ECLI:NL:GHARL:2016:4005

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.185.518
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming van een bijzondere curator in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot minderjarige

In deze zaak hebben ouders in hoger beroep verzocht om de benoeming van een bijzondere curator voor hun minderjarige kind, naar aanleiding van hun echtscheidingsprocedure. De ouders, die sinds 2000 met elkaar zijn gehuwd en gezamenlijk gezag hebben over hun kind, dienden op 1 september 2015 een echtscheidingsverzoek in, vergezeld van een echtscheidingsconvenant dat een ouderschapsplan bevatte. De rechtbank Overijssel heeft op 24 december 2015 het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen. De ouders zijn van mening dat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk is vanwege de psychische problematiek van de vader, die het moeilijk maakt om afspraken te maken over de opvoeding van hun kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2016 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en is ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd. Het hof heeft de argumenten van de ouders overwogen, maar concludeert dat er geen sprake is van een belangenstrijd zoals bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelt dat de ouders met hulp van een mediator een ouderschapsplan hebben opgesteld en dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat het conflict tussen de ouders leidt tot een wezenlijk conflict met de belangen van het kind. De ouders zijn verantwoordelijk voor het maken van keuzes die in het belang van hun kind zijn, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.185.518
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 178193)
beschikking van 24 mei 2016
inzake
[verzoekster]
en
[verzoeker],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: gezamenlijk de ouders en ieder afzonderlijk de moeder en de vader,
advocaat: mr. T.J.H. Zwiers te Hengelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 februari 2016;
  • een faxbericht van mevrouw [bijzonder curator] van 9 maart 2016, ingekomen op dezelfde datum;
  • een faxbericht van Stichting Jeugdbescherming Gelderland van 9 maart 2016, ingekomen op dezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2016 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Ook [mediator], mediator, is verschenen. Stichting Jeugdbescherming Gelderland is met kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders zijn op 1 september 2000 met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is op [mediator] 2010 [kind] (verder: [kind]) geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind].
3.2
De ouders hebben op 1 september 2015 bij de rechtbank een echtscheidingsverzoek ingediend, dat is aangevuld met een door hen op 8 oktober 2015 ondertekend echtscheidingsconvenant. Artikel 2 van dat echtscheidingsconvenant bevat een ouderschapsplan met betrekking tot [kind]. Bij beschikking van 8 februari 2016 heeft de rechtbank echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Het echtscheidingsconvenant is aan die beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.3
Artikel 2 sub E van het echtscheidingsconvenant luidt als volgt:
“1. De ouders achten het – in samenspraak met mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] van Jeugdzorg [woonplaats], mevrouw [A] van het Centrum voor Jeugd en Gezin te [woonplaats], de heer [B] van Riwis Zorg en Welzijn te [woonplaats], de heer [mediator], mediator, en de heer Zwiers, advocaat – in het belang van hun dochter [kind] noodzakelijk dat een bijzondere curator zal worden aangesteld door de rechter ter begeleiding van hun gezamenlijke ouderschap en ter handhaving van de door hen in dit ouderschapsplan gemaakte afspraken; tevens zou de bijzondere curator regie moeten voeren waar het betreft de verschillende bij het belang van [kind] betrokken instanties en personen.
2. Nu de omgangsbegeleiding die thans door het Centrum voor Jeugd en Gezin te [woonplaats] wordt verzorgd naar het zich thans laat aanzien zal eindigen voor het einde van 2015, is een praktische taak voor de bijzondere curator de omgangsbegeleiding om andere wijze vorm te geven, bijvoorbeeld door het inschakelen van daartoe geselecteerde, geschikte personen uit het netwerk van de ouders.
3. De ouders zullen de rechter dientengevolge verzoeken om op grond van artikel 253 Boek 1 Burgerlijk Wetboek voor de periode tot 1 juli 2016 als bijzondere curator de kinderpsychologe mevrouw drs. Roos Wonink aan te stellen die heeft verklaard deze taak op zich te willen nemen.”
