Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
(voorheen: mr. A. Grollé,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ).
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 25 augustus 2014;
- de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis (met producties);
- de memorie van antwoord.
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland afdeling Privaatrecht locatie Assen d.d. 19 maart 2014 met zaak/rolnummer C/19/101601/HA ZA 13-282 tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:1. Voor recht te verklaren dat de ontbindende voorwaarde zoals genoemd in punt 8 van het proces-verbaal d.d. 7 januari 2010, zoals aangehecht aan als productie 7 aan de dagvaarding in eerste aanleg, is ingetreden en dat [appellant] het recht heeft de verstrekte hypotheek op het woonhuis van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] uit te winnen;2. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ieder hoofdelijk te veroordelen aan [appellant] een bedrag te betalen ad € 173.800,-- vermeerderd met de eventueel na de datum van dagvaarding verschenen maar onbetaald gelaten contractuele c.q. wettelijke rente;3. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ieder hoofdelijk te veroordelen € 726,- aan [appellant] te betalen aan buitengerechtelijke kosten;4. met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van de procedure, alsmede in de forfaitaire (na)kosten."
2.De feiten
"(…)Per 1 oktober 2002 heeft [appellant] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verstrekt een rentedragende geldlening van € 160.000 (zegge honderdzestigduizend euro).Deze geldlening zal worden afgelost door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] middels de navolgende, hen tezijnertijd ter beschikking staande vermogensbestanddelen:1. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn eigenaar van het pand [adres] te [woonplaats] , waarop, inclusief een lening ten behoeve van een zogeheten effecten hypotheek van ruim € 68.000,-, een hypothecaire verplichting rust van ongeveer € 476.500. Dit pand is in de verkoop met een vraagprijs van € 885.000. Bij verkoop van het pand zal, tenzij het hieronder genoemde vermogensbestanddeel eerder beschikbaar zal komen en daartoe toereikend is, de bovengenoemde lening worden afgelost.(2. …)Bij aflossing zal vier percent rente vergoed worden op jaar basis, vanaf 1 oktober 2002.(…)"
"Partijen verklaren ter beëindiging van hun geschil het volgende te zijn overeengekomen.1. Binnen 14 dagen na heden zal [geïntimeerde 1] aan [appellant] een bedrag betalen ter grootte van € 25.000,00 (zegge vijfentwintigduizend euro). (…)2. Ten aanzien van het overigens aan [appellant] verschuldigde komen partijen overeen dat [appellant] een bedrag ter grootte van 173.800,00 (zegge honderddrieënzeventigduizendachthonderd euro) aan [geïntimeerde 1] en zijn echtgenote [geïntimeerde 2] leent onder de navolgende voorwaarden en bepalingen.3. Aflossing zal plaatsvinden bij verkoop van de woning. Tussentijdse aflossing is steeds mogelijk.4. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn hoofdelijk verbonden aan deze lening.5. Over het geleende bedrag is met ingang van 1 oktober 2009 maandelijks een rente verschuldigd ter grootte van 4% per jaar. (…)6. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verlenen hypothecaire zekerheid ter voldoening van al hun uit hoofde van deze hypothecaire lening bestaande verplichtingen. Zij werken mee aan inschrijving van een hypotheek tot een hoogte van € 200.000,00 (zegge tweehonderdduizend euro).7. (…)8. De lening wordt verstrekt onder ontbindende voorwaarde dat de woning van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , die in hypotheek wordt gegeven, staande en gelegen aan [adres] te [woonplaats] in de actieve verkoop wordt gehouden en deze actieve verkoop ter hand wordt genomen door een NVM-makelaar die onder de gebruikelijke voorwaarden de woning voor de hypotheekgevers ter verkoop zal aanbieden en daarbij een vraagprijs zal hanteren zoals een redelijk handelend en vakbekwaam makelaar die in de gegeven omstandigheden zou adviseren.9. Partijen verlenen elkaar over en weer algehele en finale kwijting, behoudens voor zover het betreft de rechten en verplichtingen doe zij blijkens dit proces-verbaal in het leven hebben geroepen.10. De procedure wordt heden doorgehaald. Ieder van partijen draagt zijn of haar eigen kosten."
