ECLI:NL:GHARL:2016:3272

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.165.781/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en jongmeerderjarigenalimentatie met betrekking tot behoefte, draagkracht en zorgkorting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatie voor de kinderen van de man en de vrouw, die in 2012 zijn gescheiden. De man is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 december 2014, waarin de alimentatie voor de jongmeerderjarige en de minderjarige is vastgesteld. De procedure in hoger beroep begon met het indienen van het beroepschrift op 3 maart 2015, gevolgd door een verweerschrift op 14 april 2015. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 juni 2015, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw hebben samen twee kinderen, geboren in 1995 en 2006. De man was verplicht om alimentatie te betalen, die door de rechtbank was vastgesteld op verschillende bedragen, afhankelijk van de leeftijd en behoeften van de kinderen. De man heeft 15 grieven ingediend, die onder andere betrekking hebben op de behoefte van de kinderen en zijn eigen draagkracht.

Het hof heeft de zaak beoordeeld in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, die invloed heeft op de berekening van de behoefte en de draagkracht van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de jongmeerderjarige en de minderjarige moet worden berekend aan de hand van de geldende normen en dat de zorgkorting van toepassing is. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en nieuwe alimentatiebedragen vastgesteld, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De man is verplicht om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud en studie van beide kinderen, met specifieke bedragen per maand, die bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.781/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/156254/ FA RK 14-1116)
beschikking van de familiekamer van 12 april 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K.H.P. Selcraig, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen

1.[de vrouw] ,

verder te noemen: de vrouw,
2. [de jongmeerderjarige],
verder te noemen: [de jongmeerderjarige] ,
beiden wonende te [A] ,
verweersters in hoger beroep,
advocaat: mr. H.J. Scholten, kantoorhoudend te Zutphen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 5 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 3 maart 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 14 april 2015;
- het journaalbericht namens mr. Selcraig van 16 maart 2015 met bijlage;
- het journaalbericht namens mr. Selcraig van 9 juni 2015 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Met instemming van een ieder was tevens mevrouw Schopman, verbonden aan het kantoor van mr. Selcraig, in de zittingszaal aanwezig.
3.
De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de jongmeerderjarige] voornoemd, geboren [in] 1995, en [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2006. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw en partijen hebben samen het gezag over hem. [de jongmeerderjarige] woont ook bij de vrouw.
3.3
Op basis van het door partijen gemaakte ouderschapsplan dat opgenomen is in de echtscheidingsbeschikking van 29 augustus 2012 dient de man met ingang van 1 juli 2012
€ 592,50 per kind per maand bij te dragen in de kosten van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] . Deze bijdrage bedraagt ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2013 € 602,57, per
1 januari 2014 € 607,99 en vanaf 1 januari 2015 € 612,85 per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] en in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] met ingang van 1 september 2013 vastgesteld op € 445,- per maand en vanaf 1 september 2014 op € 379,- per maand.
De rechtbank heeft de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van 1 september 2013 vastgesteld op € 343,- per maand en vanaf 1 september 2014 op € 409,- per maand.
4.2
De man is met 15 grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
5 december 2014. Grief I mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk besproken worden. De grieven II en III zien op de behoefte van [de minderjarige] . De grieven IV tot en met VIII zien op de behoefte van [de jongmeerderjarige] . De grieven IX tot en met XI zien op de draagkracht van de man. Grief XII ziet op de draagkracht van de vrouw. De grieven XIII en XIV zien op het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen. Grief XV ziet op de terugbetalingsverplichting van [de jongmeerderjarige] . De man heeft tevens zijn verzoek ten aanzien van [de jongmeerderjarige] vermeerderd.

5.De motivering van de beslissing

Nadere stukken
5.1
Bij brief van 26 oktober 2015 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten over de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouder die kindgebonden budget (KGB) ontvangt opnieuw te bepalen in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011).
