ECLI:NL:GHARL:2016:4202

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
21-007726-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belastingfraude en witwassen door ondernemer uit Assen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een ondernemer uit Assen, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld voor belastingfraude en witwassen. De ondernemer had onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan en valse facturen opgemaakt, wat leidde tot een te lage belastingheffing. Het hof bevestigde de eerdere straf van 22 maanden gevangenisstraf, omdat de feiten ernstig waren en de integriteit van het financieel verkeer in gevaar brachten. De verdediging voerde aan dat de vervolging onrechtmatig was vanwege het niet tijdig volgen van de ATV-richtlijn, maar het hof oordeelde dat het bewijs niet uitgesloten kon worden. De ondernemer had feitelijk leiding gegeven aan de strafbare feiten en de vordering van de advocaat-generaal tot bevestiging van de straf werd gehonoreerd. Het hof weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de lange periode waarin de fraude plaatsvond en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007726-13
Uitspraak d.d.: 31 mei 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2013 met parketnummer 19-996511-11 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de eerste rechter en derhalve veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.H. Tonino, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging

Algemene beginselen behoorlijke procesorde
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat de vervolging in strijd is met de algemene beginselen van een goede procesorde om de volgende redenen:
Uit het dossier blijkt niet dat er een Tripartite Overleg (hierna: TPO) heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het strafrechtelijk onderzoek. Het strafrechtelijk onderzoek is daarom onrechtmatig, omdat het is uitgevoerd in strijd is met de richtlijn Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijn).
Indien wel sprake is geweest van een TPO, dan heeft dat in een te laat stadium plaatsgevonden, waardoor de rechten van verdachte zijn geschonden, in het bijzonder het nemo tenetur beginsel.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Volgens artikel 4.1 van de richtlijn Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten 2011 (hierna: ATV-richtlijn) toetst het TPO of een zaak voldoet aan de richtlijnen voor strafrechtelijke vervolging. Indien een zaak aan de richtlijnen voldoet, zal een opsporingsonderzoek worden ingesteld.
In het dossier staat niets vermeld over de gang van zaken voorafgaand aan het instellen van het strafrechtelijk onderzoek. Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal desgevraagd meegedeeld dat er wel degelijk een TPO heeft plaatsgevonden. De advocaat-generaal heeft voorts het volgende ter zitting meegedeeld:
In januari 2011 is aangifte omzetbelasting door [bedrijf 1] gedaan. Naar aanleiding van deze aangifte is er in de maanden februari en maart van hetzelfde jaar onderzoek ingesteld naar facturen die aan deze aanslag ten grondslag liggen. Op 27 mei 2011 is er door de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 1] dat is uitgevoerd door belastinginspecteur [getuige 1] . Op 13 juli 2011 heeft een ad-hoc TPO plaatsgevonden. Daaropvolgend vond op 14 juli 2011 inbeslagneming plaats van onder andere een externe harde schijf van [bedrijf 1] .
Van de zijde van de verdediging is niet betwist dat een TPO heeft plaatsgevonden op 13 juli 2011. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de mededelingen van de advocaat-generaal hieromtrent te twijfelen.
Het primaire verweer van de raadsman dat geen TPO heeft plaatsgevonden ontbeert daarmee feitelijke grondslag.
Met betrekking tot het subsidiaire verweer van de raadsman dat het TPO in een te laat stadium heeft plaatsgevonden, wordt het volgende overwogen:
Het eerste dwangmiddel dat in deze procedure is gebruikt, is de inbeslagneming van de externe harde schijf op 14 juli 2011 onder [bedrijf 1] . Het TPO vond daaraan voorafgaand plaats, namelijk op 13 juli 2011. De verdediging heeft - gegeven deze informatie - niet onderbouwd waarom de inbeslagneming onrechtmatig zou zijn, terwijl evenmin gesteld of aannemelijk is geworden dat [bedrijf 1] of verdachte daardoor in enig te respecteren belang is geschaad.
