ECLI:NL:GHARL:2016:3994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.167.163/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag wie de contractspartij is in een geschil over werkzaamheden aan een schoorsteen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk was voor de betaling van facturen die [geïntimeerde], een schoorsteen- en installatiebedrijf, had gestuurd voor werkzaamheden aan de schoorsteen van de woning van [appellant]. De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] heeft op verzoek van [appellant] en zijn vriendin, [C], een video-inspectie van het rookkanaal uitgevoerd en vervolgens werkzaamheden verricht. [geïntimeerde] heeft twee facturen gestuurd, maar [appellant] heeft deze niet voldaan. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] ging in hoger beroep.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat de opdracht door [C] zonder zijn toestemming is verstrekt. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] bij de video-inspectie aanwezig was en dat hij onvoldoende heeft weersproken dat de opdracht mondeling aan [geïntimeerde] is verstrekt. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] er op mocht vertrouwen dat [appellant] ook contractspartij was, gezien zijn aanwezigheid en het feit dat de werkzaamheden aan zijn woning werden uitgevoerd.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 24 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.167.163/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle3156690 CV EXPL 14-4869)
arrest van 24 mei 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.J. Berends, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 2 september 2014 en 16 december 2014 van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zwolle (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 maart 2015;
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
"(…)bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het op 16 december 2014, alsmede op
2 september 2014 door de Rechtbank Overijssel, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zwolle, onder zaaknummer 3156690 GV EXPL14-4869 tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans deze hem te ontzeggen met zijn veroordeling in de proceskosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
In deze zaak staat het volgende vast.
3.1.1
[geïntimeerde] drijft onder de naam De Vogelsangh een schoorsteen- en installatiebedrijf.
3.1.2
Op 29 december 2012 heeft [geïntimeerde] op verzoek van [appellant] en/of zijn vriendin, [C] (hierna: [C] ), in de woning van [appellant] een video-inspectie verricht teneinde eventuele gebreken in het rookkanaal op te sporen
3.1.3
[geïntimeerde] heeft op 3, 4 en 7 januari 2013 werkzaamheden verricht aan de schoorsteen van de woning van [appellant] .
3.1.4
[geïntimeerde] heeft [appellant] voor de desbetreffende werkzaamheden een tweetal facturen verstuurd, te weten een factuur d.d. 7 januari 2013 (nr. 12484) ten bedrage van € 308,07 en een factuur d.d. 14 februari 2013 (nr. 12503) ten bedrage van € 3.612,38. Op beide facturen is een stempel geplaatst met de tekst 'verzonden 14 feb. 2013'.
3.1.5
[appellant] heeft de facturen niet voldaan.

4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd:
"(…)bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te voldoen een bedrag groot € 4.678,40, met de wettelijke rente over € 4.001,32, vanaf 3 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening toe, een en ander een bedrag ad € 25.000,00 niet te boven gaande en kosten rechtens."
4.2
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] in hoofdsom (€ 4.001,31) toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2013. De gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat voorshands tot uitgangspunt moet worden genomen dat (ook) [appellant] opdracht heeft gegeven tot de reparatie van het rookkanaal. Nu [appellant] ter gelegenheid van de door de kantonrechter gelaste comparitie van partijen niet zelf is verschenen, maar enkel via zijn advocaat heeft gepersisteerd bij hetgeen in de conclusie van antwoord is aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende heeft weersproken. Evenmin heeft de kantonrechter aanleiding gezien om [appellant] te belasten met het tegenbewijs door middel van getuigen, nu onweersproken is gebleven dat geen van de door [appellant] genoemde getuigen hebben deelgenomen aan het gesprek.

5.Omvang van de rechtsstrijd

5.1
Aangezien [appellant] geen grieven heeft geformuleerd tegen het vonnis van 2 september 2014, zal het hof zijn hoger beroep tegen dit vonnis verwerpen.

