ECLI:NL:GHARL:2016:352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.177.735/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van verwaarlozing en ontwikkelingsachterstand

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die is aangevraagd door de ouders in hoger beroep tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De ouders zijn van mening dat de uithuisplaatsing van hun kind niet noodzakelijk is en verzoeken het hof om de beschikking te vernietigen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kinderrechter en constateert dat de ouders in eerste aanleg geen verweer hebben kunnen voeren, maar dat zij in hoger beroep de gelegenheid hebben gekregen om hun bezwaren kenbaar te maken.

De ouders hebben verschillende kinderen, waarvan er meerdere uithuisgeplaatst zijn. De minderjarige in kwestie heeft een ontwikkelingsachterstand en verkeerde in een verwaarloosde toestand bij de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders beperkingen hebben in hun opvoedingsvaardigheden en dat eerdere hulpverlening niet heeft geleid tot verbetering. De ouders hebben geen inzicht in de zorgen die er zijn en hebben weerstand getoond tegen de hulpverlening.

Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding. De ouders hebben verzocht om een deskundigenonderzoek om te onderzoeken of zij in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen, maar het hof wijst dit verzoek af. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarige wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.735/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/158333 / JE RK 15-444)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de ouders] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen:
de ouders,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
William Schrikker Stichting,
kantoorhoudend te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegouders] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen:
de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 oktober 2015, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen voor zover het de uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 oktober 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de ouders bestreden.
2.3
De pleegouders hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op maandag 16 november 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI is verschenen mevrouw [C] (gezinsvoogd). De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak uitgenodigd maar niet ter zitting verschenen.
2.5
Na de mondelinge behandeling is op 16 november 2015 de door de GI ingezonden beschikking van voornoemde rechtbank van 21 oktober 2015 betreffende de verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [E] ontvangen. Nu het hof om die beschikking heeft verzocht zal het hof die bij de beoordeling meenemen. Voorts is op 25 november 2015 op verzoek van het hof ingekomen een brief van de GI van 23 november met bijlagen. De ouders hebben ter zitting van het hof aangegeven dat zij geen behoefte hebben om op die stukken nog te reageren.
Het hof heeft bij het wijzen van deze beslissing daarom acht geslagen op deze stukken.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2014. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
Uit een eerdere relatie van de moeder is [D] , een halfbroer van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 en [E] , een halfzus, geboren [in] 2012. [D] is vanaf november 2010 uithuisgeplaatst. In oktober 2013 is de moeder ontheven uit haar gezag over [D] . [E] is tegelijk met [de minderjarige] uit huis geplaatst en ze wonen sindsdien in hetzelfde pleeggezin. [de minderjarige] heeft ook nog een jongere zus, [F] , die geboren is [in] 2015. Zij staat sinds haar geboorte onder toezicht en is uit huis geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 3 september 2014 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 3 september 2015. Bij beschikking van 23 december 2014 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregelen zijn laatstelijk verlengd bij de bestreden beschikking en wel tot 3 september 2016. De ouders zijn het met de uithuisplaatsing niet eens.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De ouders hebben erover geklaagd dat zij geen oproep hebben ontvangen van de rechtbank voor de zitting en daarom geen verweer hebben kunnen voeren in eerste aanleg.
4.2
Voor zover de ouders daarmee klagen over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het niet in acht nemen van de beginselen van hoor en wederhoor, hebben zij - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel - geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, zij hebben thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en zijn in de gelegenheid gesteld hun inhoudelijke bezwaren tegen het inleidend verzoek en de bestreden beschikking kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nodig is, is niet bestreden in hoger beroep. Aldus is niet in geschil dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat zorg noodzakelijk is om die bedreiging weg te nemen.
