Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
grief Iricht [appellant] zich tegen de aan de overwegingen van de kantonrechter voor zover daaraan ten grondslag is gelegd dat [appellant] (mede) is gedagvaard in zijn hoedanigheid van executeur. In de toelichting op de grief heeft [appellant] gesteld dat de kantonrechter daarmee buiten de rechtsstrijd is getreden, nu hij uitsluitend is gedagvaard op grond van zijn beweerdelijke toezegging dat hij de kosten van de uitvaart op zich zou nemen.
"Gezien de hierboven genoemde feiten, in het bijzonder de in stelling 4 genoemde mededeling van [appellant] dat hij opdracht gaf voor de uitvaart en de toezegging van [appellant] dat hij alle kosten voor de uitvaart zou betalen, en
"Voor zover uw Rechtbank van mening is dat [appellant] in deze procedure inzage moet geven in de financiële middelen van de nalatenschap, biedt [appellant] aan om dat te doen. Vooralsnog gaat [appellant] er echter vanuit dat het in de onderhavige procedure alleen gaat over de vraag of [appellant] opdracht heeft gegeven voor het uitvoeren van de uitvaart en of hij gesteld heeft dat hij de kosten van die uitvaart voor zijn rekening zou nemen."In het tussenvonnis van de kantonrechter van 29 januari 2014 waarin een comparitie wordt bevolen is onder de feiten weliswaar genoemd dat [appellant] is benoemd tot executeur, maar wordt in de overwegingen op geen enkele wijze gerefereerd aan die hoedanigheid. De kantonrechter geeft aan dat zij behoefte heeft aan inlichtingen met name voor wat betreft de gang van zaken rondom de bespreking met Monuta over de uitvaart van [broer geintimeerde] , de datum van de bespreking en de aanwezigen bij de bespreking. In het bijzonder die gang van zaken is tijdens die comparitie blijkens het proces-verbaal aan de orde geweest. Uit de uitlatingen van mevrouw [Y] (gemachtigde van [geïntimeerde] ) en mr. Steenbakkers kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat [appellant] in zijn hoedanigheid van executeur werd aangesproken. Dat [appellant] blijkbaar desgevraagd heeft bevestigd dat hij executeur was van de nalatenschap maakt dat niet anders. Dit brengt het hof tot het oordeel dat [appellant] niet in zijn hoedanigheid van executeur doch uitsluitend in privé is gedagvaard. Grief 1 slaagt.