In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die door de Inspecteur is opgelegd aan belanghebbende, naar aanleiding van de aankoop van een woonboerderij en een perceel grasland. De Inspecteur stelde dat het perceel grasland geen aanhorigheid van de woonboerderij was, waardoor een hoger tarief van overdrachtsbelasting van toepassing was. Belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 16.000 ontvangen, die hij aanvechtte. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 15 maart 2016 werd het standpunt van belanghebbende toegelicht door de directeur en zijn gemachtigde. De Inspecteur was vertegenwoordigd door zijn medewerkers. Het Hof oordeelde dat het perceel grasland niet als aanhorigheid van de woonboerderij kan worden aangemerkt, omdat het perceel niet op hetzelfde kadastrale perceel ligt en niet naar verkeersopvatting als één geheel kan worden beschouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De heffingsrente werd eveneens bevestigd, omdat belanghebbende geen zelfstandige gronden tegen de heffingsrente had aangevoerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om in cassatie te gaan.