ECLI:NL:GHARL:2016:3267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.185.427/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten plaatsing van een minderjarige met onvoldoende behandeling en afwijzing van toekomstig verzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoekster]. De zaak is gestart met een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling van [verzoekster] te verlengen en een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had op 17 november 2015 een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp tot 26 mei 2016.

[Verzoekster] is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met het verzoek om de machtiging tot gesloten jeugdhulp te vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2016 heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij positieve veranderingen in haar gedrag heeft laten zien en dat een gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk is. De GI heeft echter betoogd dat er nog steeds ernstige gedragsproblemen zijn die een gesloten plaatsing rechtvaardigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedragsproblemen van [verzoekster] zo ernstig zijn dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is. Het hof heeft ook opgemerkt dat er een gebrek aan behandeling en diagnostiek is geweest, wat de situatie van [verzoekster] niet ten goede komt. Het hof heeft uiteindelijk besloten de machtiging tot gesloten jeugdhulp te bekrachtigen tot 26 april 2016, maar heeft het verzoek van de GI om een langere machtiging afgewijzen. De beslissing benadrukt de noodzaak van adequate behandeling en het belang van het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.185.427/01
(zaaknummer rechtbank C/16/401279/JL RK 15-692)
beschikking van de familiekamer van 12 april 2016
inzake
[verzoekster] ,
verblijvend in [A] ,
wonende te [B] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Almere,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 februari 2016, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking (naar het hof begrijpt:) te vernietigen voor zover het de machtiging tot gesloten jeugdhulp betreft en opnieuw rechtdoende het verzoek tot gesloten uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 maart 2016, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen:
- op 4 maart 2016 een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt met bijlage;
- op 17 maart 2016 een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 maart 2016 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen de heer [C] en mevrouw [D] . Voorts is de moeder verschenen.
2.5
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van het hof een brief van de GI met bijlagen bij het hof binnengekomen op 29 maart 2016.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de heer [E] is [verzoekster] [in] 2001 geboren. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [verzoekster] .
3.2
[verzoekster] staat onder toezicht sinds 25 november 2014 en deze maatregel is laatstelijk verlengd bij de bestreden beschikking tot 25 november 2016.
3.3
Sinds oktober 2014 is [verzoekster] uit huis geplaatst. Aanvankelijk verbleef zij in een open behandelgroep van [F] . Sinds 7 juli 2015 verblijft zij in een accommodatie waar gesloten jeugdhulp wordt verleend.
3.4
Bij verzoekschrift van 1 oktober 2015 heeft de GI de kinderrechter, voor zover hier van belang, verzocht de ondertoezichtstelling van [verzoekster] te verlengen voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 25 november 2015, en een machtiging te verlenen om [verzoekster] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in de gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden, ingaande 25 november 2015.
3.5
Het college van de gemeente Noordoostpolder heeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 19 oktober 2015 bepaald dat de ondersteuning, zoals door de GI is verzocht voor [verzoekster] , nodig is. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [verzoekster] met het oog daarop heeft onderzocht, heeft ingestemd met het verzoek van de GI.
3.6
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad - verklaarde bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, (naar het hof begrijpt:) een machtiging tot verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verleend tot
26 mei 2016.
4.
De motivering van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (hierna: Jw) is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4
Een machtiging kan voorts ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, nodig is. Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.5
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
4.6
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, 6.1.2 lid 5 en 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
4.7
Ter zitting heeft mr. Uijt de boogaardt de eerste grief namens [verzoekster] ingetrokken, zodat het hof deze onbesproken zal laten.
4.8
[verzoekster] kan zich niet verenigen met de verlening van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing. [verzoekster] voert hiertoe aan dat er sprake is van een positieve verandering in haar gedrag waardoor een gesloten plaatsing niet langer nodig is. [verzoekster] erkent dat zij voor haar problematiek behandeling nodig heeft, maar is van mening dat het niet noodzakelijk is om deze behandeling in een gesloten setting plaats te laten vinden. [verzoekster] is gemotiveerd voor een behandeling in een open instelling. Daarnaast stelt [verzoekster] dat er sinds haar plaatsing in een gesloten instelling in juli 2015 nog steeds geen duidelijkheid is over haar perspectief en dat zij geen behandeling ontvangt.
Zij voelt zich daarbij niet veilig en / of prettig in een gesloten setting en dit belemmert haar vaak om tot een coöperatieve houding te komen.
4.9
De GI stelt dat [verzoekster] ten tijde van de zitting in eerste aanleg inderdaad kleine positieve stappen liet zien in haar gedrag en ontwikkeling op de groep maar dat die nog maar van korte duur waren. Na de zitting en behandelplanbespreking in december 2015 hebben er verschillende incidenten plaatsgevonden, waarbij [verzoekster] ook regelmatig in een afzonderingsruimte is geplaatst. Gezien de ernst van de gedragsproblematiek bij [verzoekster] en de verwachting dat ten minste een behandelduur van zes maanden nodig zou zijn, werd het verzoek tot het (opnieuw) verlenen van een machtiging aangevraagd. Het is de bedoeling is dat [verzoekster] in september 2016 zal doorstromen naar een open groep.