5.2
Bij journaalbericht van 20 november 2015 van mr. Scholten met bijlagen en journaalbericht van 23 november 2015 van mr. Selcraig met bijlage hebben de vrouw respectievelijk de man gebruikgemaakt van die gelegenheid. Bij journaalbericht van
4 december 2015 van mr. Selcraig met bijlage heeft de man gereageerd op genoemd journaalbericht van 20 november 2015 van de vrouw. De vrouw heeft geen gebruikgemaakt van de haar geboden mogelijkheid om te reageren op de uitlatingen van de man.
De behoefte van [de minderjarige]
5.3
Ook al waren partijen het in eerste aanleg eens over de behoefte van [de minderjarige] - voor zover hier van belang over de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 -, zoals de vrouw stelt, de man kan hier in hoger beroep op terugkomen. Met de man is het hof van oordeel dat het aandeel van partijen in de kosten van [de minderjarige] over de periode van 1 september 2013 tot
1 januari 2014 - aan de hand van de behoeftetabel 2013 - dient te worden vastgesteld op
€ 602,57 per maand.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de (geïndexeerde) behoefte van [de minderjarige] per 1 januari 2014 € 607,99 per maand en per 1 januari 2015 € 612,85 per maand bedraagt.
5.5
Anders dan de rechtbank heeft gedaan zal het hof het door de vrouw na het uiteengaan van partijen ontvangen KGB overeenkomstig voornoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad niet in aanmerking nemen bij de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] , maar bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
De behoefte van [de jongmeerderjarige]
5.6
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de behoefte van [de jongmeerderjarige] in de periode van
1 september 2013 tot 1 september 2014 aansluiting kan worden gezocht bij de DUO-norm voor een thuiswonende MBO-student. Vaststaat dat deze norm in 2013 - voor zover hier van belang - € 563,72 per maand bedroeg en in 2014 (doelmatigheidshalve tot 1 september)
€ 575,31 per maand. Als door de man gesteld en door [de jongmeerderjarige] onvoldoende onderbouwd weersproken staat vast dat [de jongmeerderjarige] in de periode van 1 september 2013 tot 1 juni 2014 een tegemoetkoming voor scholieren kreeg bestaande uit een basistoelage van € 111,53 per maand en een aanvullende toelage van € 83,99 per maand. Als door [de jongmeerderjarige] gesteld en door de man onvoldoende weersproken staat vast dat [de jongmeerderjarige] vanaf 1 juni 2014, de maand na haar eindexamen, tot de start van haar opleiding per 1 september 2014 niet in aanmerking kwam voor enige financiële tegemoetkoming.
5.7
Niet ter discussie staat dat voor de behoefte van [de jongmeerderjarige] vanaf 1 september 2014 aansluiting kan worden gezocht bij de DUO-norm voor een thuiswonende HBO-student. Vaststaat dat deze norm in 2014 (na aftrek van de studiefinanciering) € 452,72 per maand bedroeg en vanaf 1 januari 2015 € 460,10 per maand.
5.8
Partijen zijn het erover eens dat de zorgtoeslag die [de jongmeerderjarige] ontvangt van € 72,- per maand op haar behoefte in mindering dient te worden gebracht. De rechtbank heeft dat niet gedaan, zodat daarop gecorrigeerd moet worden.
5.9
De man is van mening dat de eigen inkomsten van [de jongmeerderjarige] in mindering dienen te worden gebracht op haar behoefte. Hij stelt dat [de jongmeerderjarige] meer dan € 200,- per maand verdient. Het hof overweegt, onder verwijzing naar artikel 1:392 lid 2 BW, dat de onderhoudsplicht van de man jegens [de jongmeerderjarige] vanaf haar achttiende verjaardag niet slechts geldt bij behoeftigheid. Aan [de jongmeerderjarige] kan, met andere woorden, tot haar 21ste verjaardag niet de eis worden gesteld dat zij - door te gaan werken - in eigen levensonderhoud gaat voorzien, ook al zou zij daartoe in staat zijn. Wel kan op grond van de redelijkheid en billijkheid rekening worden gehouden met eventuele daadwerkelijk ontvangen eigen inkomsten van een jong-meerderjarige. De met stukken onderbouwde inkomsten van [de jongmeerderjarige] uit haar bijbaantjes/stage van hooguit € 100,- per maand, acht het hof net als de rechtbank echter te gering om deze in mindering te doen strekken op haar vastgestelde behoefte. Het hof acht het redelijk dat deze inkomsten [de jongmeerderjarige] , als een redelijk bedrag ter zake van zakgeld, vrij ter beschikking staan.