Het door de raadsman aangevoerde belang van verdachte dat indien de zaak tijdig zou zijn gemeld bij het TPO, er geen boekenonderzoek zou hebben plaatsgevonden op 27 mei 2011 en dat [bedrijf 1] dan ook niet voorafgaand aan dat boekenonderzoek zou zijn overgegaan tot het opmaken van documenten die op de tenlastelegging staan omschreven als zijnde vals, is naar het oordeel van het hof geen rechtens te respecteren belang en levert geen schending op van het nemo tenetur-beginsel. [bedrijf 1] heeft de keuze gemaakt om door middel van het vervalsen van facturen haar boekhouding kloppend te maken. In de periode van februari 2011 tot en met 27 mei 2011 zijn de valse facturen opgemaakt. Het begin van deze periode is vastgesteld door een aangetroffen Word-document die een format bevat van een factuur gericht aan [bedrijf 2] . Dit Word-document is aangemaakt op 24 februari 2011. Het boekenonderzoek vond ruim drie maanden later plaats, namelijk op 27 mei 2011. De facturen zijn derhalve vervalst voordat bekend was dat de belastingdienst van plan was een boekenonderzoek in te stellen. Het verweer wordt verworpen.
Naar aanleiding van de door de advocaat-generaal ter zitting geschetste gang van zaken met betrekking tot het TPO heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het laten opmaken van een proces-verbaal over de gang van zaken alsmede het verzoek om de belastinginspecteur [getuige 1] hieromtrent als getuige te (doen) horen.
De verzoeken worden afgewezen, omdat het hof dit niet noodzakelijk acht. Vast is komen te staan dat het TPO tijdig plaats heeft gevonden. Niet is onderbouwd waarom een proces-verbaal zou moeten worden opgemaakt en de getuige [getuige 1] hieromtrent gehoord dient te worden, nu de verdediging de juistheid van de advocaat-generaal genoemde data niet heeft betwist en het hof zelf geen reden ziet om aan de juistheid van die data te twijfelen.
Vervolgingsverbod op grond van artikel 69 lid 4 AWR
Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake het ten laste gelegde onder 2, omdat in plaats van artikel 225 Wetboek van Strafrecht ten laste te leggen, gekozen had moeten worden voor afdoening op voet van artikel 68 en/of 69 Algemene Wet inzake Rijksbelasting (AWR). De door [bedrijf 1] opgemaakte valse stukken waren alleen bedoeld om de belastingdienst te misleiden en hadden geen enkel ander doel, aldus de raadsman.
Dat de facturen valselijk zijn heeft opgemaakt met het enkele doel om de fiscus te misleiden, is niet aannemelijk geworden. Niet alleen zijn de valse facturen ten grondslag gelegd aan de aangiften omzetbelasting, maar zijn tevens opgenomen in de administratie van [bedrijf 1] . Die administratie heeft niet alleen tot doel om de fiscus informatie te verstrekken. Nu verdachte omtrent het doel waarmee deze stukken zijn opgemaakt ter zitting geen uitsluitsel heeft gegeven en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat de facturen louter waren bedoeld om de fiscus te misleiden, is het verweer onvoldoende onderbouwd en wordt het verworpen.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft de nietigheid van de tenlastelegging met betrekking tot feit 3 bepleit, omdat deze onvoldoende is geconcretiseerd.
