ECLI:NL:GHARL:2016:3307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.177.572/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van het niet overleggen van een ouderschapsplan in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij de gevolgen van het niet overleggen van een ouderschapsplan aan de orde kwamen. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had bezwaar tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juli 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw werd vastgesteld. De man stelde dat de echtscheiding ten onrechte was uitgesproken omdat er geen ondertekend ouderschapsplan was overgelegd, zoals vereist volgens artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Het hof oordeelde dat de vrouw voldoende had onderbouwd dat het niet mogelijk was om een ouderschapsplan in te dienen, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof bevestigde dat het doel van artikel 815 Rv is om ouders in onderling overleg tot een regeling te laten komen, maar dat dit in dit geval niet haalbaar was. De rechtbank had terecht de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld.

Daarnaast werd de omgangsregeling tussen de man en de kinderen besproken. Het hof oordeelde dat er geen omgangsregeling kon worden vastgesteld, gezien de vertrouwensbreuk tussen de man en de kinderen. De man had ook verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie, maar het hof besloot dat de man met ingang van 9 oktober 2014 een bijdrage van € 145,- per kind per maand moest betalen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.572/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/137512/FA RK 14-1617)
beschikking van de familiekamer van 21 april 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaten voorheen: mr. K. Benchaïb, kantoorhoudend te Emmeloord,
en mr. K.L. Olthoff, kantoorhoudend te Bussum,
thans geen advocaat gesteld;
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.L. Marijs, kantoorhoudend te Lemmer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 1 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 29 september 2015;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 6 november 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 21 december 2015;
- een journaalbericht met bijlagen d.d. 9 oktober 2015 van mr. Benchaïb;
- een journaalbericht met bijlagen d.d. 9 februari 2016 van mr. Marijs;
- een journaalbericht met bijlagen d.d. 11 februari 2016 van mr. Marijs;
- een brief met bijlagen d.d. 16 februari 2016 van de GI;
- een journaalbericht met bijlage d.d. 2 maart 2016 van mr. Marijs;
- een journaalbericht met bijlage d.d. 10 maart 2016 van mr. Marijs;
- een journaalbericht d.d. 14 maart 2016, waarbij mr. Olthoff zich heeft onttrokken als advocaat van de man, met als bijlage een brief van mr. Olthoff d.d. 14 maart 2016, waarin zij bericht dat zij, evenals haar cliënt, niet ter zitting aanwezig zal zijn, en waarin zij verzoekt de zaak op de stukken af te doen;
- een faxbericht d.d. 14 maart 2016 van mr. Marijs, waarin mr. Marijs bezwaar maakt tegen het verzoek van mr. Olthoff om de zaak op de stukken af te doen.
2.2
Bij het beroepschrift heeft de man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft 3.1, waarbij de echtscheiding is uitgesproken, alsmede 3.2, waarbij is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw, alsmede 3.5, waarbij het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de kinderen is afgewezen en opnieuw beschikkende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek tot echtscheiding tussen partijen niet-ontvankelijk te verklaren;
- het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw af te wijzen;
- het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de kinderen toe te wijzen.
2.3
Bij het verweerschrift heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, behoudens voor zover de rechtbank de verzoeken van de vrouw heeft afgewezen, en de verzoeken van de man geheel af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze instantie.
2.4
In incidenteel hoger beroep heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt voor zover het de daarbij vastgestelde kinderalimentatie betreft, en opnieuw beschikkende voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man een in goede justitie vast te stellen bedrag aan kinderalimentatie dient te betalen vanaf een in goede justitie te bepalen datum. Het hof begrijpt dat de vrouw heeft bedoeld te verzoeken dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 169,- per kind per maand, zoals door haar in eerste aanleg is verzocht.
