In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 4 juli 2013 een uitspraak deed. Na verwijzing door de Hoge Raad op 25 september 2015, was het niet langer in geschil dat belanghebbende geen recht had op een integrale proceskostenvergoeding. Tijdens de zitting op 13 april 2016 bereikten partijen een compromis, waarbij de navorderingsaanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 200.000, na verrekening van een verlies van € 164.072, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.172. De beschikking voor de verrekening van verliezen uit werk en woning bleef in stand.
Het Hof oordeelde dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond was en het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden vastgesteld op € 2.976, die de Inspecteur aan belanghebbende moest vergoeden, evenals het griffierecht van € 42 dat bij de rechtbank was betaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.