Het verweer wordt verworpen. De tenlastelegging is voldoende concreet voor wat betreft tijd, plaats en handeling. Ook uit de proceshouding van verdachte, waaronder ook begrepen de door de raadsman gevoerde inhoudelijke verweren ter zake het onder 3 ten laste gelegde, is niet gebleken van enige onduidelijkheid met betrekking tot hetgeen verdachte aldaar wordt verweten.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2006 tot en met 20 juli 2011, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of elders in Nederland, tezamen en in verenging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk als ondernemer, in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over na te noemen of over een of meer van na te noemen maand(en), te weten februari 2006 en/of maart 2006 en/of de maanden of een of meer van de maanden gelegen in de periode juni 2006 tot en met april 2011, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst Noord, althans de Belastingdienst, terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in die (digitale) aangifte(n) (telkens) ten onrechte een bedrag aan voorbelasting en/of een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of ten onrechte een bedrag of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd vermeld, zulks terwijl hij, verdachte, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
2:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 32 mei 2011, in de gemeente [gemeente 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen,
I)
(ongeveer) 39, althans een of meer (inkoop-)facturen afkomstig van [bedrijf 3] , waaronder:
a. a) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3] , gedateerd 29 januari 2010, factuurnummer [nummer 1] , met een factuurbedrag van Euro 37.950,98 (inclusief BTW) en een omschrijving (zakelijk weergegeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen; (vindplaats document: bijlage D-01, doorgenummerde blz. 594) en/of
b) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3] , gedateerd 28 januari 2011, factuurnummer [nummer 2] , met een factuurbedrag van Euro 27.471,48 (inclusief BTW) en een omschrijving (zakelijk weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen; (vindplaats document: bijlage D-01a, doorgenummerde blz. 595) en/of
c) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3] , gedateerd 17 januari 2009, factuurnummer [nummer 3] , met een factuurbedrag van Euro 32.117,18 (inclusief BTW) en een omschrijving (zakelijk weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen; (vindplaats document: bijlage D-01b, doorgenummerde blz. 596) en/of
d) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3] , gedateerd 30 maart 2011, factuurnummer [nummer 4] , met een factuurbedrag van Euro 35.043,59 (inclusief BTW) en een omschrijving (zakelijk weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen; (vindplaats document: bijlage D-01h, doorgenummerde blz. 602)
en/of
II) (ongeveer) 12, althans een of meer (verkoop-)facturen, geadresseerd aan [bedrijf 4] , waaronder:
a) een factuur, gedateerd 03 februari 2010, factuurnummer [nummer 5] , met een factuurbedrag van Euro 24.007,- en een omschrijving (zakelijk weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen; (vindplaats document: bijlage D-07j, doorgenummerde blz. 687) en/of
b) een factuur, gedateerd 31 mei 2010, factuurnummer [nummer 6] , met een factuurbedrag van Euro 27.860,- en een omschrijving (zakelijk weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen; (vindplaats document: bijlage D-07n, doorgenummerde blz. 691) en/of
c) een factuur, gedateerd 16 november 2010, factuurnummer [nummer 7] , met een factuurbedrag van Euro 21.186,- en een omschrijving (zakelijk weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen; (vindplaats document: bijlage D-07s, doorgenummerde blz. 696)
en/of
III) (ongeveer) 23, althans een of meer bankafschriften betreffende rekeningnummer [rekeningnummer 1] , ten name van [bedrijf 1] , gehouden bij de Rabobank Noord-Drenthe, waaronder:
a. a) een bankschrift met als volgnummer 249 en "nieuw afschriftdatum" 18 december 2008 met daarop (een) overschrijving(en) van een bedrag van Euro 36.256,94 en/of een bedrag van Euro 36.751,04 naar een rekening van [bedrijf 3] ; (vindplaats document: bijlage D-05, doorgenummerde blz. 613) en/of
b) een bankschrift met als volgnummer 248 en "nieuw afschriftdatum" 20 november 2009 met daarop (een) overschrijving (en)van een bedrag van Eur 50.633,23 en/of een bedrag van Euro 29.738,10 en/of een bedrag van Euro 27.528,33 naar een rekening van [bedrijf 3] en/of met daarop (een) bijschrijving(en) van een bedrag van Euro 17.009,- en/of een bedrag van Euro 21.289,- afkomstig van een rekening van [bedrijf 4] ; (vindplaats document: bijlage D-05-j, doorgenummerde blz. 623) en/of