2.5
De man heeft in zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep het incidenteel hoger beroep van de vrouw bestreden en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken althans het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
2.6
De hierna onder 3.1 te noemen minderjarigen zijn op 22 februari 2016 gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.7
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 22 februari 2016, maar is na namens de man verzocht uitstel opnieuw gepland op 1 maart 2016. Ook voor de geplande mondelinge behandeling van 1 maart 2016 is door de man uitstel verzocht, waarna de mondelinge behandeling opnieuw is gepland op 17 maart 2016. Het hof heeft het op 14 maart 2016 door de man gedane verzoek om de zaak op de stukken af te doen afgewezen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016. Ter zitting is verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Marijs. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. Marijs heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota, met uitzondering van de onderdelen 2, 3 en 6 na de derde volzin.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1999 in de gemeente Lemsterland met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 1999 te [B] ; en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2003 te [B] ;
(verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen). De vrouw is bij beschikking van de rechtbank van 23 december 2015 alleen met de uitoefening van het gezag over de kinderen belast.
3.2
De man heeft een zoon uit een eerdere relatie: [C] , geboren [in] 1996 te [A] .
3.3
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 27 mei 2015 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 23 april 2016. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 8 december 2015. De GI is voornemens de ondertoezichtstelling te beëindigen. De raad heeft bij brief van 3 maart 2016 aan de GI medegedeeld zich daartegen niet te verzetten. De man heeft niettemin op 2 februari 2016 een verzoek ingediend bij de rechtbank tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De behandeling van dit verzoek stond gepland ter zitting van de rechtbank op 6 april 2016.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift van 8 oktober 2014, naar het hof begrijpt ingekomen ter griffie van de rechtbank op 9 oktober 2014, heeft de vrouw, voor zover hier van belang, verzocht:
- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
- vast te stellen dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
- de man te veroordelen om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 169,- per kind per maand, met ingang van indiening van het inleidend verzoekschrift, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
3.5
De man heeft daartegen verweer gevoerd en zelfstandig verzocht een omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 9 oktober 2014 bepaald op € 46,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2015 op € 13,- per kind per maand, waarbij geldt dat de bijdragen telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan, voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken. De beslissingen met betrekking tot de hoofverblijfplaats en de kinderbijdrage zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In geschil is de ontvankelijkheid van het inleidend verzoek (grief I in het principaal hoger beroep), de hoofdverblijfplaats van de kinderen (grief II in het principaal hoger beroep), de omgangsregeling (grief III in het principaal hoger beroep) en de kinderalimentatie (grief I in het incidenteel hoger beroep).
De ontvankelijkheid
4.2
De man stelt zich op het standpunt dat het echtscheidingsverzoek van de vrouw ten onrechte ontvankelijk is bevonden, nu geen ondertekend ouderschapsplan in het geding is gebracht, en dat op grond daarvan de echtscheiding ten onrechte is uitgesproken. De man stelt dat een situatie als bedoeld in artikel 815 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zich niet voordoet.
4.3
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat partijen in dat kader in ieder geval afspraken dienen te maken omtrent - kort gezegd - de wijze van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de wijze waarop zij elkaar informatie verschaffen en raadplegen met betrekking tot de kinderen en over de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan op grond van het zesde lid van genoemd artikel worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
4.4
Het hof is van oordeel dat de vrouw met hetgeen zij naar voren heeft gebracht voldoende heeft onderbouwd dat het niet mogelijk was een ouderschapsplan in het geding te brengen. Het doel van artikel 815 Rv is om ouders in onderling overleg te laten komen tot een regeling omtrent de kinderen waarover zij gezamenlijk het gezag hebben (in casu: hadden). Nu een dergelijk overleg tussen partijen redelijkerwijs onmogelijk is gebleken, terwijl de vrouw in haar verzoekschrift te kennen heeft gegeven hoe zij een en ander met betrekking tot de kinderen geregeld wenst te zien, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de bepaling zoals opgenomen in het zesde lid van artikel 815 Rv. Het ontbreken van een ouderschapsplan staat derhalve niet aan de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek in de weg
.
4.5
Door de man is niet betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft het inleidend verzoek van de vrouw om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken dan ook op goede gronden toegewezen. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd voor zover het de daarbij uitgesproken echtscheiding betreft.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen
4.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:12 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent. Vast staat dat bij beschikking van de rechtbank van 23 december 2015 - uitvoerbaar bij voorraad - is bepaald dat de vrouw voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over de kinderen is belast. Op grond daarvan kan het hoofdverblijf van de kinderen geen onderwerp van geschil meer zijn tussen partijen en heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek om het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen af te wijzen. Het hof zal dit verzoek van de man daarom afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw.
