Uitspraak
1.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
'we weten hoe het zit en hoe het gebeurt, we controleren daar niet op en we vinden het vervelend dat het zo lastig is te organiseren'; hij zou deze gang van zaken als 'fair play' hebben aangemerkt.
algemene wetenschapvan politie en justitie af te leiden over de aanvoer aan de achterdeur. Deze en de overige bij pleidooi door de raadslieden aangevoerde omstandigheden (lange tijd uitblijven van bestuurlijk/strafrechtelijk optreden - ook na een Bibob-onderzoek in 2009 -; beperken van controle op naleving tot de op de verkoopoppervlakte aanwezige handelsvoorraad; wetenschap bij gemeente en openbaar ministerie dat medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk was voor de achterdeur; wetenschap bij gemeente en openbaar ministerie dat er tussentijds werd en moest worden aangevoerd) kunnen niet als door het openbaar ministerie gedane of aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) worden verstaan op grond waarvan bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zij niet (verder) zou worden vervolgd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt mitsdien verworpen.
2.De strafbaarheid
overtredingvan de gedoogbeschikking. Het hof acht immers, evenals de rechtbank, bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren, afleveren, verstrekken en aanwezig hebben van
meer dan500 gram hennep, hetgeen
strafbaar is gesteldin artikel 3 onder B en C juncto art. 11 van de Opiumwet. Nu het hof voorts met de rechtbank bewezen acht dat de strafbare gedragingen binnen een structureel en duurzaam samenwerkingsverband hebben plaatsgevonden en verdachte als oprichter en leider aangemerkt kan worden, is sprake van een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven, te weten hennephandel onder andere door het aanwezig hebben (buiten de coffeeshop) van meer hennepproducten dan in de gedoogbeschikking telkens was toegestaan. Daarmee is de wederrechtelijkheid en het oogmerk de gedoogbeschikking te overtreden op het punt van de maximaal aan te houden voorraad gegeven.
maximaal500 gram softdrugs in de coffeeshop. Tegenover de politie, de rechtbank en het hof heeft verdachte verklaard dat de coffeeshop [naam] op haar naam is gezet vanwege de risico's van de achterdeurproblematiek omdat zij en medeverdachte [medeverdachte] wisten dat de inkoop en levering van hennep illegaal is. Zo was ook het vrijelijk spreken over de locatie(s) van de stashes uitgesloten. Voor verdachte bestond derhalve geen enkele aanleiding te veronderstellen dat het openbaar ministerie bij het aantreffen van grotere hoeveelheden softdrugs dan de toegestane 500 gram niet tot vervolging zou kunnen overgaan. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.