ECLI:NL:GHARL:2016:3309

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.176.827/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herstel in het ouderlijk gezag na plaatsing van een minderjarige bij pleegouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van ouders om het ouderlijk gezag over hun minderjarige dochter, geboren in 2013, te herstellen. De ouders, die in eerste aanleg hun verzoek tot opheffing van de voogdijmaatregel door de rechtbank Noord-Nederland zagen afgewezen, hebben in hoger beroep de beschikking van 26 augustus 2015 bestreden. De moeder stond ten tijde van de geboorte onder curatele en de voogdij was toevertrouwd aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, thans Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders vergezeld waren door hun begeleiders en advocaat. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die met 27 weken is geboren, veel gezondheidsproblemen heeft gehad en intensieve zorg nodig heeft. De ouders hebben in de afgelopen jaren niet voldoende betrokkenheid getoond bij de opvoeding van de minderjarige, wat heeft geleid tot zorgen over haar ontwikkeling. Het hof heeft het belang van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de hechting met de pleegouders niet verstoord mag worden. De ouders hebben geen reële kans gekregen om hun opvoedingsvaardigheden te bewijzen, maar het hof oordeelt dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. De ouders blijven belangrijk voor de minderjarige, maar het hof heeft besloten het verzoek om het gezag te herstellen af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.827/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/139911 / FA RK 15-209)
beschikking van 21 april 2016
inzake

1.[de moeder] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
2. [de vader] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen de vader,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 10 september 2015;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 17 september 2015;
- een brief met bijlage van mr. Berendse-de Gruijl van 14 oktober 2015;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 28 oktober 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2016 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, vergezeld van hun begeleiders mevrouw [B] en de heer [C] en bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl (waarnemend voor mr. Berendse-de Gruijl). Namens de GI is verschenen mevrouw [D] . Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, de heer [E] verschenen. Voorts zijn verschenen de pleegouders.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren, [in] 2013 (verder te noemen: [de minderjarige] ). [de minderjarige] is met 27 weken geboren in het ziekenhuis. Nadat zij in september 2013 is ontslagen uit het ziekenhuis, is zij direct bij de pleegouders geplaatst.
3.2
Ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] stond de moeder onder curatele. Bij beschikking van 11 september 2013 is de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (thans: Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden) benoemd tot voogdes over [de minderjarige] . De uitvoering van de voogdij is overgedragen aan de GI, die thans zelfstandig de voogdij uitvoert.
3.3
Bij beschikking van 4 oktober 2013 is de ondercuratelestelling van de moeder opgeheven met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Voorts is met ingang van dezelfde datum bewind ingesteld over de goederen die de moeder (zullen) toebehoren en is de heer [F] tot bewindvoerder benoemd.
3.4
[in] 2015 zijn de ouders met elkaar gehuwd.
3.5
Bij inleidend verzoekschrift hebben de ouders de rechtbank verzocht om te bepalen dat de voogdijmaatregel over [de minderjarige] wordt opgeheven en dat de ouders het ouderlijk gezag over haar zullen uitoefenen.
3.6
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 26 augustus 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de ouders afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 augustus 2015. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende hun inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, dan wel een raadsonderzoek te gelasten en de resultaten hiervan op een nadere zitting te bespreken.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en verzocht het - zo begrijpt het hof - door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 1:253q, derde en vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt als volgt:
3) Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de rechtbank de andere ouder met het gezag, tenzij de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.
5) Wanneer de grond van de onbevoegdheid ten aanzien van de ouder die het gezag alleen uitoefende, is vervallen, belast de rechtbank deze ouder op zijn verzoek wederom met het gezag tenzij de rechtbank oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Op verzoek van de ouders of een van hen kan zij de ouders gezamenlijk met het gezag belasten.
5.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de door de ouders in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren op toereikende gronden heeft verworpen, met welke gronden het hof zich verenigt en die het hof - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.3
Bij de vraag of de ouders weer belast kunnen worden met het gezag over [de minderjarige] , dient het belang van [de minderjarige] vooropgesteld te worden. Bovendien dient bij de beoordeling in aanmerking te worden genomen waar het toekomstperspectief van [de minderjarige] gelegen is. Naar het oordeel van het hof dient in het onderhavige geval het belang van [de minderjarige] zwaarder te wegen dan de wens van de ouders om (opnieuw) met gezag belast te worden dan wel om (alsnog) een objectief onderzoek te laten plaatsvinden naar hun opvoedingsvaardigheden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
[de minderjarige] , thans bijna drie jaar, heeft vanwege haar vroeggeboorte veel gezondheidsproblemen (gehad), waardoor zij een heel kwetsbaar meisje is en intensieve verzorging en specifieke aandacht, medische zorg en begeleiding nodig heeft. Zij had veel moeite met eten en drinken en is vaak ziek geweest. Ook nadat [de minderjarige] bij de pleegouders is geplaatst, heeft zij veel tijd nodig gehad, en heeft zij nog altijd tijd nodig, om aan te sterken. De gezondheid van [de minderjarige] liet het niet toe om [de minderjarige] bijvoorbeeld bij de ouders thuis te laten wennen en de ouders te laten proberen haar verzorging zelf op te pakken. Bovendien reageerde [de minderjarige] stressvol na een omgangsmoment: zij wilde de volgende dag niet eten en sliep onrustig. Vanaf maart 2015 is de bezoekregeling daarom gewijzigd van eens in de vier weken naar eens in de vijf weken. Ook thans komt het nog voor dat [de minderjarige] te ziek is om omgang te kunnen hebben met de ouders. Het hof begrijpt dat het voor de ouders moeilijk te accepteren is dat door de kwetsbare gezondheid van [de minderjarige] , er geen mogelijkheden waren om de omgangsmomenten uit te breiden. Voor de vraag of de ouders (weer) met het gezag belast kunnen wordt, is echter wel van belang in welke mate de ouders in de afgelopen periode betrokken zijn geweest bij [de minderjarige] en hoe [de minderjarige] hierop reageerde.