3.4
Bij een op 30 oktober 2015 door de rechtbank ontvangen verzoekschrift hebben de ouders verzocht een bijzondere curator over [kind] te benoemen en als zodanig te benoemen mevrouw [bijzonder curator], die blijkens de door haar getekende bereidverklaring als GZ-psycholoog en K&J-psycholoog NIP is verbonden aan All in the Family te Lochem.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator over [kind] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, mevrouw [bijzonder curator] tot bijzondere curator over [kind] te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1: 250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
5.2
De ouders stellen het volgende. Partijen hebben in het kader van hun echtscheidingsprocedure met hulp van de mediator een ouderschapsplan doen opstellen, waarin onder andere een praktische invulling is gegeven van hun voortgezette gezamenlijke gezag over [kind]. De gezondheidssituatie van de vader maakt evenwel dat een deel van afspraken in het ouderschapsplan op korte termijn nog niet in werking kan treden en dat het verblijf van [kind] bij de vader eerst nog dient te worden begeleid. Een bijzondere curator kan het belang van [kind] het beste waarborgen tijdens de echtscheidingsprocedure en in de periode daarna. De ouders hebben in het ouderschapsplan afspraken gemaakt onder de opschortende voorwaarde van de benoeming van een bijzondere curator. Alle betrokkenen, te weten Stichting Jeugdzorg [woonplaats], Centrum voor Jeugd en Gezin, Riwis Zorg en Welzijn en de mediator achten het, gelet op de psychische problematiek van de vader, in het belang van [kind] dat een bijzondere curator wordt benoemd ter begeleiding van het gezamenlijk ouderschap, ter handhaving van de gemaakte afspraken, voor het voeren van de regie waar het de verschillende bij [kind] betrokken instanties betreft en voor het vormgeven van omgangsbegeleiding door het netwerk van de ouders. [bijzonder curator] is bereid om als bijzondere curator te fungeren en ook de raad was ter mondelinge behandeling in eerste aanleg positief over de benoeming van een bijzondere curator. Volgens de ouders heeft de rechtbank in haar motivering van de afwijzing van het verzoek een verkeerde uitleg gegeven aan de wetsgeschiedenis van artikel 1:250 BW en is zij voorbijgegaan aan de problematiek van partijen en [kind]. De ouders slagen immers niet goed erin om in goed overleg zelf afspraken te maken, hetgeen grotendeels te wijten is aan de psychische gesteldheid van de vader. Een verbetering in de situatie van de vader is op korte termijn niet te verwachten. De kans op geschillen is aanzienlijk indien geen bijzondere curator wordt benoemd. De vader is van goede wil, maar is ook onvoorspelbaar in concrete situaties. De kans is reëel dat het belang van de ouders, dan wel van één van hen, afwijkt van het belang van [kind]. Het benoemen van een bijzondere curator is dan ook noodzakelijk in het belang van [kind], aldus nog steeds de ouders.
5.3
Gelet op de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling over en weer is verklaard is het hof met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een belangenstrijd als bedoeld in artikel 1:250 BW in die zin dat sprake is van een situatie waarin de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van het kind. De stellingen van de ouders zijn onvoldoende om tot deze conclusie te komen. Er zijn onvoldoende concrete aanwijzingen dat het conflict tussen de ouders, leidt tot een wezenlijk conflict tussen de belangen van (één van) de ouders met de belangen van [kind].
5.4
Aan de orde is de vraag of de parlementaire geschiedenis aanleiding geeft anders te oordelen. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (Kamerstukken II, 2004-2005, 30145, nr. 3) blijkt dat is beoogd de positie van het kind in een echtscheidingsprocedure te verbeteren door de benoeming van een bijzondere curator te vergemakkelijken. In een echtscheidingsprocedure kan de bijzondere curator de ouders helpen om een ouderschapsplan op te stellen door het belang van het kind bij het ouderschapsplan te verwoorden.
