In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Gelderland had eerder, op 10 maart 2016, de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd omdat hij een nieuwe bovenmatige schuld had laten ontstaan. Deze schuld was het gevolg van een terugvordering door de gemeente Maastricht van een bijstandsuitkering die aan zijn partner was verstrekt, omdat hij niet had gemeld dat zij bij hem woonde. Het hof oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de informatieplicht die voortvloeit uit de schuldsaneringsregeling, aangezien hij het voeren van een gezamenlijke huishouding met zijn partner niet had gemeld aan de bewindvoerder. Het hof benadrukte dat het ontstaan van een nieuwe bovenmatige schuld op zichzelf al voldoende grond vormt voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, ongeacht of er sprake is van verwijtbaarheid van de schuldenaar. De appellant had geen grieven ingediend tegen het oordeel van de rechtbank, wat het hof als een bevestiging van de eerdere beslissing beschouwde. Het hof bekrachtigde derhalve het vonnis van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een schone lei.