ECLI:NL:GHARL:2016:4246

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
200.178.572
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en verzoek tot gegrondverklaring buiten termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over hun kind, geboren op 22 april 2013. De rechtbank had de vrouw echter niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat dit buiten de wettelijke termijn van een jaar na de geboorte was ingediend. De vrouw stelde dat de bijzondere omstandigheden, waaronder het belang van het kind, aanleiding gaven om deze termijn te negeren. Het hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat de termijn overschreden was en de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden geen reden gaven om van de termijn af te wijken. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de advocaten van beide partijen en de bijzondere curator, terwijl het Openbaar Ministerie niet verscheen. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke termijnen in het afstammingsrecht en de noodzaak om deze te respecteren, ook in het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.178.572
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 286462)
beschikking van 31 mei 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W. Kok te Barneveld,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W. Koekebakker te Ede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
mr. S. Kroesbergen,
advocaat te Ede,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van na te noemen [kind],
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
het Openbaar Ministerie, ressortsparket Arnhem-Leeuwarden,
vestiging Arnhem,
verder te noemen: het Openbaar Ministerie.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, verder: de rechtbank, van 16 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 13 oktober 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 30 november 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. De bijzondere curator is eveneens verschenen. Het Openbaar Ministerie is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 11 mei 2012 met elkaar gehuwd.
3.2
Op [geboortedatum] 2013 is te [geboorteplaats] [kind], verder te noemen: [kind], geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind].
3.3
De vrouw heeft op 12 maart 2015 bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend. De vrouw heeft daarbij tevens een verzoek ingediend tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over [kind] en tot de vaststelling dat [kind] haar geslachtsnaam zal hebben.
3.4
Bij beschikking van 8 juli 2015 (met zaaknummer 280047) heeft de rechtbank de procedure met betrekking tot de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en de vaststelling van de geslachtsnaam van [kind] afgesplitst van de echtscheidingsprocedure en mr. Kroesbergen tot bijzondere curator over [kind] benoemd. Iedere verdere beslissing in de echtscheidingsprocedure is pro forma aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil of de man de biologische vader is van [kind]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 16 september 2015 de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de ontkenning van het vaderschap van de man over [kind] gegrond te verklaren en vast te stellen dat [kind] haar geslachtsnaam zal hebben, onder compensatie van kosten.
4.3
De man heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van de gronden, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[kind] is geboren tijdens het huwelijk van partijen. De man is op grond van artikel
1:199 aanhef en sub a Burgerlijk Wetboek (BW), de vader van [kind]. Dit door het huwelijk ontstane vaderschap kan vervolgens worden aangetast door de mogelijkheid van de ontkenning van het vaderschap. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:200 BW kan het door huwelijk ontstane vaderschap onder meer door de vrouw worden ontkend op de grond dat haar echtgenoot niet de biologische vader is van het kind. Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel moet het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door de vrouw bij de rechtbank worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van de vrouw is ingediend buiten de daarvoor in artikel 1:200 lid 5 BW gestelde termijn van een jaar.
5.3
De vrouw voert in haar beroepschrift aan dat weliswaar de termijn van artikel 1:200 lid 5 BW is overschreden, maar zij stelt dat in de gegeven omstandigheden moet worden voorbijgegaan aan deze wettelijke termijn.
De vrouw stelt dat respect voor ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist dat de biologische en de sociale werkelijkheid boven een wettelijke presumptie gaan die, zoals in onderhavige geval, tegen de vaststaande feiten en de wens van de vrouw ingaat. Zelfs als naar het oordeel van het hof de rechtbank terecht de vrouw niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek, is de vrouw van mening dat de bijzondere curator het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man dient over te nemen.
De bijzondere curator heeft dit in eerste aanleg geweigerd. Het is evenwel in het belang van [kind] dat (eventueel) de biologische vader haar kan erkennen, zodat de juridische situatie niet langer zal afwijken van haar fysieke, sociale en maatschappelijke werkelijkheid. Dat daardoor het voor [kind] niet meer mogelijk is later te kiezen om een met de biologische werkelijkheid strijdige juridische situatie te laten voortbestaan weegt daartegen niet op, volgens de vrouw.
De man is onvruchtbaar en is derhalve niet de biologische vader. De vrouw stelt dat zij [kind] moet vertellen dat de man niet haar biologische vader is, terwijl de man daarentegen aan [kind] zal blijven vertellen dat hij de vader is. Dit zal de ontwikkeling van [kind] schaden. Een DNA-onderzoek is van belang om duidelijkheid te verkrijgen over de afstamming van [kind], zodat indien nodig ook de juridische situatie in overeenstemming kan worden gebracht met de feitelijke situatie.
5.4
De man voert in zijn verweerschrift aan dat de vrouw in haar verzoek in beginsel niet-ontvankelijk is, nu zij het verzoek buiten de vervaltermijn van artikel 1:200 lid 5 BW heeft ingediend. De vrouw heeft geen steekhoudende argumenten aangevoerd waarom zij niet eerder een verzoek heeft kunnen indienen. De vrouw heeft dus willens en wetens de termijn laten verstrijken, zodat de juridische situatie ook bestendigd dient te worden. De vrouw gebruikt de ontkenningsprocedure als argument om aan de man elke omgang met [kind] te ontzeggen, aldus de man.
De man stelt dat niet is gebleken dat hij geheel onvruchtbaar zou zijn. Hij maakt ernstig bezwaar tegen de stelling van de vrouw dat zij [kind] moet vertellen dat hij niet de biologische vader is, want dat is niet bewezen en dit tast de bestaanszekerheid van [kind] aan. [kind] heeft het recht om te leven in een juridische situatie die gebaseerd is op de huidige feitelijke situatie. Ten slotte is volgens de man geen sprake van strijd met artikel 8 EVRM, want dit artikel is geschreven ter bescherming van family life en niet met als doel family life te ontkennen.
5.5
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Hij vreest dat deze procedure wordt gevoerd in het kader van de strijd tussen de ouders. Hij ziet, gelet op het belang van [kind], op dit moment geen reden om het verzoek over te nemen en namens [kind] een zelfstandig verzoek in te dienen tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man.
5.6
De raad is van mening dat [kind] op termijn recht heeft om te weten waar zij vandaan komt. Op dit moment is zij echter te jong voor deze discussie. De raad adviseert om het verzoek van de vrouw af te wijzen.
5.7
Gelet op het bepaalde in artikel 1:200 lid 5 BW dient het hof eerst te beslissen of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
Het hof overweegt dat [kind] is geboren op 22 april 2013 en dat de vrouw haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man circa twee jaar later heeft ingediend, namelijk op 12 maart 2015. De in artikel 1:200 lid 5 BW genoemde termijn is derhalve overschreden. Het hof overweegt voorts dat in het afstammingsrecht een termijn door de rechter buiten toepassing kan worden gelaten voor zover de toepassing daarvan naar de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
In dit geval hebben de man en [kind], de laatste bij monde van de bijzondere curator, bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de vrouw. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden geen aanknopingspunten bieden om af te wijken van de termijn in artikel 1:200 lid 5 BW. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man en zal om die reden de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 september 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, A. Smeeïng-van Hees en R. Feunekes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer en is op 31 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.