In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een schademelding van een patiënt die stelde dat hij gokverslaving had ontwikkeld door het gebruik van het medicijn Permax, voorgeschreven voor Parkinson. De appellanten, twee besloten vennootschappen, waren in eerste aanleg gedaagden en voerden aan dat er geen causaal verband was tussen het gebruik van Permax en de gokverslaving van de geïntimeerde. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet had kunnen aantonen dat zijn gokverslaving was ontstaan na het begin van het gebruik van Permax. Het hof verwees naar de bewijsopdracht die aan de geïntimeerde was gegeven, waarin hij moest aantonen dat zijn gokgedrag was begonnen na het gebruik van het medicijn. De geïntimeerde had echter geen getuigen kunnen voorbrengen en de overgelegde medische gegevens waren tegenstrijdig. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd, waardoor het causaal verband niet kon worden aangenomen. Het hof verklaarde het hoger beroep van de appellanten niet-ontvankelijk voor een deel en vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van de geïntimeerde werden afgewezen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de appellanten.