ECLI:NL:GHARL:2016:3270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.180.752/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van zorgregeling in het kader van ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 augustus 2015 aangevochten, waarin de zorgregeling voor zijn kind was gewijzigd. De vader en de moeder zijn sinds 2006 met elkaar gehuwd en hebben samen een minderjarige, die sinds de feitelijke scheiding bij de moeder verblijft. De zorgregeling is in het verleden gewijzigd op advies van Jeugdhulp, maar de vader verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige een kwetsbare jongen is met een ontwikkelingsachterstand en dat er een hevige strijd tussen de ouders gaande is. Het hof oordeelt dat de huidige zorgregeling, die niet stabiel verloopt, niet gewijzigd kan worden in het belang van de minderjarige. De vader heeft weliswaar positieve ontwikkelingen doorgemaakt, maar de noodzakelijke rust voor de minderjarige moet voorop staan. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.180.752/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/142464 / FJ RK 15-592)
beschikking van 12 april 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis te Drachten.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 november 2015;
- het verweerschrift van de GI met producties, ingekomen op 7 januari 2016;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 8 januari 2016;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 26 januari 2016 met bijlage;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 19 maart 2016 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2016 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is verschenen de heer [B] . Voorts is verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2006 met elkaar gehuwd.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige] ), over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Sinds de vader en de moeder feitelijk uit elkaar zijn, verblijft [de minderjarige] bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 19 juni 2013 is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Aan deze beschikking is een ouderschapsplan gehecht dat van de beschikking deel uitmaakt, waarin een zorgregeling is opgenomen, die luidt dat [de minderjarige] in beginsel elk weekend van vrijdag 13.00 uur tot zondag 13.00 uur bij de vader is en dat de vakanties en feestdagen in overleg worden bepaald. In het ouderschapsplan is voorts een zorgregeling voor de speciale dagen opgenomen.
3.5
Vanaf november 2014 is de zorgregeling op advies van Jeugdhulp echter gewijzigd en is in vrijwillig kader besloten dat [de minderjarige] elk weekend van vrijdag na schooltijd tot en met zaterdag 17.00 uur bij de vader verblijft.
3.6
Bij beschikking van 6 mei 2015 is [de minderjarige] tot 6 mei 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De GI heeft inmiddels een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend.
3.7
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 19 juni 2015, heeft de GI op grond van artikel 1:265g lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat de vader en [de minderjarige] omgang met elkaar hebben gedurende (minimaal) één uur per maand, onder begeleiding van de GI (of een andere instantie / ander persoon) en op door de GI vast te stellen tijdstippen en plaats, waarbij de GI de bevoegdheid heeft om de duur van de omgang uit te breiden op geleide van de geconstateerde positieve ontwikkelingen.
3.8
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking van 7 augustus 2015 heeft de kinderrechter de beschikking van 19 juni 2013 ten aanzien van de zorgregeling gewijzigd. Zij heeft voor de duur van de ondertoezichtstelling bepaald dat de vader en [de minderjarige] een keer per maand gedurende twee uur omgang met elkaar zullen hebben onder begeleiding van de GI (voor zolang de GI begeleiding noodzakelijk acht) op door de GI vast te stellen tijdstippen en plaats, waarbij de GI de bevoegdheid heeft om de duur en frequentie van de omgang uit te breiden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de vader, de GI en de moeder is in geschil de zorgregeling betreffende [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 augustus 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek aangevuld in die zin dat de omgangsmomenten, althans de overdrachtsmomenten, begeleid dienen plaats te vinden.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
4.4
De moeder heeft eveneens verweer gevoerd en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel deze af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking. Tevens heeft de moeder verzocht de vader te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure in hoger beroep, althans kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep
5.1
Ingevolge artikel 1 van de Algemene termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Derhalve wordt de appeltermijn van de op 7 augustus 2015 gegeven beschikking - nu
7 november 2015 een zaterdag is - verlengd tot en met maandag 9 november 2015. Nu het beroepschrift op 9 november 2015 is binnengekomen, is dit derhalve, anders dan de GI betoogt, tijdig ingediend.
De zorgregeling
5.2
Artikel 1:265g lid 1 BW houdt in dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.3
Uit de stukken is gebleken dat [de minderjarige] een kwetsbare en beschadigde jongen is, die op verschillende gebieden een ontwikkelingsachterstand heeft. [de minderjarige] is gediagnosticeerd met PTSS. Hij heeft veel onvoorspelbaarheid ervaren door huiselijk geweld, psychische problemen van de vader en ziekte van de moeder. Hierdoor heeft [de minderjarige] trauma's, angsten en een (te) sterke alertheid ontwikkeld.
5.4
De vader heeft zich in hoger beroep - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat er onvoldoende grond is voor een beperking van de zorgregeling zoals deze door de ouders was afgesproken en was vastgelegd in het ouderschapsplan, opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 19 juni 2013. Volgens de vader is er in ieder geval onvoldoende grond voor een zo drastische inperking van de zorgregeling als bij de bestreden beschikking is bepaald.
5.5
Voor het hof is duidelijk dat de vader veel van [de minderjarige] houdt. Ook is duidelijk dat de vader in de afgelopen periode, zoals hij zelf ook stelt, grote stappen heeft gezet op verschillende leefgebieden en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Echter, uit de stukken en het verhandelde ter zitting is eveneens gebleken dat er sprake is van een hevige (echtscheidings)strijd tussen de vader en de moeder, niet alleen over de frequentie van de omgangsmomenten maar ook zichtbaar in incidenten die rondom de omgangsmomenten hebben plaatsgevonden. [de minderjarige] lijdt onder deze strijd.
5.6
Ter zitting in hoger beroep is voorts naar voren gekomen dat gelet op voorgaande problematiek op korte termijn gestart zal worden met stabilisatietherapie voor [de minderjarige] en met systeemgesprekken waarbij de beide ouders zullen worden betrokken. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op al hetgeen [de minderjarige] reeds heeft meegemaakt, de therapie die [de minderjarige] zal krijgen niet verstoord dient te worden en dat [de minderjarige] derhalve rust nodig heeft. Als er thans een ruimere zorgregeling als door de vader gewenst zou gelden tussen de vader en [de minderjarige] , zou deze voor [de minderjarige] noodzakelijke rust verstoord worden en dat zou naar het oordeel van het hof in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof acht het daarom op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] dat de huidige zorgregeling zoals deze bij de bestreden beschikking is bepaald weer zal wijzigen (worden uitgebreid), waarbij het hof ook van belang acht dat is gebleken dat deze zorgregeling, om welke redenen dan ook, niet stabiel verloopt. Naar het oordeel van het hof dienen eerst de uitkomsten van de therapie voor [de minderjarige] en van de systeemgesprekken afgewacht te worden. Het hof gaat ervan uit dat vervolgens door de GI bezien zal worden wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de zorgregeling en of een uitbreiding van de zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is. Het hof merkt daarbij op dat de GI op grond van de bestreden beschikking, die het hof zal bekrachtigen, daartoe ook de bevoegdheid heeft.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als door de moeder verzocht en zal de proceskosten tussen partijen, als gebruikelijk in zaken als de onderhavige, aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2015;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A.W. Beversluis en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 12 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.