6.De beoordeling van de grieven en de vorderingSamenvatting van het geschil

6.1
[geïntimeerde] vordert betaling van zijn onder 3.3.3 genoemde facturen. Het verweer van [appellant] houdt in dat [C] zonder zijn toestemming aan [geïntimeerde] de opdracht heeft verstrekt om werkzaamheden aan de schoorsteen uit te voeren, en dat [C] tevens jegens [geïntimeerde] heeft aangegeven dat zij de factuur zou voldoen. Volgens [appellant] heeft hij [geïntimeerde] uitdrukkelijk en voorafgaande aan de werkzaamheden gezegd dat hij geen geld had voor herstelwerkzaamheden aan de schoorsteen van zijn woning, en dat hij dus geen opdracht tot herstel gaf. Dit zou in aanwezigheid van [D] , [E] en [F] gezegd zijn. De uiteindelijke opdracht is - buiten hem om - tot stand gekomen tussen [C] en [geïntimeerde] , aldus [appellant] . Voorts stelt [appellant] dat er tussen [geïntimeerde] en [appellant] afspraken zijn gemaakt om, tegen kwijting, het rookkanaal terug te halen, maar dat [geïntimeerde] - in weerwil van deze afspraken - het rookkanaal niet heeft opgehaald.
6.2
[geïntimeerde] stelt dat de opdracht destijds mondeling tot stand is gekomen en dat de opdracht mede door [appellant] gegeven. Subsidiair beroept [geïntimeerde] zich op een stilzwijgend door [appellant] aan [C] verleende volmacht en dat [C] namens [appellant] de opdracht gaf. Meer subsidiair doet [geïntimeerde] een beroep op ongerechtvaardigde verrijking. De door [appellant] gestelde aanvullende overeenkomst wordt door [geïntimeerde] betwist.
6.3
Grief Ihoudt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat voorshands tot uitgangspunt moet worden genomen dat (ook) [appellant] opdracht heeft gegeven tot de reparatie van het rookkanaal.
Grief IIhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld geen grond te zien om [appellant] te belasten met het leveren van tegenbewijs tegen het bewijsvermoeden dat [appellant] voorshands als opdrachtgever van de werkzaamheden aan het rookkanaal dient te worden beschouwd.
Grief IIIhoudt in dat de kantonrechter [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting van Vogelsangh te betalen een bedrag van € 4.001,32 cum annexis.
6.4
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het antwoord op de vraag of [appellant] bij het sluiten van de overeenkomst met [geïntimeerde] als contractspartij (al dan niet naast [C] ) is opgetreden, hangt af van hetgeen [appellant] en [geïntimeerde] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (artikelen 3:33 en 35 BW; vergelijk HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877). Uit de hoofdregel van artikel 150 Rv volgt dat in beginsel op [geïntimeerde] de last rust om concrete feiten en omstandigheden te stellen - en, in geval van gemotiveerde betwisting te bewijzen - waaruit blijkt dat [geïntimeerde] ervan uit mocht gaan dat [appellant] zijn contractuele wederpartij was.
6.5
Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat [appellant] op 29 december 2012 bij de video-inspectie door [geïntimeerde] en de daarop volgende bespreking met [geïntimeerde] over de uit te voeren herstelwerkzaamheden en de kosten daarvan aanwezig was. Weliswaar stelt [appellant] dat [C] nadien buiten hem om opdracht heeft verstrekt tot het uitvoeren van de reparatie, maar naar het oordeel van het hof heeft hij onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de opdracht, zoals [geïntimeerde] stelt, tijdens de hiervoor bedoelde bespreking mondeling aan [geïntimeerde] is verstrekt. Bovendien staat als onweersproken vast dat [appellant] ten tijde van de uitvoering van de reparatiewerkzaamheden in januari 2013 in de woning aanwezig was, zonder dat hij aan [geïntimeerde] te kennen heeft gegeven dat hij geen opdracht voor deze werkzaamheden heeft gegeven. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] onder deze omstandigheden er in beginsel redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat (ook) [appellant] contractspartij was, temeer nu [geïntimeerde] wist dat de woning waaraan de werkzaamheden werden uitgevoerd eigendom van [appellant] is. Hetgeen [appellant] daartegenover heeft gesteld aan de hand van de door hem overgelegde verklaringen van [E] en [D] , namelijk - kort gezegd - dat hij zou hebben aangegeven dat hij geen geld had en dat pas met herstel kon worden overgegaan als de verzekeraar zou betalen acht het hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. [appellant] was er immers bij aanwezig toen [geïntimeerde] de werkzaamheden (toch) ging uitvoeren en had dienen te begrijpen dat [geïntimeerde] ervan uitging opdracht te hebben gekregen. Door toen niet in te grijpen heeft [appellant] bijgedragen aan die verwachting van [geïntimeerde] en is het gerechtvaardigd dat [geïntimeerde] van een opdracht van [appellant] uitging (artikel 3:35 BW). Het aanbod om genoemde personen, alsmede [F] als getuigen te horen wordt daarom als niet ter zake dienende gepasseerd.
