ECLI:NL:GHARL:2016:4018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.149.026
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de aanstelling van een medepachter in de agrarische sector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Noord-Nederland. De appellanten, die samen een akkerbouwbedrijf exploiteren, vorderen dat de zoon van de pachter, [appellant 2], wordt aangemerkt als medepachter. De pachtkamer had eerder de vordering afgewezen, omdat [appellant 2] volgens hen niet voldeed aan de eisen voor een medepachter. Het hof heeft de feiten uit de eerdere vonnissen overgenomen en beoordeeld of [appellant 2] voldoende kwalificaties en ervaring heeft om als medepachter te worden aangemerkt.

Het hof concludeert dat [appellant 2], ondanks zijn relatief jonge leeftijd, over de juiste academische achtergrond en ervaring beschikt om de rol van medepachter op zich te nemen. Hij heeft een bachelor en master behaald aan de universiteit van Wageningen en heeft sinds 2012 fulltime in het bedrijf gewerkt. Het hof wijst op zijn betrokkenheid bij de bedrijfsvoering en zijn verantwoordelijkheden in de teelt en verkoop van pootaardappelen. De samenwerking met zijn vader en buurman biedt hem de nodige ondersteuning.

Het hof oordeelt dat de eerdere afwijzing van de vordering niet gerechtvaardigd was en dat [appellant 2] voldoende waarborgen biedt voor een goede bedrijfsvoering. Het hof vernietigt het vonnis van de pachtkamer en wijst de vordering van de appellanten toe, waarbij [appellant 2] per direct als medepachter wordt aangemerkt. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.026
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2262806)
arrest van de pachtkamer van 24 mei 2016
in de zaak van