c) een bankschrift met als volgnummer 262 en "nieuw afschriftdatum" 15 januari 2011 met daarop (een) overschrijving (en)van een bedrag van Eur 40.682,07 en/of een bedrag van Euro 41.238,56 en/of een bedrag van Euro 15.000,- en/of een bedrag van Euro 16.341,40 naar een rekening van [bedrijf 3] en/of met daarop (een) bijschrijving(en) van een bedrag van Euro 23.215,- en/of een bedrag van Euro 9.445,- en/of een bedrag van 21.186,- afkomstig van een rekening van [bedrijf 4] ; (vindplaats document: bijlage D-05-v, doorgenummerde blz. 635)
IV) (ongeveer) 11, althans een of meer (kosten-)facturen geadresseerd aan [bedrijf 1] , waaronder:
a. a) een factuur, afkomstig van [bedrijf 5] , gedateerd 21 februari 2010, met een factuurbedrag van Euro 794,33 (inclusief BTW) en met de omschrijving volgens offerte kantoor; (vindplaats document: bijlage D-103, doorgenummerde blz. 905) en/of
b) een factuur, afkomstig van [bedrijf 5] , gedateerd 16 november 2009, met een factuurbedrag van Euro 6.645,50 (inclusief BTW) en met de omschrijving factuur verbouw/levering keuken kantine; (vindplaats document: bijlage D-104, doorgenummerde blz. 909)
-zijnde die (inkoop-)facturen/-factuur genoemd onder sub I en/of die (verkoop-)facturen/-factuur onder sub II en/of die bankafschriften/dat bankafschrift genoemd onder sub III en/of die (kosten-)factuur/-factuur genoemd onder sub IV (telkens) geschriften/een geschrift bestemd om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans van enig feit,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die (verkoop-)facturen/-factuur en/of die (inkoop-)facturen/-factuur en/of die bankafschriften/dat bankafschrift en/of die (kosten-)facturen/-factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat:
-die (inkoop-)facturen/-factuur genoemd onder sub I geheel fictief waren/was, althans dat de inkopen/inkoop zoals omschreven in de (inkoop-)facturen/-factuur genoemd onder sub I in werkelijkheid niet had(den) plaatsgevonden;
en/of
-die (verkoop-)facturen/-factuur genoemd onder sub II geheel fictief waren/was, althans dat de verkopen/verkoop zoals omschreven in die (verkoop-)facturen/-factuur genoemd onder sub II in werkelijkheid niet had(den) plaatsgevonden;
en/of
-dat die bankafschriften/dat bankafschrift genoemd onder sub III geheel fictief waren/was, althans dat de overschrijving(en) en/of bijschrijving(en) zoals omschreven in die bankafschriften/dat bankschrift genoemd onder sub III in werkelijkheid niet had(den) plaatsgevonden;
en/of
-die (kosten-)facturen/-factuur genoemd onder sub IV geheel fictief waren/was, althans dat de levering(en) van diensten en/of goederen zoals (zakelijk) omschreven in de (kosten-)facturen/-factuur genoemd onder sub IV in werkelijkheid ten behoeve van [verdachte] in privé had(den) plaatsen gevonden, in ieder geval niet ten behoeve van [bedrijf 1] had(den) plaatsgevonden,
zulks terwijl hij, verdachte, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht had gegeven dan wel feitelijk leiding had gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
3 primair:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 april 2011, in de gemeente [gemeente 1] en /of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n)/dader(s) toen en daar krachtens die gewoonte, (telkens) van één of meer geldbedrag(en) (tot een bedrag van ongeveer EUR 661.774,-), althans enig(e) voorwerp(en),
( a)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op dat/die geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en) en/of verborgen en/of verhuld wie dat/die geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
( b)
dat/die geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte,
- EUR 661.774,- heeft aangewend ten behoeve van hem, verdachte, en/of een of meer derden, waaronder [bedrijf 1] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] ; en/of
- EUR 383.897,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 6] ; en/of
- EUR 41.655,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft overgeshreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [bedrijf 7] ; en/of
- EUR 31.500,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 5] ten name van [bedrijf 1] ; en/of
- EUR 165.063,- van een of meer bankrekening(en) van [bedrijf 1] ( [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 5] ) en/of [bedrijf 6] ( [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 2] ) en/of [bedrijf 7] ( [rekeningnummer 4] ) heeft overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 6] en/of [rekeningnummer 7] en/of [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] ,