De omgangsregeling
4.7
Het hof is voorts van oordeel dat geen omgangsregeling tussen de man en de kinderen dient te worden vastgesteld. Uit de brief van de raad van 3 maart 2016, betreffende de beëindiging van de ondertoezichtstelling, en ook uit de kindgesprekken van de raadsheer-commissaris met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , komt naar voren dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen ruimte hebben voor contact met de man, zolang de man gebeurtenissen uit het verleden ontkent en geen excuses maakt voor het feit dat hij een vertrouwelijke verwijsbrief publiekelijk heeft gemaakt. De raad constateert dat de man de gebeurtenissen blijft ontkennen en zodoende een impasse in stand houdt. Het is de gezinsvoogd niet gelukt om de man tot openheid te bewegen en interventies van de hulpverlening toe te staan. Dit had volgens de raad mogelijk een beweging kunnen veroorzaken in het verkrijgen van ontspanning in de verhoudingen tussen de man, de vrouw en de kinderen, en het perspectief op een omgangsregeling tussen de man en de kinderen kunnen vergroten. Het hof acht het gelet op het vorenstaande, alsmede de tussen de kinderen en de man ontstane vertrouwensbreuk, te belastend voor de kinderen om een omgangsregeling met de man vast te stellen. Mede gelet op hun leeftijd weegt de (consistente) mening van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat zij geen omgangsregeling willen met de man daarbij zwaar, terwijl het hof ook heeft meegewogen dat de vrouw tegenover de kinderen niet negatief, maar respectvol over de man spreekt en daarmee dus geen negatieve invloed heeft uitgeoefend op het uitblijven van een omgangsregeling. Het hof zal, gelet op het vorenstaande, de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met de kinderen is afgewezen.
De kinderalimentatie* De vermeerdering van het verzoek van de vrouw
4.8
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek vermeerderd, in die zin dat zij verzoekt te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 251,- per kind per maand. Het hof dient in beginsel te beoordelen of deze vermeerdering, gelet op de eisen van een goede procesorde, nog in aanmerking kan worden genomen. Nu de op te leggen bijdrage in deze zaak, zoals hierna volgt, echter wordt begrenst door de (lagere) draagkracht van de man, kan in het midden blijven of de vermeerdering van het verzoek van de vrouw nog in aanmerking kan worden genomen.
*De ingangsdatum
4.9
Door partijen is niet gegriefd tegen de ingangsdatum die de rechtbank heeft gehanteerd (9 oktober 2014), zodat het hof van deze datum uit zal gaan.
* De behoefte van de kinderen
4.1
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man in zijn berekening uitgaat van een behoefte van de kinderen van € 252,- per kind per maand en de vrouw van een behoefte van € 251,- per kind per maand. Het hof zal doelmatigheidshalve uitgaan van een behoefte van
€ 251,- per kind per maand.
* De draagkracht van de man
Het inkomen
4.11
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat de man met ingang van 9 februari 2015 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (verder: ww-uitkering) ontvangt. Per 3 februari 2015 ontving de man niet langer een (al dan niet aanvullende) Ziektewetuitkering en het hof gaat er - bij gebreke van stukken waaruit anders blijkt - vanuit dat zijn contract bij [D] B.V. ook per die datum is geëindigd.
4.12
De ww-uitkering van de man bedraagt blijkens de overgelegde salarisspecificaties
€ 1.795,20 bruto per vier weken, exclusief vakantietoeslag. Dit leidt - uitgaande van de tarieven 2016-1 - tot een netto besteedbaar inkomen voor kinderalimentatie van € 1.481,- per maand.
4.13
De vrouw stelt dat de man in de zomer van 2014 een bruto ontslagvergoeding heeft ontvangen ten bedrage van € 46.653,- en dat hij daarvan € 30.000,- netto heeft overgehouden. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man een bedrag van
€ 15.000,- netto van deze ontslagvergoeding dient aan te wenden om zijn inkomen uit
ww-uitkering aan te vullen tot het inkomen dat hij vóór zijn ontslag bij [D] B.V. genoot.