5.1
Op grond van het vorenstaande kan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de jongmeerderjarige] (steeds afgerond) gesteld worden op:
- van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 (€ 563,72 - € 111,53 - € 83,99 - € 72,- =) € 296,- per maand;
- van 1 januari 2014 tot 1 juni 2014 (€ 575,31 - € 111,53 - € 83,99 - € 72,- =) € 308,- per maand;
- van 1 juni 2014 tot 1 september 2014 (€ 575,31 - € 72,- =) € 503,- per maand;
- van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 452,72 - € 72,- =) € 381,- per maand;
- vanaf 1 januari 2015 (€ 460,10 - € 72,- =) € 388,- per maand.
De draagkracht van de man
5.11
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man over de periode van
1 september 2013 tot 1 januari 2015 op basis van een NBI van € 2.723,- per maand € 739,- per maand bedraagt. Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank het fiscaal voordeel op de verkeerde plaats in de berekening heeft betrokken. Tot 1 januari 2015 dient de draagkracht van de man met een bedrag van € 49,- per maand aan fiscaal voordeel te worden verhoogd, zijnde in totaal € 788,- per maand. Gelijk na te melden KGB komt het fiscaal voordeel redelijkerwijs ten goede aan beide kinderen.
5.12
Uitgaande van de jaaropgave 2014 (gecorrigeerd op de auto van de zaak) bedraagt het NBI van de man blijkens aangehechte berekening per 1 januari 2015 € 2.804,- per maand. Ingevolge de op de man van toepassing zijnde formule uit de draagkrachttabel 2015 bedraagt de draagkracht van de man per 1 januari 2015 70% [2804 – (0,3 x 2804 + 875)] = € 761,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
5.13
De rechtbank heeft overeenkomstig de voorlopige aanslag 2013 rekening gehouden met inkomsten uit overig werk van de vrouw van € 705,- per jaar. Blijkens de aangifte IB 2013 is dit het resultaat van € 2.100,- aan inkomsten uit optredens minus € 1.395,- aan kosten.
5.14
De man stelt dat de vrouw met haar optredens (als clown en anderszins), uit de verkoop van door haar gemaakte schilderijen en met het doen van de boekhouding voor de Vereniging van Eigenaren van een appartementencomplex te [B] fors meer inkomsten uit overig werk geniet dan genoemde € 705,- per jaar.
5.15
Het hof constateert dat de door de man gestelde optredens van de vrouw als clown, bij brief d.d. 14 oktober 2014 onderbouwd met uitdraaien van facebook, grotendeels dateren van vóór de niet ter discussie staande wijzigingsdatum van 1 september 2013. Zodoende zijn die optredens voor de beoordeling door het hof thans niet relevant. Verder noemt de man in zijn appelschrift over de periode van 1 september 2013 tot en met september 2014 in totaal 12 optredens. Daarvan waren er 5 voor dezelfde opdrachtgever, te weten kinderdagverblijf [C] . De vrouw heeft betwist dat de optredens bij [C] in 2014 waren. Dit blijkt naar het oordeel van het hof ook nergens uit. Uit productie 20 bij genoemd journaalbericht van
9 juni 2015 blijkt nog een tweetal optredens in november 2014 ( [D] ) en december 2014 ( [E] ). Al met al gaat het dus om 9 optredens over een periode van 16 maanden, zijnde minder dan gemiddeld één optreden per maand. De vrouw ontkent die optredens ook niet. Zij stelt echter dat zij daar niets aan overhoudt, omdat de inkomsten uit die optredens gekort worden op haar bijstandsuitkering. Dat blijkt in ieder geval voor wat betreft genoemd kerstoptreden in [E] ook uit een factuur d.d. 29 december 2014 in combinatie met een uitkeringsspecificatie van januari 2015 van de gemeente [A] (€ 471,70). Vaak levert een optreden de vrouw naar haar zeggen echter niet eens inkomen op, omdat zij de opbrengst daarvan geregeld moet delen met een collega met wie zij samen optreedt en bovendien kosten maakt voor vervoer, geluid, het huren van een stand, promotiewerkzaamheden etc.