terwijl hij, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n)/dader(s) wist(en) dat dat/die geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
3 subsidiair:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006
tot en met 30 april 2011, in de gemeente [gemeente 1] en /of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een
gewoonte heeft gemaakt, immers heeft [bedrijf 1] en/of één of meer van
zijn medeverdachte(n)/dader(s) toen en daar krachtens die gewoonte, (telkens)
van één of meet geldbedrag(en) (tot een bedrag van ongeveer EUR 661.774,-),
althans enig(e) voorwerp(en),
(a)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende(n) was/waren op dat/die geldbedrag(en), althans enig(e)
voorwerp(en) en/of verborgen en/of verhuld wie dat/die geldbedrag(en), althans
enig(e) voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad,
en/of
(b)
dat/die geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en) verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e)
geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
hierin bestaande dat [bedrijf 1]
- EUR 661.774,- heeft aangewend ten behoeve van [bedrijf 1] en/of een of
meer derden, waaronder verdachte en/of [bedrijf 6] en/of
[bedrijf 7] ; en/of
- EUR 383.897,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft
overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 2] en
[rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 6] ; en/of
- EUR 41.655,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft
overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 4] ten name
van [bedrijf 7] ; en/of
- EUR 31.500,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft
overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 5] ten
name van [bedrijf 1] ; en/of
- EUR 165.063,- van een of meer bankrekening(en) van [bedrijf 1] ( [rekeningnummer 1]
en/of [rekeningnummer 5] ) en/of [bedrijf 6] ( [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 2] )
en/of [bedrijf 7] ( [rekeningnummer 4] ) heeft overgeschreven en/of doen
overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 9] en/of [rekeningnummer 10] en/of [rekeningnummer 1]
ten name van [verdachte] ,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke
bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Feit 1: onjuist doen van aangiften OB en feit 2: valsheid in geschrift
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder 2, omdat de aldaar genoemde facturen zijn vergaard door middel van het boekenonderzoek van de Belastingdienst, welk onderzoek onrechtmatig is geweest vanwege het niet (tijdig) volgen van de ATV-richtlijn. De facturen dienen daarom uitgesloten te worden van het bewijs, aldus de raadsman.
Gelet op hetgeen hierboven bij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is overwogen, is het hof van oordeel dat er niet is strijd is gehandeld met de richtlijnen, zodat het verkregen bewijsmateriaal bruikbaar is.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden, mede gelet op de in het dossier aanwezige facturen alsmede de bekennende verklaring van verdachte (V01-07) met betrekking tot de facturen (IV) a en b, de verklaring van verdachte V01-05 (inhoudende kort samengevat dat dat hij voorafgaande aan het boekenonderzoek wist dat zich valse facturen in de administratie bevonden, maar dat hij besloot niet in te grijpen), AH-16, AH-23 en de verklaringen van de getuigen [getuige 2] (G6-01) en [getuige 3] (G07-01).
Daderschap rechtspersoon/medeplegen
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De valse facturen zijn door [bedrijf 1] opgemaakt en hebben betrekking op zonnepanelen voor woningen. Deze facturen lagen ten grondslag aan het terugvragen van voorbelasting door [bedrijf 1] . Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 1] heeft zij als activiteitenomschrijving: beleggen, verhuren, exploiteren en aan- en verkopen van onroerende zaken en ander vermogen. De ten laste gelegde gedragingen hebben derhalve alle plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, zijn de rechtspersoon dienstig geweest en de rechtspersoon van verdachte vermocht er over te beschikken dat deze handelingen al dan niet plaatsvonden.
Op grond van de hierboven beschreven gang van zaken met betrekking tot de facturen en de aangiften omzetbelasting en de bij de bestuurder aanwezige kennis, wordt vastgesteld dat bij de rechtspersoon het vereiste opzet en het oogmerk aanwezig was.