"(…)GELDLENINGDe schuldenaar erkent (hoofdelijk) schuldig aan de schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt, een bedrag grooteen honderd drie en zeventig duizend acht honderd euro (€ 173.800,00), hierna te noemen "de hoofdsom".Voor deze geldlening gelden de navolgende bepalingen en bedingen:1.LooptijdDe geldlening is aangegaan voor een periode die eindigt bij verkoop van het hierna te noemen registergoed.2.RenteVanaf heden is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd berekend naarvier procent (4%)per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling, voor het eerst opeen oktober tweeduizend negen, over het sedert heden verstreken tijdvak.3.AflossingDe aflossing zal plaatsvinden bij verkoop van het hierna te noemen registergoed. (…)4.OpzeggingDe hoofdsom is - behoudens de hierna sub 5. bepaalde gevallen van opeisbaarheid - niet opeisbaar voordat het hierna te noemen registergoed is verkocht en na die datum te allen tijde mits de geldlening ten minste drie maanden tevoren schriftelijk is opgezegd.5.OpeisbaarheidDe hoofdsom is direct opeisbaar en dient met de lopende en eventueel achterstallige rente en met drie maanden extra rente te worden terugbetaald:a. bij niet nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening indien niet binnen acht dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen;b. (…)c. (…)6.Betalingen(…)7.Schuldverrekening(…)VOORBELASTINGVoormeld registergoed is niet anders bezwaard dan met:- een eerste hypothecaire inschrijving groot vier honderd drie en vijftig duizend zeven honderd tachtig euro (€ 543.780,00) ten behoeve van de naamloze vennootschap ING Bank N.V., (…)- een tweede hypothecaire inschrijving groot een honderd duizend euro (€ 100.000,-) ten behoeve van de naamloze vennootschap ING Bank N.V., (…)"
"het vaststellen van de marktwaarde ten behoeve van het verkrijgen van (hypothecaire) financiering."
3.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
"(…) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:1. voor recht te verklaren dat de ontbindende voorwaarde zoals genoemd in punt 8 van het proces-verbaal d.d. 7 januari 2010, zoals aangehecht als productie 7 aan de dagvaarding, is ingetreden en dat eiser het recht heeft de verstrekte hypotheek op het woonhuis van gedaagden uit te winnen;2. gedaagden te veroordelen aan [appellant] een bedrag te betalen ad € 173.800,-- vermeerderd met de eventueel na de datum van dagvaarding verschenen maar onbetaald gelaten contractuele c.q. wettelijke rente;3. met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, alsmede in de forfaitaire (na)kosten."
Daartoe heeft de rechtbank, zakelijk weergegeven, overwogen dat niet kan worden aangenomen dat de ontbindende voorwaarde is ingetreden, nu [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de makelaar van [geïntimeerden] niet een vraagprijs heeft gehanteerd die een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam makelaar zou adviseren.
Ook het door [appellant] gedane beroep op de redelijkheid en billijkheid heeft de rechtbank afgewezen, aangezien het volgens de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat [geïntimeerden] het geleende bedrag niet terugbetalen voordat het huis verkocht is.
4.Met betrekking tot de vermeerdering van eis
5.De grieven
Onder punt 9 van de memorie van grieven valt de volgende (specifieke) grief te ontwaren:
"Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 4.3 van het vonnis d.d. 19 maart 2014 aangegeven dat [appellant] geen bericht van een makelaar of andere deskundige heeft ingebracht en kennelijk (zo begrijpt [appellant] het vonnis dan maar) daarom onvoldoende zou hebben gesteld en om die reden niet is toegelaten tot het bewijs."Deze grief heeft betrekking op de
primairegrondslag van de vordering, te weten de ontbindende voorwaarde waaronder de geldlening zou zijn aangegaan.
Zoals [geïntimeerden] terecht opmerken, gaat [appellant] nergens in de memorie van grieven in op de
subsidiairegrondslag van de vordering, te weten de redelijkheid en billijkheid. Nu [appellant] op dit punt geen voldoende concrete en specifieke klacht tegen het vonnis van de rechtbank heeft opgeworpen, zal het hof ervan uitgaan dat de subsidiaire grondslag geen onderdeel uitmaakt van de rechtsstrijd in hoger beroep.
Artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst spreekt niet over een "realistische verkoopprijs", maar over het in actieve verkoop nemen door een NVM makelaar die onder de gebruikelijke voorwaarden de woning voor de hypotheekgevers ter verkoop zal aanbieden en daarbij
"een vraagprijs zal hanteren zoals een redelijk handelend en vakbekwaam makelaar die in de gegeven omstandigheden zou adviseren."Indachtig het feit dat de hypothecaire geldleningen gezamenlijk saldeerden op € 627.580,- was die formulering ook ingegeven vanuit de premisse dat het pand niet voor een appel en ei verkocht zou gaan worden, zodat er geen forse restschuld zou resteren. In het taxatierapport van [makelaarskantoor 2] is met dit gegeven geen rekening gehouden. De huidige verkopende makelaar heeft
in de gegeven omstandighedenderhalve wel degelijk vakbekwaam gehandeld.
[makelaarskantoor 1] heeft bij brief van 25 september 2013 schriftelijk bevestigd dat een verdere verlaging (in het redelijke) van de geldende vraagprijs op dat moment geen invloed zou hebben op de kopersmarkt, gezien de vastgelopen vastgoedmarkt van de laatste jaren.
Zo de ontbindende voorwaarde al vervuld zou zijn (quod non), heeft [appellant] geen rechtens te respecteren belang bij executie van de woning, aangezien zijn vordering niet althans wellicht minimaal uitgewonnen zal kunnen worden.
