In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Noord-Nederland. De appellanten, die samen een akkerbouwbedrijf exploiteren, vorderen dat de zoon van de pachter, [appellant 2], wordt aangemerkt als medepachter. De pachtkamer had eerder de vordering afgewezen, omdat [appellant 2] volgens hen niet voldeed aan de eisen voor een medepachter. Het hof heeft de feiten uit de eerdere vonnissen overgenomen en beoordeeld of [appellant 2] voldoende kwalificaties en ervaring heeft om als medepachter te worden aangemerkt.
Het hof concludeert dat [appellant 2], ondanks zijn relatief jonge leeftijd, over de juiste academische achtergrond en ervaring beschikt om de rol van medepachter op zich te nemen. Hij heeft een bachelor en master behaald aan de universiteit van Wageningen en heeft sinds 2012 fulltime in het bedrijf gewerkt. Het hof wijst op zijn betrokkenheid bij de bedrijfsvoering en zijn verantwoordelijkheden in de teelt en verkoop van pootaardappelen. De samenwerking met zijn vader en buurman biedt hem de nodige ondersteuning.
Het hof oordeelt dat de eerdere afwijzing van de vordering niet gerechtvaardigd was en dat [appellant 2] voldoende waarborgen biedt voor een goede bedrijfsvoering. Het hof vernietigt het vonnis van de pachtkamer en wijst de vordering van de appellanten toe, waarbij [appellant 2] per direct als medepachter wordt aangemerkt. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van beide instanties.