Op grond van de verklaring van verdachte, bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] , kan tevens worden bewezen dat verdachte aan deze gedragingen van de rechtspersoon [bedrijf 1] feitelijk leiding heeft gegeven, omdat hij bepaalde wat er binnen de rechtspersoon gebeurde en van de onjuiste wijze van factureren en het onjuist doen van aangiften omzetbelasting op de hoogte was.
Gelet op het voorgaande kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezenverklaard worden.
Feit 3: gewoontewitwassen
De tenlastelegging van feit 3 bestaat uit twee delen:
a: het verbergen of verhullen van de herkomst van geldbedragen
b. het verwerven/voorhanden hebben/overdragen/omzetten van geldbedragen afkomstig uit misdrijf.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van (a.) het verbergen of verhullen van de herkomst van geldbedragen.
Dat de overgeschreven geldbedragen niet van een omschrijving zijn voorzien is volgens de raadsman onvoldoende om te kunnen spreken van verbergen of verhullen, aangezien overschrijvingen tussen de rechtspersoon [bedrijf 1] en andere rechtspersonen passen binnen het cash management van deze rechtspersonen.
Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat substantiële bedragen zijn overgemaakt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] waarop deze ontvangen zijn. De bedragen zijn overgemaakt naar bankrekeningen van andere rechtspersonen zonder duidelijke omschrijving waarop de overmakingen betrekking hebben. Verdachte heeft niet onderbouwd noch is anderszins gebleken welke rechtsgrond aan deze overmakingen ten grondslag hebben gelegen. Dat bezien in samenhang met de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 1] slechts minimale activiteiten ontplooide, kan het op deze wijze overschrijven van substantiële geldbedragen niet anders worden opgevat dan het creëren van een dwaalspoor met betrekking tot de herkomst van deze bedragen.
De raadsman heeft tevens vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van b. het verwerven/voorhanden hebben/overdragen/omzetten van geldbedragen afkomstig uit misdrijf.
het hof overweegt dat het overmaken van geldbedragen afkomstig uit misdrijf van de ene BV naar de andere BV bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan het overdragen/omzetten van deze geldbedragen.
Verdachte is degene die deze geldbedragen feitelijk heeft overgeschreven. Hij wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf namelijk belastingfraude cq valsheid in geschrift. Verdachte heeft daarmee zelf alle delictsbestanddelen vervuld. Hij kan derhalve worden aangemerkt als pleger van het primair ten laste gelegde onder 3a en b.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 1 maart 2006 tot en met 20 juli 2011, in Nederland,telkens opzettelijk als ondernemer, in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over na te noemen maanden, te weten februari 2006 en maart 2006 en de maanden gelegen in de periode juni 2006 tot en met april 2011, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst,
terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid telkens hierin bestaan, dat in
die aangiften telkens ten onrechte een bedrag aan voorbelasting en/of een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of ten onrechte
een bedrag of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd
vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
2.