Hoewel het hof, evenals de man, op basis van de stukken de nodige vraagtekens had bij de inkomsten van de vrouw (met name uit overige werkzaamheden), acht het hof de inhoud van de wel beschikbare gegevens en de daarop ter zitting door de vrouw gegeven toelichting thans voldoende voor het oordeel dat de vrouw niet of nauwelijks wat overhoudt aan haar optredens als clown of anderszins.
Verder heeft de man zijn stelling dat de vrouw inkomsten heeft uit de verkoop van door haar gemaakte schilderijen en uit het doen van de boekhouding voor de Vereniging van Eigenaren van een appartementencomplex in [B] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbij gegaan.
5.16
Nu overigens geen grief is gericht tegen het door de rechtbank op € 1.321,- per maand berekende netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw, zal het hof daarvan uitgaan, althans tot 1 januari 2015.
5.17
Uit genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober jl., naar aanleiding waarvan partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten nader te formuleren, volgt dat het door een verzorgende ouder ontvangen KGB, inclusief de alleenstaande ouderkop, bij de berekening van de draagkracht van die ouder in aanmerking dient te worden genomen. De alleenstaande ouderkop vervangt per 1 januari 2015 de alleenstaande ouderkorting, zodat ook die korting de draagkracht van de verzorgende ouder mede bepaalt.
5.18
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in 2013 € 84,-, in 2014 € 84,75 en per
1 januari 2015 € 340,- (inclusief de alleenstaande ouderkop) per maand aan KGB ontving/ontvangt. Het hof zal dit KGB, nu het is bedoeld als aanvullende inkomens-ondersteuning voor de vrouw als alleenstaande ouder, betrekken bij de berekening van haar NBI op grond waarvan haar draagkracht voor beide kinderen wordt berekend.
5.19
Het vorenstaande resulteert voor de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 voor de vrouw in een NBI van € 1.405,- per maand en voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 van (afgerond) € 1.406,- per maand. Uit de op de vrouw van toepassing zijnde formule (draagkrachttabel 2013-2) volgt dat haar draagkracht in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 70% [1405 – (0,3 x 1405 + 800)] = € 128,- per maand bedroeg. Uit de op de vrouw van toepassing zijnde formule (draagkrachttabel 2014) volgt dat haar draagkracht in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 70% [1406 – (0,3 x 1406 + 810)] = € 122,- per maand bedroeg.
5.2
Vanaf 1 januari 2015 vervangt de alleenstaande ouderkop de alleenstaande ouderkorting, zodat de berekening van de rechtbank van het NBI van de vrouw op dit punt gecorrigeerd moet worden. Naar de tarieven 2015-1 bedraagt het NBI van de vrouw blijkens aangehechte berekening € 1.271,- per maand. Tezamen met het KGB (inclusief alleenstaande ouderkop) is het NBI van de vrouw per 1 januari 2015 € 1.611,- per maand.
Uit de op de vrouw van toepassing zijnde formule (draagkrachttabel 2015) volgt dat haar draagkracht per 1 januari 2015 70% [1611 – (0,3 x 1611 + 875)] = € 177,- per maand bedroeg/bedraagt.