6.6
De grieven I en II falen derhalve.
6.7
Daarmee komt het hof toe aan een beoordeling van het (bevrijdende) verweer van [appellant] , inhoudende dat er tussen hem en [geïntimeerde] is afgesproken dat [geïntimeerde] ‘tegen finale kwijting’ het rookkanaal - zónder extra kosten - zou komen terughalen, maar dat [geïntimeerde] - in weerwil van deze afspraken - het rookkanaal niet heeft opgehaald, terwijl [appellant] op het door [geïntimeerde] aangekondigde tijdstip (17 maart 2014 tussen 19.00 en 20.00 uur) thuis was.
6.8
[geïntimeerde] erkent dat hij uit coulance en ter minnelijke geschiloplossing met [appellant] de afspraak heeft gemaakt dat hij het rookkanaal zou terughalen, maar stelt dat het ophalen van het rookkanaal uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden, omdat [appellant] niet heeft bevestigd dat hij op het door [geïntimeerde] aangekondigde tijdstip thuis zou zijn. Van een aanvullende overeenkomst waarbij [geïntimeerde] zich verplicht heeft tot het demonteren en meenemen van het rookkanaal tegen kwijting van [appellant] voor diens betalingsplicht, is uitdrukkelijke geen sprake, aldus [geïntimeerde] .
6.9
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voorafgaand aan en vlak na het door [geïntimeerde] aangekondigde tijdstip heeft een mailwisseling tussen partijen plaatsgevonden:
12 maart 2014 10:06 van [geïntimeerde] aan [appellant] :
"A.s. maandagavond 17 maart komen we tussen 19:00 en 20:00 uur de materialen bij u ophalen. Wilt u zorgen dat u zelf op dat moment op het bij ons bekende adres [a-straat] 6, [A] , aanwezig bent? Lukt dat niet, dan gaan we de procedure voortzetten via de kantonrechter."12 maart 2014 10:11 van [appellant] aan [geïntimeerde] :
"Jullie komen maar ik heb aangegeven dat ik geopereerd ben jullie kunnen de werkzaamheden uitvoeren aan de achterzijde woning"17 maart 2014 9:21 van [geïntimeerde] aan [appellant] :
"Ter bevestiging:Vanavond tussen 19:00 uur en 20:00 uur komen we de materialen bij u ophalen. Daarvoor dient u thuis te zijn. Het rookkanaal zit in de woning, dus we moeten in de woning kunnen."17 maart 2014 18:39 van [appellant] aan [geïntimeerde] :
"Dit komt in orde ik ben er zelf bij en ook mensen die toezien hoe de werkzaamheden verlopen, graag ook brief erbij dat ik van alle kosten wordt ontzien in voorgaande mail van gerechtsdeurwaarders kantoor Smit-legebeke."17 maart 2014 20:38 van [appellant] aan [geïntimeerde] :
"Afspraak was dat jullie zouden komen tussen 19:00 en 20:00 uur om de schoorsteen pijp te verwijderen. Wij zitten hier te wachten het is nu 20.40 uur en er is nog niemand geweest van uw bedrijf ondanks dat ik herhaaldelijk heb aangegeven dat één en ander door mijn ex partner [C] is geregeld bij jullie zonder mijn toestemming, heb ik nu toch mijn medewerking verleent om deze pijp te laten verwijderen. Ik had houd mij aan de afspraken en ik verwacht dat zich ook aan de afspraak houdt. Graag hoor ik per ommegaande van u."18 maart 2014 8:27 van [geïntimeerde] aan [appellant] :
"Aangezien we gisteren geen bevestiging voor 5 uur mochten ontvangen, hebben we besloten om de reis naar [A] niet door te zetten. De tijd en energie die we op dit moment al in uw project hebben zitten is voor ons erg teleurstellend en willen niet meer onkosten maken dan nodig.
Wel hebt u de mail, welke ik u verzonden heb om 9:21 uur, beantwoord om 18.39 uur, aangezien het kantoor dan gesloten is waren we niet in de gelegenheid om dit te lezen. Dit was erg jammer geweest want dan hadden we ons geschil gisterenavond op kunnen lossen.(…)"
6.1
Het hof is van oordeel dat [appellant] geen dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld, waaruit volgt dat [geïntimeerde] zich bij nadere overeenkomst verplicht heeft tot ongedaanmaking van zijn werkzaamheden en verval van de betalingsverplichting van [appellant] . Dat sprake was van een poging tot minnelijke geschilbeslechting wordt ondersteund door de hiervoor geciteerde passage in de mail van [geïntimeerde] d.d. 12 maart 2014: "
Lukt dat niet, dan gaan we de procedure voortzetten via de kantonrechter."[appellant] kan hieraan dan ook geen rechten ontlenen in deze procedure.
Slotsom
6.11
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het beroep tegen het tussenvonnis van 2 september 2014 zal worden verworpen.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 311,- voor verschotten en € 632,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt in tarief I).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het beroep tegen het tussenvonnis van 2 september 2014;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zwolle van 16 december 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 311,- voor verschotten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L Janse, mr. I. Tubben en mr. G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
24 mei 2016.