5.5
Ter zitting in hoger beroep hebben zowel de GI als de pleegouders aangegeven dat [de minderjarige] nog altijd een heel kwetsbaar meisje is met een ontwikkelingsachterstand. Bovendien vertoont [de minderjarige] de laatste maanden zorgelijk gedrag: zij heeft soms hysterische buien, trekt hard aan haar eigen haren en zoekt onveilige plekken op waar zij met haar hoofd tegenaan bonkt. Vanwege dit zorgelijke gedrag ontvangen de pleegouders thans hulp van Medische Orthopedagogische Dagbehandeling (MOD). De verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vraagt derhalve meer dan gemiddeld van haar verzorgers en opvoeders.
5.6
De reden dat [de minderjarige] nadat zij is ontslagen uit het ziekenhuis, direct bij de pleegouders is geplaatst, was, zo heeft de GI ter zitting in hoger beroep aangegeven, niet alleen gelegen in de grote zorgen rondom (de gezondheid en ontwikkeling van) [de minderjarige] , maar ook omdat er zorgen waren rondom de ouders. De ouders woonden ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] bij de grootouders (mz). Zowel de ouders als de grootouders kregen hulp van de [G] Stichting. Vervolgens hebben de ouders enige tijd in het [H] van deze stichting gewoond en daarna zijn zij verhuisd naar [I] waar zij woonden met begeleiding van de stichting. Thans wonen de ouders, zo hebben zij ter zitting verklaard, in [A] en ontvangen zij 24-uurs zorg van Friesland Begeleid Wonen.
Volgens de GI is het niet goed mogelijk geweest de zorgen over [de minderjarige] met de ouders te bespreken en een gesprek te voeren over wat er nodig is in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . De ouders lijken onvoldoende doordrongen van de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en wat dit betekent voor wat zij extra nodig heeft in de verzorging en opvoeding. Voorts heeft de GI aangegeven dat de ouders niet alle adviezen van de hulpverlening opvolgden.
5.7
In hoger beroep hebben de ouders zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat hun nooit enige reële kans is gegeven dan wel gegund om zich te bewijzen aangaande hun opvoedingsvaardigheden over [de minderjarige] om (uiteindelijk) in staat te zijn [de minderjarige] (met eventueel nadere noodzakelijk geachte hulpverlening) zelf te kunnen opvoeden. Volgens de ouders is de aanvaardbare termijn nog niet verstreken, waardoor het perspectief van [de minderjarige] nog steeds bij hen kan en moet liggen. Het hof is, zoals de ouders zelf ook hebben betoogd, van oordeel dat de opvoedingsvaardigheden van de ouders in een eerder stadium en uitgebreider dan alleen door middel van 'de oefenpop-methode', gesprekken met de voogd en de observatie van enkele interactiemomenten, onderzocht hadden kunnen worden. Het hof acht het dan ook begrijpelijk dat het voor de ouders moeilijk te accepteren is dat er geen onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de ouders is gedaan en dat zij alsnog een raadsonderzoek wensen. Echter, anders dan de ouders is het hof van oordeel dat, gelet op het belang van [de minderjarige] , de aanvaardbare termijn, die naar het oordeel van het hof ook geldt in gevallen als de onderhavige, inmiddels is verstreken. [de minderjarige] woont inmiddels ruim 2,5 jaar bij de pleegouders en heeft zich aan hen gehecht. Die hechting dient in haar belang niet meer te worden verstoord. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het perspectief van [de minderjarige] inmiddels bij de pleegouders ligt. Voor zover de ouders hebben aangevoerd dat hun situatie verder is gestabiliseerd en dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] thans veel beter verloopt, is het hof van oordeel dat dit, ook als dit juist zou zijn, bovenstaande beslissing niet anders maakt.
Het verzoek van de ouders om hen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, zal dan ook worden afgewezen.
5.8
Het hof wenst ten overvloede nog op te merken dat het feit dat de ouders niet met het gezag over [de minderjarige] belast worden, niet met zich brengt dat zij voor [de minderjarige] minder belangrijk zijn. Immers, zij zullen altijd de ouders blijven van [de minderjarige] . Het hof geeft de GI daarom in overweging de ouders zoveel als mogelijk en gewenst is met het oog op het belang van [de minderjarige] , bij haar ontwikkeling te betrekken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 augustus 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A.W. Beversluis en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.