[makelaarskantoor 2] heeft een realistische vraagprijs per augustus 2013 getaxeerd op een bedrag van € 600.000,-. [geïntimeerden] hebben in dit verband betoogd dat, zelfs indien met de wetenschap van nu achteraf volgehouden zou kunnen worden dat een vraagprijs van € 600.000 de contractuele vraagprijs had moeten zijn in augustus 2013 (quod non), de woning nog niet verkocht zou zijn en dat - uitgaande van een marge van 10% - de theoretische opbrengst niet meer zou hebben bedragen dan € 540.000. Zij hebben echter tevens betoogd dat de huidige vraagprijs van € 675.000 - wederom uitgaande van een marge van 10% - voldoende rekening houdt met de omvang van de hypothecaire schulden en daarmee in de geest van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst is (memorie van antwoord onder 21). Het hof is dan ook voorshands van oordeel dat, mede gelet op het feit dat de hypothecaire geldleningen gezamenlijk saldeerden op € 627.580,-, een redelijk bekwaam en redelijk handelend makelaar had dienen te adviseren om de vraagprijs te verlagen naar een bedrag van ongeveer € 675.000,- k.k., behoudens door [geïntimeerden] te leveren tegenbewijs. Aangezien de advocaat van [geïntimeerden] zich heeft onttrokken, kunnen zij echter niet in de gelegenheid worden gesteld om vorenbedoeld tegenbewijs te leveren. Daarmee staat in deze procedure vast dat de ontbindende voorwaarde is vervuld doordat [geïntimeerden] een te hoge vraagprijs hebben gehanteerd (€ 775.000,- k.k. in plaats van € 675.000,- k.k.).
Dit verweer houdt in dat de ontbindende voorwaarde uit artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst niet in de notariële akte van geldlening en hypotheekverstrekking is opgenomen, en derhalve geen onderdeel meer uitmaakt van de rechtsverhouding tussen partijen. Volgens [geïntimeerden] vormt de notariële akte van geldlening en hypotheekverstrekking de nadere uitwerking dan wel de vernieuwing van de vaststellingsovereenkomst d.d. 7 januari 2010 (zie de memorie van antwoord onder 8).
Het betoog van [geïntimeerden] dat de ontbindende voorwaarde is komen te vervallen, is een bevrijdend verweer. De bewijslast ter zake hiervan rust derhalve krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [geïntimeerden] Dit bewijs kan niet (voorshands) geleverd worden geacht met het enkele ontbreken van (een verwijzing naar) de ontbindende voorwaarde in de notariële akte van geldlening en hypotheekverstrekking. [geïntimeerden] dienen derhalve (nader) bewijs te leveren. Aangezien [geïntimeerden] ter zake geen voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod hebben gedaan en bovendien hun advocaat zich heeft onttrokken, wordt aan deze bewijslevering echter niet toegekomen. Dit brengt mee dat het desbetreffende verweer van [geïntimeerden] dient te worden verworpen.
[geïntimeerden] hebben hiertegen geen (afzonderlijk) verweer gevoerd, maar daarentegen gesteld dat zij tot op heden iedere maand, geen enkele uitgezonderd, de rente van € 579,33 aan [appellant] hebben voldaan (memorie van antwoord onder 8). Dit wordt door [appellant] niet ontkend, maar in de schriftelijke pleitnota onder 2 wordt door hem - als nieuwe rechtsgrond - aangevoerd dat [geïntimeerden] per sms d.d. 6 maart 2015 te kennen hebben gegeven dat zij niet meer in staat zijn aan hun renteverplichtingen voldoen, hetgeen volgens hem desgevraagd door hun advocaat is bevestigd.
Krachtens de hypotheekakte zijn [geïntimeerden] acht dagen na de ingebrekestelling d.d. 27 augustus 2013 verplicht geraakt tot onmiddellijke terugbetaling van de hoofdsom met drie maanden extra rente. Krachtens artikel 6:119 BW zijn [geïntimeerden] verplicht tot betaling van de wettelijke rente over de (terug te betalen) hoofdsom over de periode dat zij met de voldoening daarvan in verzuim zijn geweest. Dit brengt mee dat zij in beginsel vanaf de datum van de inleidende dagvaarding (15 oktober 2013) wettelijke rente verschuldigd waren. Volgens de eigen stellingen van [appellant] zijn [geïntimeerden] pas vanaf 15 maart 2015 gestopt met de betaling van de contractuele rente. Deze contractuele rente (4%) was hoger was dan destijds de wettelijke rente was. Het hof zal de wettelijke rente over de hoofdsom dan ook toewijzen vanaf 1 april 2015.
Krachtens artikel 6:96 lid 2 sub b BW heeft [appellant] recht op vergoeding van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De gevorderde taxatiekosten zijn naar het oordeel van het hof als zodanige kosten aan te merken. Nu [geïntimeerden] tegen deze kosten geen (afzonderlijk) verweer hebben gevoerd, zal het hof het gevorderde bedrag ad € 726,- toewijzen.
(tarief V)
(tarief V)