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
De zorgkorting
5.21
Nu partijen over en weer strijden over de actuele feitelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] , dient het tussen partijen opgemaakte - hiervoor genoemd onder 3.3 - ouderschapsplan als uitgangspunt. Daaruit volgt dat [de minderjarige] één weekend per twee weken en de helft van de vakanties bij de man is. Als gesteld en onvoldoende weersproken is echter wel komen vast te staan dat [de minderjarige] minder dan de helft van de vakanties bij de man verblijft. Het hof ziet hierin, evenals de rechtbank en de vrouw, aanleiding om een zorgkorting van 15% te hanteren. Gelet op de behoefte van [de minderjarige] is deze korting (steeds afgerond) in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 € 90,- per maand, in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 € 91,- per maand en vanaf 1 januari 2015 € 92,- per maand.
* de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014
5.22
De gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 788 + € 128 =) € 916,- per maand is in deze periode voldoende om in de totale behoefte van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] van (€ 603 + € 296 =) € 899,- per maand te voorzien.
5.23
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen wordt (steeds afgerond) als volgt berekend:
- de man: 788/916 x 899 = afgerond € 773,- per maand;
- de vrouw: 128/916 x 899 = afgerond € 126,- per maand.
[de minderjarige]
5.24
Naar rato van zijn behoefte (67%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 518,- en € 84,- per maand beschikbaar voor [de minderjarige] . Na aftrek van de zorgkorting van € 90,- bedraagt de bijdrage van de man in deze periode € 428,- per maand. De rechtsstrijd over deze periode wordt echter begrensd door de door de rechtbank per 1 september 2013 op € 343,- per maand gestelde bijdrage.
[de jongmeerderjarige]
5.25
Naar rato van haar behoefte (33%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 255,- en € 42,- per maand beschikbaar voor [de jongmeerderjarige] . De bijdrage van de man zal over deze periode dienovereenkomstig worden vastgesteld.
* de periode van 1 januari 2014 tot 1 juni 2014
5.26
De gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 788 + € 122 =) € 910,- per maand is in deze periode niet voldoende om in de totale behoefte van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] van (€ 608 +
€ 308 =) € 916,- per maand te voorzien.
[de minderjarige]
5.27
Naar rato van zijn behoefte (66%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 520,- en € 81,- per maand beschikbaar voor [de minderjarige] . Dat is € 7,- per maand te weinig om in zijn kosten van verzorging en opvoeding te voorzien. Gelijke toerekening van het tekort aan draagkracht leidt bij de verzilvering van de zorgkorting tot toerekening van de helft van dit tekort aan de man. De bijdrage van de man bedraagt dan € 520,- - (€ 91,- - € 3,50) = € 432,50 per maand. De rechtsstrijd over deze periode wordt echter begrensd door de door de rechtbank per
1 september 2013 op € 343,- per maand gestelde bijdrage.
[de jongmeerderjarige]
5.28
Naar rato van haar behoefte (34%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 268,- en € 41,- per maand beschikbaar voor [de jongmeerderjarige] . De bijdrage van de man zal over deze periode dienovereenkomstig worden vastgesteld.
* de periode van 1 juni 2014 tot 1 september 2014
5.29
De gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 788 + € 122 =) € 910,- per maand is in deze periode niet voldoende om in de totale behoefte van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] van (€ 608 +
€ 503 =) € 1.111,- per maand te voorzien.
[de minderjarige]
5.3
Naar rato van zijn behoefte (55%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 433,- en € 67,- per maand beschikbaar voor [de minderjarige] . Dat is € 108,- per maand te weinig om in zijn kosten van verzorging en opvoeding te voorzien. Gelijke toerekening van dit tekort leidt bij de verzilvering van de zorgkorting tot een bijdrage van de man van € 433,- - (€ 91,- - € 54,-) = € 396,- per maand. De rechtsstrijd over deze periode wordt echter begrensd door de door de rechtbank per 1 september 2013 op € 343,- per maand gestelde bijdrage.
[de jongmeerderjarige]
5.31
Naar rato van haar behoefte (45%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 355,- en € 55,- per maand beschikbaar voor [de jongmeerderjarige] . De bijdrage van de man zal over deze periode dienovereenkomstig worden vastgesteld.