4.14
De man heeft niet betwist dat hij deze ontslagvergoeding heeft ontvangen, maar stelt dat hij deze heeft aangewend om huwelijkse schulden te voldoen. Deze stelling heeft hij echter op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. Er moet naar het oordeel van het hof dan ook bij gebreke van nadere onderbouwing vanuit worden gegaan dat de door de man ontvangen ontslagvergoeding bedoeld was ter suppletie van het lagere inkomen dat hij als gevolg van zijn ontslag zou genieten. Het hof ziet daarom aanleiding om de ontslagvergoeding in aanmerking te nemen bij de berekening van de draagkracht van de man.
4.15
Uit de overgelegde jaaropgave over 2013 blijkt dat de man vóór zijn ontslag bij [D] B.V. een inkomen genoot van € 35.676,- per jaar. Dit leidt - uitgaande van de tarieven 2013-2 - tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.116,- per maand.
4.16
Met voornoemd bedrag van € 15.000,- netto moet de man naar het oordeel van het hof in staat worden geacht om zijn inkomensachteruitgang van € 635,- netto per maand
(€ 2.116,- minus € 1.481,-) in elk geval tot 1 februari 2017 op te kunnen vangen (€ 15.000,- / € 635,- = (afgerond) 24 maanden).
4.17
Het hof zal daarom voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van een netto besteedbaar inkomen van € 2.116,- per maand.
4.18
Nu thans niet is vast te stellen hoe hoog het inkomen van de man met ingang van 1 februari 2017 zal zijn, ziet het hof geen aanleiding om de draagkracht van de man voor de periode na 1 februari 2017 reeds nu te berekenen, uitgaande van een lager netto besteedbaar inkomen. Indien daarvoor aanleiding bestaat kan de man te zijner tijd een wijzigingsverzoek indienen bij de rechtbank.
4.19
De draagkracht van de man wordt gelet op de ingangsdatum berekend aan de hand van de draagkrachtformule over 2014, die voor inkomens vanaf € 1.500,- luidt als volgt: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 860)]. Zijn draagkracht bedraagt aldus € 434,84 per maand.
4.2
Het hof ziet aanleiding om de draagkracht van de man gelijk te verdelen over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [C] . Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de hoogte van de behoefte van [C] op grond van de overgelegde stukken onvoldoende vast is komen te staan. De draagkracht van de man ten behoeve van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen bedraagt aldus € 289,89 per maand.
* De draagkracht van de vrouw
4.21
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 50,- per maand bedraagt.
* De zorgkorting
4.22
Het hof houdt geen rekening met een zorgkorting, nu vast staat dat er geen omgangsregeling tussen de man en de kinderen zal worden vastgesteld, terwijl dit naar het oordeel van het hof niet aan de vrouw te wijten is.
* Conclusie
4.23
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw ten behoeve van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 339,89 per maand onvoldoende is om volledig in hun behoefte van € 502,- per maand te voorzien, komt het hof niet toe aan het maken van een draagkrachtvergelijking. De man dient zijn volledige voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beschikbare draagkracht aan te wenden om in de kosten van hun verzorging en opvoeding te voorzien. Het hof zal daarom bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een bedrag van (afgerond) € 145,- per kind per maand.
De proceskosten
4.24
Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ten aanzien van de proceskosten in principaal en in incidenteel hoger beroep, is voor het hof geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de kosten van een procedure als de onderhavige tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De slotsom
4.25
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 1 juli 2015, voor zover het de daarbij uitgesproken echtscheiding betreft;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 1 juli 2015, voor zover daarbij is bepaald dat de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 1999 te [B] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2003 te [B] , hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 1 juli 2015, voor zover daarbij het verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen is afgewezen
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 1 juli 2015, voor zover het de daarbij vastgestelde kinderalimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 9 oktober 2014 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 1999 te [B] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2003 te [B] , met een bedrag van € 145,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G.M. van der Meer en mr. A.W. Beversluis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 april 2016.