1.[appellant 1]2. [appellant 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
hierna: gezamenlijk [appellanten] , appellant onder 1 afzonderlijk [appellant 1] en appellant onder 2. afzonderlijk [appellant 2] ,
advocaat: mr. K. Dankers,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.G.A. van Rappard.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 november 2013 en 11 april 2014 die de pachtkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, tussen [appellanten] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 april 2014, zoals hersteld bij exploot van 12 mei 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de pleitzitting van 22 oktober 2015 en het verzoek tot wraking,
- de beslissing van de wrakingskamer d.d. 11 december 2015
- de pleidooien d.d. 1 maart 2016 overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van productie 2 (maatschapsakte) die bij bericht van 14 oktober 2015 door mr. Dankers namens [appellanten] is ingebracht.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 11 april 2014.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding kort samengevat over het volgende. [appellant 1] exploiteert in een maatschap tezamen met zijn echtgenote en [appellant 2] een akkerbouwbedrijf. Hij pacht van [geïntimeerde] een hoeve met 28.05.74 ha cultuurgrond. Hij bezit daarnaast 24 ha eigendomsgrond, 20 ha van de zuster van [geïntimeerde] gepachte grond, 7 ha grijs gepachte grond en 7 ha teeltpacht. In een samenwerkingsverband met zijn buurman [buurman] pacht [appellant 1] ruim 26 ha in geliberaliseerde pacht. [appellant 1] heeft [geïntimeerde] in 2012 verzocht [appellant 2] aan te merken als medepachter. [geïntimeerde] heeft daarop afwijzend gereageerd.
4.2
[appellant 1] is thans 59 jaar oud en [appellant 2] 28 jaar. [appellant 2] is in 2012 afgestudeerd aan de universiteit van Wageningen. Hij heeft een bachelor Plantenwetenschappen met specialisatie Genen en veredeling en een master Management, Economics and Consumer Behavior, specialisatie Marketing and Consumer Behavior. Vanaf 2012 werkt [appellant 2] volledig in het bedrijf.
4.3
In dit geding vordert [appellanten] dat [appellant 2] als medepachter wordt aangemerkt. De pachtkamer in eerste aanleg heeft bij vonnis van 11 april 2014 de vordering afgewezen op de grond dat [appellant 2] nog niet voldeed aan de eisen die aan een beoogd medepachter gesteld mogen worden.
4.4
Het hoger beroep richt zich tegen dit oordeel. Het hof vindt op grond van het dossier, het besprokene ter zitting en de indrukken die het daar van de beoogde medepachter heeft gekregen voldoende aanknopingspunten om [appellant 2] aan te merken als medepachter. Daartoe overweegt het hof het volgende. [appellant 2] is academisch opgeleid en heeft kennis van planten, veredeling, consumentengedrag en marketing. Inhoudelijk komt deze kennis van pas in het akkerbouwbedrijf dat zich wil richten naar de vraag van consumenten en het pootaardappelsegment verder wil ontwikkelen. Het niveau van zijn opleiding brengt mee dat [appellant 2] het vermogen heeft zich snel nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken. Verder heeft [appellant 2] in 2013 een selectiecursus gevolgd en in 2014 een spuitlicentie behaald. Bij aanvang van zijn full time werkzaamheden in het bedrijf had [appellant 2] nog weinig ervaring met het leiden van een akkerbouwbedrijf, het werken met computergestuurde apparatuur en de cijfermatige en administratieve aspecten. Wel had hij ervaring met de uitvoeringswerkzaamheden omdat hij tijdens zijn studie in zijn vrije tijd meedraaide op het bedrijf. Inmiddels heeft [appellant 2] drie teeltseizoenen volledig meegedraaid. In het laatste teeltseizoen is [appellant 2] zelfstandig verantwoordelijk geweest voor de teelt en verkoop van de pootaardappelen, het grootste segment van het bedrijf. Hij heeft de selectie gedaan, de gewasbescherming uitgevoerd, de oogstplanning gemaakt, de administratieve verplichtingen vervuld, zich bezighouden met de verkoop een afzet van de aardappelen, de contacten met de keurmeesters gehad enzovoorts. Volgens zijn vader ter zitting heeft [appellant 2] over het geheel genomen een goed resultaat bereikt, al heeft hij hier en daar administratieve fouten gemaakt en valt er nog wel wat te leren. Komend teeltseizoen zal [appellant 2] zich verder inwerken in de teelt van de andere gewassen en de (nieuwe) administratieve systemen.
4.5
Het akkerbouwbedrijf van ongeveer 110 ha is een gezond en voldoende groot bedrijf. De al veertig jaar durende samenwerking met buurman [buurman] is intens, beide bedrijven hebben dezelfde werkwijze en over en weer kan de bedrijfsvoering onmiddellijk worden overgenomen. Indien [appellant 1] onverhoopt mocht wegvallen, moet [appellant 2] thans in staat geacht worden het akkerbouwbedrijf zelfstandig te leiden, waarbij hij mede voor hulp en advies kan terugvallen op [buurman] en op zijn moeder. Gelet op de goede staat van het bedrijf was het – anders dan [geïntimeerde] betoogt – niet nodig dat [appellanten] een recent bedrijfsplan presenteerde.
4.6
In het licht van het bovenstaande kan niet worden gezegd dat [appellant 2] als voorgestelde medepachter onvoldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering en dienen de verweren van [geïntimeerde] te worden gepasseerd. Niet is aannemelijk geworden dat [appellant 2] slechts van plan is aan veredeling te gaan doen en het bedrijf ‘over te laten’ aan ingehuurde krachten. Integendeel, [appellant 2] maakte de indruk een serieuze landbouwer te zijn die voornemens is zelfstandig de teelt van de gewassen op zich te nemen en die verder te ontwikkelen. Er zijn geen aanwijzingen dat de suikerziekte waaraan [appellant 2] lijdt in de weg staat aan een actieve bedrijfsvoering door hem. Tot slot valt niet in te zien dat [appellanten] geen enkel belang bij onderhavige vordering zou hebben. Hoewel de vordering destijds is ingesteld vanwege de beoogde investering in een bewaarloods – waarover partijen hebben geprocedeerd – en de financieringsreden zijn belang heeft verloren, zijn er thans kenbare belangen bij de vordering tot medepacht. [appellant 2] is beoogd bedrijfsopvolger en zijn positie als medepachter geeft hem zekerheid voor de toekomst. Zijn medepachterschap kan van belang zijn voor financiers. Verder is er belang bij behoud van het gepachte voor het bedrijf voor het geval [appellant 1] in de toekomst geleidelijk zal terugtreden. Niet ondenkbaar is immers dat zonder medepachterschap van [appellant 2] [appellant 1] alsdan als tekortkoming verweten zou kunnen worden dat hij het gepachte niet meer persoonlijk gebruikt. Naar billijkheid dient daarom [appellant 2] als medepachter te worden aangemerkt.
Slotsom
4.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en het vonnis in eerste aanleg vernietigd moet worden. Het hof zal de vordering alsnog toewijzen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 92,82
- griffierecht € 75
- salaris advocaat € 500 (2 punten x tarief 250)
Totaal
€ 667,82.
De kosten voor de procedure in hoger beroep zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 95,77 (de kosten van het herstelexploot blijven voor
rekening van [appellanten] )
- griffierecht € 308
- salaris advocaat € 2.682 (3 punten x tarief II)
Totaal
€ 3.085,77

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer te Leeuwarden (rechtbank Noord-Nederland) van 11 april 2014 en doet opnieuw recht:
merkt [appellant 2] ( [appellant 2] ) per heden aan als medepachter;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 667,82 en tot aan deze uitspraak vastgesteld op
€ 3.085,77;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, F.J.P. Lock en Th.C.M. Willemse de deskundige leden mr.ir. H.J. Vinke en ir. H.K.C. Roelofsen, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.