruikelijk loon voor 2015 voor de man tenminste gesteld moet worden op € 44.000,-- per jaar. Daaruit volgt echter niet meer dan dat het inkomen van de man in ieder geval op dat bedrag, zijnde één van de ondergrenzen van het voor de loonheffing gestelde gebruikelijke loon, (of hoger) dient te worden gesteld. Het hof volgt de man dan ook niet in zijn stelling dat uit voornoemd bericht van de Belastingdienst blijkt dat zijn inkomen in 2015 (niet meer dan) € 44.000,-- kan bedragen.
De huur van deze woning bedraagt € 850,-- per maand.
die woning niet meer wordt bewoond door de onderhoudsplichtige maar wel door zijn voormalige partner, kan overeenkomstig de aanbeveling van de Expertgroep bij beide partijen het draagkrachtloos inkomen worden verhoogd met de som van de werkelijke eigen woonlast - in plaats van de forfaitaire woonlast - en de in aanmerking te nemen netto lasten met betrekking tot de (voormalig) eigen woning.
15 augustus 2014 tot 24 juni 2015 (€ 865,-- + € 850,-- =) € 1.715,-- per maand, terwijl de forfaitaire woonlast van de man in 2014 0,3 x € 3.552,-- = (afgerond) € 1.066,-- per maand en in 2015 0,3 x € 3.596,-- = (afgerond) € 1.079,-- per maand bedroeg.
€ 860,--)) + € 136,-- = afgerond€ 820,-- per maand, zijnde afgerond € 273,-- per kind per maand;
€ 875,--)) = afgerond€ 704,-- per maand, zijnde afgerond € 235,-- per kind per maand, en
de man niet betwist - dat de vrouw met ingang van 1 januari 2015 tot 11 maart 2015 een uitkering krachtens de Participatiewet heeft ontvangen van € 1.037,70 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag. Gelet hierop volgt het hof het standpunt van de vrouw dat zij
ook in de periode vanaf 1 januari 2015 tot 11 maart 2015 een minimum draagkracht van (in totaal) € 50,-- voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , zijnde (afgerond) € 17,-- per kind per maand heeft.
€ 1.262,50 bruto per maand, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag. De vrouw heeft in haar brief van 10 november 2015 gesteld dat haar NBI (uitgaande van voornoemd inkomen), inclusief het kindgebonden budget van € 440,58 per maand, te stellen is op een bedrag van
€ 1.624,14 per maand. Daarmee is volgens de vrouw haar draagkracht volgens de draag-krachtformule te stellen op € 183,33 per maand. Nu de man een en ander niet heeft weersproken, zal het hof er van uitgaan dat de draagkracht van de vrouw met ingang van
11 maart 2015 afgerond € 183,-- per maand bedraagt, zijnde afgerond € 61,-- per kind per maand.
periode 1) € 425,-- + € 17,-- = € 442,-- per kind per maand;
periode 2) € 273,-- + € 17,-- =
€ 290,- per kind per maand;
periode 3) € 235,-- + € 17,-- = € 252,--per kind per maand;
periode 4) € 235,-- + € 61,-- = € 296,--per kind per maand, en
periode 5) € 383,-- + € 61,-- = € 444,-- per kind per maand bedraagt, onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen van € 506,--
per kind per maand in 2014 en € 510,-- per kind per maand in 2015 te voorzien, komt het
hof niet toe aan een draagkrachtvergelijking en dient de man in beginsel zijn beschikbare draagkracht volledig aan te wenden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
1 januari 2015 bedraagt de zorgkorting alsdan 25% van € 1.519,-- = (afgerond) € 380,--
per maand en vanaf 1 januari 2015 25% van € 1.531,-- = (afgerond) € 383,-- per maand.
is om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien, zal de man (een deel van) de zorgkorting niet kunnen verzilveren. Overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep wordt het zorgtekort voor de helft toegerekend aan beide ouders.
€ 442,-- = € 64,-- per kind per maand, zijnde (in totaal) € 192,-- per maand, zodat de man
een bedrag aan zorgkorting van (€ 380,-- - (€ 192,-- / 2 =) € 96,-- =) € 284,-- kan verzilveren.
€ 320,76 per kind per maand.
€ 506,-- - € 290,- = € 216,-- per kind per maand, zijnde (in totaal) € 648,-- per maand, zodat de man een bedrag aan zorgkorting van (€ 380,-- - (€ 648,-- / 2 =) € 324,-- =) € 56,-- kan verzilveren. Dit betekent dat de man met een bedrag van (€ 820,-- - € 56,-- =) € 764,--,
zijnde afgerond€ 255,-- per kind per maand kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof zal derhalve de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in de periode van
15 augustus 2014 tot 1 januari 2015 (periode 2) bepalen op een bedrag van € 255,-- per kind per maand.
- € 252,- = € 258,-- per kind per maand, zijnde (in totaal) € 774,-- per maand, zodat de man
in die periode geen zorgkorting kan verzilveren en zijn beschikbare draagkracht volledig dient aan te wenden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof zal derhalve de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in de periode van 1 januari 2015 tot 11 maart 2015 (periode 3) bepalen op een bedrag van € 235,-- per kind per maand.
- € 296,-- = € 214,-- per kind per maand, zijnde (in totaal) € 642,-- per maand, zodat de man
een bedrag aan zorgkorting van (€ 383,-- - (€ 642,-- / 2 =) € 321,-- =) € 62,-- kan verzilveren.
Dit betekent dat de man met een bedrag van (€ 1.149,-- - € 284,-- =) € 865,--, zijnde € 288,-- per kind per maand kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
6.De slotsom
7.De beslissing
mr. S. Rezel, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 26 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.