De Kinderombudsman heeft (tijdens de wetgevingsprocedure) in zijn in 2012 uitgebrachte rapport ‘De bijzondere curator, een lot uit de loterij?’ zijn zorgen geuit over de effectiviteit van de mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator en aanbevelingen gedaan aan het Ministerie van Veiligheid van Justitie die tot verbetering van de toegankelijkheid van de bijzondere curator moeten leiden. In reactie hierop heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bij brief van 16 oktober 2012 laten weten dat hij de aanbevelingen zal opvolgen. Over de ruimte die artikel 1:250 BW biedt om een bijzondere curator te benoemen heeft de staatssecretaris het volgende geschreven:
“dat van strijd tussen de belangen van het kind met zijn of haar ouder(s) sprake kan zijn als blijkt dat de ouders niet in staat zijn het probleem van een kind te overzien en/of niet goed voor het voetlicht kunnen brengen. De ouders hebben vaak elk een idee over de wijze waarop het leven van het kind moet worden vorm gegeven na hun scheiding. Als ze er onderling niet uitkomen, en het kind dreigt tussen hen beiden klem te raken, dan kan de rechter overgaan tot het benoemen van een bijzonder curator”.
Eén van de aanbevelingen van de Kinderombudsman betreft overigens de opstelling van een richtlijn over artikel 1:250 BW door het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht rechtbanken en hoven. Deze richtlijn is tot stand gekomen (‘Werkproces benoeming bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW). In deze richtlijn staat onder andere het volgende:
“Blijkens de jurisprudentie dient er sprake te zijn van een wezenlijk conflict met betrekking tot de opvoeding en verzorging van een minderjarige. Bij een geschil over de inhoud van een ouderschapsplan zal een conflict tussen de ouders vrijwel steeds aan de basis liggen van de verdeeldheid over een ouderschapsregeling. Het kan juist dan, zo volgt ook uit de wetsgeschiedenis, van belang zijn een bijzonder curator te benoemen die de stem van het kind vertegenwoordigt. Het conflict vormt, als het ware reeds vanwege het feit dat het tussen twee gezagdragende ouders bestaat, een belangenstrijd met de minderjarige, ook al gaat het niet om een geschil tussen de minderjarige en (een van) de ouders. Het is uiteraard aan de rechter/raadsheer om te bepalen of er sprake is van een zodanige strijd, dat benoeming van een bijzonder curator geïndiceerd is.”
5.5
Het hof ziet in de parlementaire geschiedenis noch in de richtlijn van het LOVF aanleiding om anders te oordelen. Gebleken is dat de ouders met hulp van een mediatorovereenstemming hebben bereikt over een echtscheidingsconvenant, inclusief een ouderschapsplan, waarin tevens een omgangsregeling is opgenomen. Ondanks de door partijen gestelde praktische strubbelingen, onder andere met betrekking tot de omgang, acht het hof in dit geval onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een zodanig wezenlijk conflict tussen de ouders, dat [kind] klem dreigt te raken tussen hen. Er is dan ook onvoldoende grond voor benoeming van een bijzondere curator. Het hof is voorts van oordeel dat de wettelijke figuur van bijzondere curator niet is bedoeld voor de door de ouders gewenste begeleiding van het gezamenlijk ouderschap, handhaving van de tussen hen gemaakte afspraken, regievoering waar het de instanties betreft en vormgeving van omgangsbegeleiding door het netwerk van de ouders. De bijzondere curator heeft met name tot taak de vertegenwoordiging van de minderjarige in en buiten rechte in plaats van diens wettelijke vertegenwoordigers. De bijzondere curator is geen maatschappelijk werker of vertrouwenspersoon, maar treedt slechts op in een bepaalde concrete situatie, waarbij zijn taak door de rechter steeds concreet en expliciet wordt omschreven. Zijn benoeming heeft dus niet tot doel het verlenen van langdurige en/of gezinsbrede hulpverlening.
5.6
Het hof benadrukt dat het aan de ouders is om zodanige keuzes te maken dat zoveel mogelijk aan de belangen van [kind] wordt tegemoet gekomen en om mogelijke problemen tussen hen als ouders op te lossen en [kind] niet met de tussen hen bestaande conflicten te belasten. Mocht hen dat niet lukken dan zijn er zijn andere (wettelijke) instrumenten voorhanden om de ouders te ondersteunen dan wel te begeleiden, waaronder door inschakeling van vrijwillige hulpverlening vanuit instanties van maatschappelijk werk, dan wel - in uiterste instantie - via een ondertoezichtstelling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt de grief en dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 december 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, C.J. Laurentius-Kooter en G.P.M. van den Dungen, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. G.P.M. van den Dungen en is op 24 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.