* de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015
5.32
De gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 788 + € 122 =) € 910,- per maand is in deze periode niet voldoende om in de totale behoefte van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] van (€ 608 +
€ 381 =) € 989,- per maand te voorzien.
[de minderjarige]
5.33
Naar rato van zijn behoefte (61%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 481,- en € 74,- per maand beschikbaar voor [de minderjarige] . Dat is € 53,- per maand te weinig om in zijn kosten van verzorging en opvoeding te voorzien. Gelijke toerekening van dit tekort leidt bij de verzilvering van de zorgkorting tot een bijdrage van de man van € 481,- - (€ 91,- - € 26,50) = € 416,50 per maand. De rechtsstrijd over deze periode wordt echter begrensd door de door de rechtbank per 1 september 2014 op € 409,- per maand gestelde bijdrage.
[de jongmeerderjarige]
5.34
Naar rato van haar behoefte (39%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 307,- en € 48,- per maand beschikbaar voor [de jongmeerderjarige] . De bijdrage van de man zal over deze periode dienovereenkomstig worden vastgesteld.
* vanaf 1 januari 2015
5.35
De gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 761 + € 177 =) € 938,- per maand is vanaf 1 januari 2015 niet voldoende om in de totale behoefte van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] van
(€ 613 + € 388 =) € 1.001,- per maand te voorzien.
[de minderjarige]
5.36
Naar rato van zijn behoefte (61%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 464,- en € 108,- per maand beschikbaar voor [de minderjarige] . Dat is € 41,- per maand te weinig om in zijn kosten van verzorging en opvoeding te voorzien. Gelijke toerekening van dit tekort leidt tot een bijdrage van de man van € 464,- - (€ 92,- - € 20,50) = € 392,50, afgerond € 393,- per maand. De bijdrage van de man zal per 1 januari 2015 dienovereenkomstig worden vastgesteld.
[de jongmeerderjarige]
5.37
Naar rato van haar behoefte (39%) hebben de man respectievelijk de vrouw € 297,- en € 66,- per maand beschikbaar voor [de jongmeerderjarige] . De bijdrage van de man zal vanaf 1 januari 2015 dienovereenkomstig worden vastgesteld.
Verrekening/terugbetalingsverplichting
5.38
Met uitzondering van de relatief korte periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 hebben partijen tezamen steeds onvoldoende draagkracht (gehad) om in de gehele behoefte van hun kinderen te voorzien. Gelet daarop is het hof van oordeel dat voor zover de man op basis van deze beslissing in de periode van 1 september 2013 tot heden al teveel zou hebben betaald aan [de jongmeerderjarige] , hetgeen wordt betwist, in redelijkheid niet van haar kan worden verlangd dat zij hetgeen zij in overeenstemming met haar behoefte reeds heeft uitgegeven terugbetaald aan de man. Voor de vrouw geldt hetzelfde wat betreft de vanaf 1 januari 2015 ten behoeve van [de minderjarige] mogelijk teveel ontvangen en overeenkomstig diens behoefte reeds uitgegeven gelden.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt:

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 5 december 2014, voor wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] tot
1 januari 2015;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 5 december 2014, voor wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] per 1 januari 2015 en bepaalt dat de man vanaf die datum aan de vrouw € 393,- per maand dient bij te dragen ten behoeve van [de minderjarige] , de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 5 december 2014, voor wat betreft de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] en bepaalt dat de man aan haar de volgende bijdragen dient te voldoen:
- over de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 € 255,- per maand;
- over de periode van 1 januari 2014 tot 1 juni 2014 € 268,- per maand;
- over de periode van 1 juni 2014 tot 1 september 2014 € 355,- per maand;
- over de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 307,- per maand en
- per 1 januari 2015 € 297,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. I.A. Vermeulen en
mr. A.W. Beversluis, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 april 2016 in bijzijn van de griffier.