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 mei 2011, in Nederland,
I)
inkoopfacturen afkomstig van [bedrijf 3] , waaronder:
a. a) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3]
, gedateerd 29 januari 2010, factuurnummer [nummer 1] , met een
factuurbedrag van Euro 37.950,98 (inclusief BTW) en een omschrijving
(zakelijk weergegeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking
hebbende goederen;
en
b) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3]
, gedateerd 28 januari 2011, factuurnummer [nummer 2] , met een
factuurbedrag van Euro 27.471,48 (inclusief BTW) en een omschrijving
(zakelijk weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende
goederen;
en
c) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3]
, gedateerd 17 januari 2009, factuurnummer [nummer 3] , met een
factuurbedrag van Euro 32.117,18 (inclusief BTW) en een omschrijving (zakelijk
weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen;
en
d) een factuur, geadresseerd aan [bedrijf 1] , afkomstig van [bedrijf 3]
, gedateerd 30 maart 2011, factuurnummer [nummer 4] , met een
factuurbedrag van Euro 35.043,59 (inclusief BTW) en een omschrijving (zakelijk
weergeven) een of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen;
en
II)
verkoopfacturen, geadresseerd aan [bedrijf 4] , waaronder:
a. a) een factuur, gedateerd 03 februari 2010, factuurnummer [nummer 5] , met een
factuurbedrag van Euro 24.007,- en een omschrijving (zakelijk weergeven) een
of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen;
en
b) een factuur, gedateerd 31 mei 2010, factuurnummer [nummer 6] , met een
factuurbedrag van Euro 27.860,- en een omschrijving (zakelijk weergeven) een
of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen;
en
c) een factuur, gedateerd 16 november 2010, factuurnummer [nummer 7] , met een
factuurbedrag van Euro 21.186,- en een omschrijving (zakelijk weergeven) een
of meer PV-systemen en/of daarop betrekking hebbende goederen;
en
III)
bankafschriften betreffende rekeningnummer [rekeningnummer 1] , ten name van [bedrijf 1] , gehouden bij de Rabobank Noord-Drenthe, waaronder:
a. a) een bankschrift met als volgnummer 249 en "nieuw afschriftdatum" 18
december 2008 met daarop (een) overschrijving(en) van een bedrag van Euro
36.256,94 en/of een bedrag van Euro 36.751,04 naar een rekening van [bedrijf 3]
;
en
b) een bankschrift met als volgnummer 248 en "nieuw afschriftdatum" 20
november 2009 met daarop (een) overschrijving (en)van een bedrag van Euro
50.633,23 en/of een bedrag van Euro 29.738,10 en/of een bedrag van Euro
27.528,33 naar een rekening van [bedrijf 3] en/of met daarop
(een) bijschrijving(en) van een bedrag van Euro 17.009,- en/of een bedrag van
Euro 21.289,- afkomstig van een rekening van [bedrijf 4] ;
en
c) een bankschrift met als volgnummer 262 en "nieuw afschriftdatum" 15
januari 2011 met daarop (een) overschrijving (en)van een bedrag van Eur
40.682,07 en/of een bedrag van Euro 41.238,56 en/of een bedrag van Euro
15.000,- en/of een bedrag van Euro 16.341,40 naar een rekening van [bedrijf 3]
en/of met daarop (een) bijschrijving(en) van een bedrag van
Euro 23.215,- en/of een bedrag van Euro 9.445,- en/of een bedrag van 21.186,-
afkomstig van een rekening van [bedrijf 4] ;
IV)
kostenfacturen geadresseerd aan [bedrijf 1] , waaronder:
a. a) een factuur, afkomstig van [bedrijf 5] , gedateerd 21 februari 2010, met een factuurbedrag van Euro 794,33 (inclusief BTW) en met de omschrijving volgens offerte kantoor;
en
b) een factuur, afkomstig van [bedrijf 5] , gedateerd 16
november 2009, met een factuurbedrag van Euro 6.645,50 (inclusief BTW) en met
de omschrijving factuur verbouw/levering keuken kantine;
-zijnde die inkoopfacturen genoemd onder sub I en die verkoopfacturen onder sub II en die bankafschriften genoemd onder sub III en die facturen genoemd onder sub IV telkens zijnde geschriften bestemd om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans van enig feit,
telkens valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die verkoopfacturen en die inkoopfacturen en die bankafschriften en die kostenfacturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken telkens hierin bestaan, dat:
-die facturen genoemd onder sub I en II geheel fictief waren, en
-dat die bankafschriften genoemd onder sub III geheel
fictief waren
en
-dat de leveringen van diensten zoals (zakelijk) omschreven in de kostenfacturen genoemd onder sub IV in werkelijkheid ten behoeve van [verdachte] in privé hadden plaatsen gevonden, in ieder geval niet ten behoeve van [bedrijf 1] hadden plaatsgevonden,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding had gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
3 primair:
Hij, op tijdstippen, in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 april 2011, in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, toen en daar krachtens die gewoonte, telkens van geldbedragen
(a)
de werkelijke aard en/of de herkomst verhuld en/of verborgen en
(b)
die geldbedragen heeft overgedragen en/of omgezet,
hierin bestaande dat hij, verdachte,
