ECLI:NL:GHARL:2016:3248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
15/00772
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en aanhorigheid perceel grasland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die door de Inspecteur is opgelegd aan belanghebbende, naar aanleiding van de aankoop van een woonboerderij en een perceel grasland. De Inspecteur stelde dat het perceel grasland geen aanhorigheid van de woonboerderij was, waardoor een hoger tarief van overdrachtsbelasting van toepassing was. Belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 16.000 ontvangen, die hij aanvechtte. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 maart 2016 werd het standpunt van belanghebbende toegelicht door de directeur en zijn gemachtigde. De Inspecteur was vertegenwoordigd door zijn medewerkers. Het Hof oordeelde dat het perceel grasland niet als aanhorigheid van de woonboerderij kan worden aangemerkt, omdat het perceel niet op hetzelfde kadastrale perceel ligt en niet naar verkeersopvatting als één geheel kan worden beschouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De heffingsrente werd eveneens bevestigd, omdat belanghebbende geen zelfstandige gronden tegen de heffingsrente had aangevoerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00772
uitspraakdatum: 26 april 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 mei 2015, nummer AWB 14/1329, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd naar een bedrag van € 16.000. Tegelijk met dit besluit heeft hij bij beschikking een bedrag van € 316 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 mei 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de directeur van belanghebbende [A] en mr. [B] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] en [E] .
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende exploiteert een camping gevestigd aan de [a-straat] te [Z] (Terschelling).
2.2
Begin 2012 heeft [A] een woonboerderij met inventaris en een perceel grasland gekocht. De koopovereenkomst is getekend op of omstreeks februari 2012. In de eveneens door verkoper en eiser ondertekende "Algemene Bepalingen" bij deze koopovereenkomst is onder artikel II, eerste lid opgenomen:
'
Het risico van het Verkochte en de eventueel meeverkochte roerende zaken gaat over bij het ondertekenen van de Leveringsakte."
2.3
Op 10 juli 2012 is de akte van de juridische levering van de hiervoor onder 2.2 genoemde koop gepasseerd ten overstaan van mr. [F] , notaris te [G] . In de leveringsakte staat onder meer vermeld:
"Verkoper heeft blijkens een onderhandse akte van verkoop en koop en een aanvullende
akte van koop verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die heeft gekocht en bij deze
aanvaardt:
a. de woonboerderij met schuur, erf en tuin, gelegen aan de [a-straat] te [Z] , kadastraal bekend gemeente Terschelling, sectie [Y] , nummer [0000] , groot acht are en vijfenvijftig centiare (8 a en 55 ca);hierna: de woonboerderij)
b. een perceel grasland gelegen achter de [a-straat] te [Z] ,
kadastraal bekend gemeente Terschelling, sectie [Y] nummer [0001] , groot eenenzestig are
en veertig centiare (61 a en 40 ca);(hierna: het perceel grasland)
c. de zich in het hiervoor sub a bevindende inventaris, zoals vermeld op een door de
comparanten voor akkoord getekende lijst, die aan deze akte zal worden gehecht;"(hierna:
de inventaris).
2.4
De totale koopsom van de woonboerderij, de inventaris en het perceel grasland
bedroeg € 895.000, waarvan € 860.000 is bestemd voor het hiervoor onder 2.3 sub a en b
vermelde en € 35.000 voor het hiervoor onder 2.2 sub c vermelde.
2.5
Belanghebbende heeft 2 percent overdrachtsbelasting voldaan over het hiervoor onder 2.4 vermelde bedrag van € 860.000, zijnde € 17.200.
2.6
Het perceel grasland werd door de verkopers van belanghebbende gebruikt voor het
hobbymatig houden van enige paarden. Het perceel grasland is uitsluitend te bereiken via de woonboerderij dan wel via het perceel van de buren.
2.7
Het erf van de woonboerderij en het perceel grasland grenzen direct aan elkaar en zijn van elkaar gescheiden door middel van een hekwerk met daarin een deur/doorgang. Het perceel grasland bevindt zich niet op hetzelfde (kadastrale) perceel als de woonboerderij. Beide hebben een eigen kadastraal nummer.
2.8
De woonboerderij en het perceel grasland grenzen direct aan het campingbedrijf van
belanghebbende.
2.9
Op 12 juni 2012 heeft belanghebbende de woonboerderij met de inventaris, alsmede
een gedeelte van het perceel grasland ter grootte van 235 m² doorverkocht aan derden voor
een bedrag van totaal € 495.000.
2.1
Op 10 juli 2012 is de akte van de juridische levering van de onder 2.9 genoemde verkoop gepasseerd ten overstaan van mr. [H] , notaris te [I] . Deze akte is ingeschreven op het kantoor van de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers op
11 juli 2012.
2.11
Op 26 april 2013 heeft de heer [J] , taxateur bij de Belastingdienst, een
taxatie verricht van de woonboerderij en het perceel grasland teneinde de koopsom te
splitsen. In deze taxatie is de waarde van de woonboerderij vastgesteld op € 460.000 en de
waarde van het perceel grasland op € 400.000.
2.12
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 16 mei 2013 meegedeeld dat belanghebbende over het perceel grasland 6 percent (geen 2 percent), overdrachtsbelasting verschuldigd is zodat een naheffingsaanslag opgelegd zal worden van € 16.000 (4 percent van € 400.000), verhoogd met een verzuimboete van 10 percent en eventueel verschuldigde belastingrente.
2.13
Met dagtekening van 2 september 2013 is een naheffingsaanslag opgelegd van
€ 16.000 met € 316 aan heffingsrente. Er is geen verzuimboete opgelegd.
2.14
De Koninklijk Notarieel Broederschap (hierna: KNB) heeft vragen gesteld aan de staatssecretaris van het Ministerie van Financiën over de tijdelijke verlaging van het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen. De vraag en het antwoord luiden als volgt:
“16. Overgedragen is een woonhuis met ondergrond alsmede een perceel grond en water. Het perceel grond en water is gelegen bij de woning en maakt onderdeel uit van de tuin van de woning doch heeft wel een eigen kadastraal nummer. Mag voor deze gehele transactie uitgegaan worden van het verlaagde tarief van de overdrachtsbelasting?
Reactie:
Tot de woning behoren eveneens de ondergrond en de tuin en aanhorigheden die zich
bevinden op hetzelfde perceel als de woning. Indien een aanhorigheid zich niet bevindt
op hetzelfde (kadastrale) perceel als de woning ontmoet het geen bezwaar om de
maatregel toch op het geheel toe te passen, indien aan de volgende cumulatieve
vereisten is voldaan:
• De (kadastrale) percelen grenzen aan elkaar;
• De percelen zijn naar verkeersopvatting te beschouwen als één geheel; en
• De percelen worden tegelijkertijd aan de koper geleverd door dezelfde verkoper.”
2.15
Belanghebbende heeft na verwerving van het perceel grasland een dam laten leggen zodat deze het perceel bereikbaar is vanaf het terrein van belanghebbende.
2.16
Het extra stuk grasland van 235 m2 (vergelijk 2.9) is bij een latere akte dan de onder 2.10 vermelde akte aan de derden geleverd.
2.17
Belanghebbende heeft verklaard dat hij bij de aankoop van de woonboerderij met toebehoren louter belang had bij het in eigendom verkrijgen van het perceel grasland. De eigenaar wilde uitsluitend het geheel -de woonboerderij met inventaris, erf en ondergrond en het perceel grasland- verkopen zodat belanghebbende gedwongen was om het geheel aan te kopen. Het extra stuk grasland dat belanghebbende met de woonboerderij heeft doorverkocht, had voor belanghebbende geen waarde nu op grond van het vigerende bestemminsplan dit niet voor de exploitatie binnen het campingbedrijf mocht worden aangewend.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of het perceel grasland een tot de woonboerderij behorende aanhorigheid is waardoor over de verkrijging van het perceel grasland het verlaagde tarief van 2 percent overdrachtsbelasting verschuldigd is. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is tussen partijen in geschil of belanghebbende vertrouwen kan ontlenen aan de antwoorden van de Staatssecretaris van Financiën op vragen van de KNB. Het bedrag van de naheffingsaanslag is tussen partijen als zodanig niet in geschil.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Prealabel
4.1
De levering van de (juridische) eigendom is eerst voltooid bij de inschrijving van de voormelde notariële akten (vergelijk artikel 3:89 BW). Partijen hebben eenparig verklaard dat de twee verleden notariële akten (2.3 en 2.10) waarbij de woonboerderij en het perceel grasland, respectievelijk de woonboerderij zijn geleverd in de juiste chronologische volgorde in de registers van het Kadaster zijn ingeschreven. Het Hof acht die gang van zaken aannemelijk, sluit zich bij het standpunt van partijen aan en overweegt daartoe (mede) dat het Kadaster daarop uit eigen hoofde toezicht houdt.
Aanhorigheid
4.2.
Partijen houdt verdeeld of het perceel grasland een aanhorigheid vormt van de woonboerderij met erf, tuin en opstallen. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
4.3
Op grond van artikel 2 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: WBR) wordt overdrachtsbelasting geheven ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak. Ten tijde van de verkrijging was op grond van artikel 14, lid 2, van de WBR, de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, een belasting verschuldigd naar een tarief van 2 percent. In de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) is de invoering van het tarief van 2 percent voor woningen met ingang van 1 januari 2012 in de WBR) onder meer als volgt toegelicht (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3):
“Dit onderdeel regelt de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting naar 2 procent voor de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning (…).
Tot de woning behoren eveneens de ondergrond en de tuin en aanhorigheden, zoals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke die zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. (…)
Indien een aanhorigheid zich niet bevindt op hetzelfde (kadastrale) perceel als de woning kan de maatregel toch toegepast worden als aan de volgende cumulatieve vereisten is voldaan: de percelen grenzen aan elkaar, de percelen zijn naar verkeersopvatting te beschouwen als één geheel en de percelen zijn tegelijkertijd aan de koper geleverd door dezelfde verkoper."
Het Hof zal het standpunt van de wetgever tot uitgangspunt nemen om tot een oordeel te komen of het perceel grasland als aanhorigheid in voormelde zin kan worden aangemerkt.
4.4
Vasstaat dat de percelen van het grasland respectievelijk de woonboerderij aan elkaar grenzen maar niet op het zelfde (kadastrale) perceel zijn gelegen (2.7). Ten aanzien van het tweede vereiste is het Hof van oordeel dat uitgaande van de verkeersopvattingen het perceel grasland niet tot de woonboerderij behoort. Dat het perceel grasland (“cultuurgrond”) ten tijde van de aankoop door belanghebbende uitsluitend kon worden betreden via het erf van de woonboerderij doet daaraan niet af. Anders dan van een erf, tuin of een bij een woning behorende opstal zoals een tuinhuisje of (een of meer) garages(s) kan met betrekking tot een perceel grasland dat wordt benut voor het hobbymatig houden en weiden van paarden in het algemeen niet worden geoordeeld dat sprake is van een aanhorigheid. Niet kan worden gezegd dat het grasland in gebruik is bij en dienstbaar is aan de functie van de woonboerderij als woning. Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat deze regel in het concrete geval uitzondering lijdt. Belanghebbende heeft daaraan naar ’s Hofs oordeel niet voldaan. Het hiervoor gegeven oordeel ligt daarmee tevens in lijn met Hoge Raad 29 april 1981, nr. 20447, BNB 1981/176) en mede met het oordeel van het Hof (alsmede daarin opgenomen citaten van de onderliggende uitspraak van de rechtbank) van 2 juli 2013, nr. BK11/000333, ECLI:NL:GHARL:2013:5464.
4.5
Aan het vorenstaande doet niet af indien juist is - en het Hof veronderstellenderwijs wil aannemen - dat de verkoper de woonboerderij en het perceel grasland als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, in zijn aangiften voor de heffing van inkomstenbelasting heeft vermeld. Belanghebbende heeft niet gesteld dat de Belastingdienst met deze keuze bewust heeft ingestemd, zodat het Hof daaraan geen gevolgen verbindt. Voorts merkt het Hof op dat het de stelling van belanghebbende dat het aanvankelijk de bedoeling was om de woonboerderij te bestemmen tot woning voor de bedrijfsleider en dat het niet “rond” kunnen krijgen van de financiering de reden was de woonboerderij door te verkopen, niet geloofwaardig acht. Het Hof verwijst daartoe naar de verklaring van de heer [A] ter zitting dat zijn intentie louter was gericht op het in eigendom verkrijgen van het perceel grasland.
4.6
Ook is naar het oordeel van het Hof niet voldaan aan – doel en strekking van - de derde eis. Daartoe acht het Hof redengevend dat belanghebbende de uitdrukkelijke intentie heeft gehad slechts het perceel grasland in eigendom te verkrijgen teneinde dat binnen haar bedrijf te (kunnen) aanwenden. