In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervanging van de gecertificeerde instelling die toezicht houdt op de minderjarige [de minderjarige]. De zaak betreft een geschil tussen Stichting Jeugdbescherming Noord, de gecertificeerde instelling (hierna: GI), en de moeder van [de minderjarige]. De GI was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 september 2015 had besloten de GI te vervangen door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: LJ&R). De moeder had het verzoek van de GI bestreden en primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de GI in haar hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter de GI heeft vervangen zonder dat hier een schriftelijk verzoek aan ten grondslag lag, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Het hof oordeelde dat de beslissing van de kinderrechter niet in stand kan blijven, omdat er geen schriftelijk verzoek was ingediend zoals vereist door artikel 1:265k van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de vervanging van de GI door LJ&R betreft, en heeft geoordeeld dat de GI de instelling blijft die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige].
De kosten van de procedure in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de belangen van de minderjarige. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedurele stappen bij de vervanging van gecertificeerde instellingen in zaken van jeugdzorg.