- EUR 383.897,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft
overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 2] en
[rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 6] ; en
- EUR 41.655,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft
overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 4] ten name
van [bedrijf 7] ; en
- EUR 31.500,- van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] heeft
overgeschreven en/of doen overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 5] ten name van [bedrijf 1]
terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 3 niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit en dat verdachte daarom ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Het hof verwerpt het verweer. Zoals hierboven is overwogen kunnen de gedragingen van verdachte bewezen worden en deze bewezenverklaring kan gekwalificeerd worden als gewoontewitwassen.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende bijna vier en een half jaar feitelijk leidinggegeven aan belastingfraude en valsheid in geschrift gepleegd door [bedrijf 1] . Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van de geldbedragen die op die manier ten onrechte werden ontvangen van de Belastingdienst. Dit betreffen ernstige misdrijven, waarmee de integriteit van het financieel en economisch verkeer wordt aangetast. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt door dergelijke feiten ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 20 april 2016 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft aan verdachte opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof deze straf zal bevestigen.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend en geboden is gelet op de aard de ernst en de veelvoud en lange pleegperiode van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Daarbij merkt het hof verdachtes toenmalige lidmaatschap van Provinciale Staten niet aan als strafverzwarende omstandigheid omdat de bewezenverklaarde feiten geen verband houden met zijn politieke activiteiten. Wel neemt het hof in aanmerking dat verdachte er geen blijk van heeft gegeven enige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
De raadsman heeft - zo begrijpt het hof - aangevoerd dat het hof de straf dient te matigen mede omdat de strafzaak veel media-aandacht heeft gekregen.
Het hof stelt vast dat de verdediging niet heeft gesteld dat het nadeel dat de media-aandacht heeft veroorzaakt aan het openbaar ministerie is te wijten, noch heeft zij dat nadeel aangemerkt als schending van artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Het hof heeft dit zelf evenmin vastgesteld.
Het enkele feit dat verdachte te lijden heeft van media-aandacht voor zijn strafzaak betekent niet dat hij recht heeft op matiging van de hem op te leggen straf.
Het hof kan bij het bepalen van de straf wel rekening houden met het nadeel dat verdachte door media-aandacht heeft ondervonden. [2]
Verdachte heeft echter ter zitting van het hof niet of onvoldoende onderbouwd welk nadeel hij van media-aandacht heeft ondervonden. Hij heeft kort verklaard over de gevolgen die de strafzaak zelf voor hem hebben gehad en dat de strafzaak nog steeds aandacht in met name de regionale pers heeft.
Het hof verwerpt het verweer.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat sprake is van schending van de redelijke termijn en dat de op te leggen straf om die reden dient te worden gematigd, overweegt het hof het volgende:
In eerste aanleg heeft de procedure vanaf de inbeslagneming op 14 juli 2011 tot aan de uitspraak op 24 september 2013 twee jaar en ruim 2 maanden geduurd. Gelet op de complexiteit en omvang van de zaak en de omstandigheid dat het opsporingsonderzoek pas is gesloten op 3 september 2012 is het hof van oordeel dat dit niet aan te merken is als een schending van de redelijke termijn. In de procedure in hoger beroep, welk beroep is ingesteld door verdachte op 8 oktober 2013, is evenmin sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De inhoudelijke behandeling van deze zaak bij het hof stond aanvankelijk geappointeerd op 11 augustus 2015 (arrest d.d. 25 augustus 2015), maar op verzoek van de toenmalige raadsman van verdachte is de zaak ter zitting aangehouden, omdat verdachte volgens mededeling van de raadsman op vakantie bleek te zijn. Dit is een omstandigheid die voor rekening en risico komt van de verdachte.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de beslissing - in lijn met de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal - dat een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 68, 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 51, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. W.F. van Zant, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D. Rietkerk als griffier,
en op 31 mei 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.F. van Zant is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Laatstelijk HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733
2.HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3024, r.o. 4.5.1.