4.4
De ouders bestrijden evenwel dat er ook noodzaak is (geweest) om [de minderjarige] uit huis te plaatsen en zijn het daarom niet eens met die maatregel. Zij voeren aan dat het beter gaat in de thuissituatie, dat er geen veiligheidsrisico's zijn en dat zij genoeg hulp, begeleiding en ondersteuning hebben om naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] toe te werken. Zij wensen een uitgebreid onderzoek bij het [G] of het [H] om te onderzoeken of zij met ondersteuning weer zelf thuis kunnen zorgen voor [de minderjarige] en de andere kinderen.
4.5
De GI voert - kort samengevat - aan dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
4.6
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Evenals de rechtbank is het hof - op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting - van oordeel dat die noodzaak er is. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.7
De ouders hebben beperkingen.
Uit onderzoek van [I] van januari 2014 is gebleken dat de moeder intellectueel op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert, er sprake is van een milde aanverwante contactstoornis (PDD-NOS) gecombineerd met aspecten van ADHD en dat er een achterblijvende structuur van de persoonlijkheidsontwikkeling zichtbaar is. Het beeld van zichzelf en het contact met anderen is niet altijd realistisch. Het is voor de moeder niet altijd makkelijk om rekening te houden met de ander (egocentrisme). Tevens heeft moeder moeite om overzicht te houden over situaties. In complexe sociale situaties leidt dit tot spanning en stress, wat weer leidt tot niet adequaat (sociaal) gedrag. Complexe situaties, orde houden, ritme aanbrengen en prioriteiten stellen in de huishouding en de opvoeding zijn voor de moeder te hoog gegrepen.
De vader is volgens een onderzoek van [J] van juni 2014 moeilijk lerend. Ook vader heeft moeite om zaken goed te ordenen en een vast ritme in de huishouding vast te houden, en is gevoelig voor druk en stress.
4.8
Er zijn ernstige zorgen over [de minderjarige] . Hij verkeerde in een verwaarloosde toestand bij de ouders. De ouders hebben hem niet de nodige basisverzorging, voldoende aandacht, stimulans en veiligheid geboden. Voor de uithuisplaatsing heeft de kinderarts geconstateerd dat [de minderjarige] veel te zwaar is, erge smetplekken heeft en niet fris ruikt. Het consultatiebureau heeft gemeld dat de kinderen niet altijd schoon zijn en het huis er rommelig uitziet tijdens huisbezoeken. Ook [I] geeft aan dat het huis er regelmatig rommelig en vies uitziet als de ouders drukte en stress ervaren. Zij hebben moeite met het vasthouden van een dagstructuur en met het huishouden, zelfs al hadden ze een flesjes- en een huishoudschema. [de minderjarige] heeft ondanks het flesjesschema teveel flesvoeding gekregen.
[de minderjarige] , thans anderhalf jaar, heeft bovendien een achterstand in zijn motorische ontwikkeling opgelopen. Hij had een voorkeurshouding, gebruikte zijn rechterarm nauwelijks en overstrekte zich vaak. Zitten is nog steeds moeizaam en hij kan nog niet staan. Hij is stijf in zijn nek en romp. [de minderjarige] heeft daarnaast moeite met het eten van vast voedsel.
[de minderjarige] heeft bij de pleegouders een inhaalslag gemaakt. Hij is in behandeling bij de osteopaat en fysiotherapeut en een training babymassage is ingezet, waar hij goed op reageert.
[K] heeft geobserveerd dat er weinig interactie is tussen de ouders en [de minderjarige] . [de minderjarige] leek in het begin van de uithuisplaatsing apathisch, alhoewel hij later beter is geworden in het maken van contact.
4.9
Er zijn ook zorgen over de andere kinderen van de moeder. Zij zijn allemaal uithuisgeplaatst. Stukken over die kinderen heeft het hof - anders dan de ouders mogelijk menen - niet opgevraagd met het oog op die kinderen maar omdat die stukken informatie kunnen geven over de moeder en/of de vader. Hoewel de ouders niet het verleden of de andere kinderen in deze zaak willen betrekken, geeft het wel een relevant beeld aan het hof over de wijze waarop zij omgaan met de kinderen, met elkaar en met de hulpverlening.
4.1
De moeder is al meermalen tezamen met een kind in een traject of behandeling geweest. Ze is tweemaal met een kind opgenomen geweest in [L] voor observatie en behandeling, maar die behandelingen zijn niet gelukt. Toen [E] en [de minderjarige] nog thuis woonden werd er door stichting [I] intensieve ambulante begeleiding geboden. In oktober 2014 is de ambulante gezinsbehandeling van [K] in het gezin van de ouders gestart, maar ook dat heeft niet gewerkt, met name omdat de ouders zich onvoldoende begeleidbaar hebben opgesteld. Uit de hulpverlening is gebleken dat het de ouders aan inzicht ontbreekt, dat de hulpverlening niet beklijft en dat de ouders nauwelijks leerbaar zijn gebleken. De ouders hebben veel weerstand getoond tegen het bespreken van de zorgen. Ze herkennen de zorgen niet, erkennen de ernst van de zorgen niet en gaan de strijd erover aan.
De heer [M] van [I] heeft ter zitting van het hof niet tegengesproken dat de ouders onvoldoende begeleidbaar zijn en heeft de vraag van het hof of de ouders met hulpverlening de kinderen zelf kunnen opvoeden niet positief beantwoord. Hij heeft erkend dat er zorgen zijn. Hij heeft bepleit te onderzoeken hoe de ouders meer betrokken kunnen worden in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] maar niet dat de kinderen weer thuisgeplaatst moeten worden.
Het is de moeder - alleen dan wel met de vader - ondanks alle hulp van professionals niet gelukt om haar kind(eren) te bieden wat ze nodig heeft (of hebben). Intensieve hulp heeft de verwaarlozing en ontwikkelachterstand van [de minderjarige] niet kunnen voorkomen. Het hof heeft er daarom geen vertrouwen in dat de ouders met andere of meer hulpverlening - anders dan voorheen - [de minderjarige] thuis (voldoende) zullen kunnen bieden wat hij nodig heeft. Ook als uit onderzoek van de GI zou blijken dat de ouders meer betrokken kunnen worden in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in het pleeggezin, doet dat niet af aan het oordeel van het hof dat de verzochte uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk wordt geacht.
4.11
De ouders wensen een uitgebreid onderzoek bij het [G] of het [H] om te kunnen laten zien dat zij in staat zijn om voor [de minderjarige] te zorgen en dat er naar thuisplaatsing van [de minderjarige] toegewerkt kan gaan worden. Het hof begrijpt dit verzoek als een verzoek om een onderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv.
Het hof is van oordeel dat het onderhavige verzoek van de ouders om de navolgende redenen niet kan worden toegewezen. Het hof dient te beoordelen of de door de kinderrechter over de periode tot 3 september 2016 verleende machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht is verleend. Gelet op de feiten zoals die uit de stukken naar voren komen, is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin in voormelde periode in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk, zoals hiervoor is gebleken. Verder is gelet op het feit dat [de minderjarige] in verwaarloosde toestand en met een ontwikkelingsachterstand in het pleeggezin is gekomen, hij deze achterstand aan het inhalen is en gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] en de (hechtings)duur van de plaatsing bij pleegouders het niet in het belang van [de minderjarige] om hem binnen afzienbare tijd terug te plaatsen. Ook ziet het hof geen mogelijkheden bij ouders om binnen afzienbare termijn door middel van hulp en begeleiding hun opvoedingsvaardigheden te verbeteren. Dit gelet op hun beperkingen en de jarenlang ingezette opvoedingshulp welke geen verbeteringen heeft opgeleverd; ook niet de intensieve hulp vanaf de geboorte van [de minderjarige] tot zijn uithuisplaatsing. Een deskundigenonderzoek zoals door de ouders verzocht en dat ziet op de mogelijkheden van thuisplaatsing in de toekomst bij hen zal dan ook niet mede kunnen leiden tot een beslissing van de zaak zoals die thans aan het hof voorligt.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 juli 2015, voor zover het de uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. I.A. Vermeulen en
mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 januari 2016.