4.1
Het hof is van oordeel dat, gelet op het ingrijpende - vrijheidsbenemende - karakter van plaatsing in een accommodatie waar gesloten jeugdhulp wordt verleend, een dergelijke maatregel niet langer dient te duren dan strikt noodzakelijk is. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat [verzoekster] , een meisje van nog geen vijftien jaar, gedragsproblemen heeft. Zij heeft met name moeite met het accepteren van autoriteit en het vertrouwen van volwassenen. Ook vertoont zij agressief gedrag en slaapt zij slecht. Daarnaast moet [verzoekster] leren om te gaan met de boosheid en de grenzen van anderen. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende onderbouwd dat bij [verzoekster] sprake is van dusdanige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen dat die haar ontwikkeling naar volwassenheid dermate ernstig belemmeren dat opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk is. De GI stelt dat er na de zitting in eerste aanleg en de behandelplanbespreking in december 2015 nog verschillende incidenten hebben plaatsgevonden, maar hiervan worden nauwelijks concrete voorbeelden genoemd zodat het hof niet kan beoordelen of deze incidenten van een dermate ernst zijn dat die een langer verblijf van [verzoekster] in een gesloten setting noodzakelijk maken. Evenmin is gebleken van dermate ernstige zorgen die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten setting noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Weliswaar is [verzoekster] in het verleden meerdere keren weggelopen vanuit een open instelling maar uit de verslagen van de laatste evaluatiebesprekingen van respectievelijk 15 december 2015 en 15 maart 2016 van Intermetzo blijkt dat zowel de instelling als de moeder geen zorgen meer hebben over het eventuele weglopen van [verzoekster] . [verzoekster] erkent zelf inmiddels ook dat zij behandeling nodig heeft en lijkt hiervoor ook gemotiveerd.
4.11
Daarbij is reeds in oktober 2015 door de gedragswetenschapper aangegeven dat er een persoonlijkheidsonderzoek van [verzoekster] diende plaats te vinden om een goed zicht te krijgen op [verzoekster] 's problematiek en eventuele gedragsstoornis. Tot op heden heeft dit onderzoek echter nog niet plaatsgevonden terwijl zowel de GI als Intermetzo (in het trajectplan van
15 december 2015) aangeeft dat de behandeling van [verzoekster] afhangt van de uitkomst van dit onderzoek. Gelet op het ingrijpende karakter van een gesloten plaatsing had toch verwacht mogen worden dat er in de periode die [verzoekster] inmiddels in Intermetzo verblijft, zijnde ruim negen maanden, dan wel in elk geval sinds het advies van de gedragswetenschapper van oktober 2015, meer ingezet was op het achterhalen van de oorzaak en de behandeling van de problematiek van [verzoekster] . De behandeling van [verzoekster] heeft, voor zover het hof kan nagaan, tot op heden slechts bestaan uit het volgen van de training stapstenen en het zich dienen te houden aan de gestelde regels. Indien de problematiek van [verzoekster] zoals gesteld van dien aard is dat het haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmert, acht het hof dit onbegrijpelijk.
Het hof acht, evenals de GI en Intermetzo, op korte termijn nader onderzoek en diagnostiek nodig. Het is van belang dat duidelijk wordt wat de oorzaak is van het gedrag van [verzoekster] en welke hulp en behandeling voor haar geïndiceerd is. Uit de bij het hof bekende feiten en omstandigheden is niet gebleken dat deze hulp niet in een open setting kan plaatsvinden. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat het hier gaat om een plaatsing van een veertienjarig meisje waarbij wellicht ook de pubertijd een rol speelt of heeft gespeeld in de gedragsproblemen die worden benoemd.
4.12
Alles in ogenschouw nemende is het hof dan ook van oordeel dat op dit moment niet wordt voldaan aan de gronden voor een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie.
4.13
Het hof heeft overwogen om de machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie met ingang van heden af te wijzen maar ziet hier gelet op de zwaarwegende belangen van [verzoekster] van af. Gebleken is dat [verzoekster] , gelet op de bij haar aanwezige problematiek en de beperkte draaglast van de moeder, niet naar huis kan en er waarschijnlijk wat tijd nodig is om een goede plaats voor haar in een open instelling te bewerkstelligen. Het hof zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een instelling voor gesloten jeugdhulp derhalve verlenen tot uiterlijk 26 april 2016.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 november 2015 voor zover aan hoger beroep onderworpen en voor zover de machtiging gesloten jeugdhulp zich uitstrekt over de periode tot 26 april 2016;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
17 november 2015 voor zover daarbij een machtiging tot gesloten jeugdzorg is verleend voor een langere duur dan tot 26 april 2016 en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de periode vanaf 26 april 2016 af;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. A.W. Beversluis en
mr. M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier en is op 12 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.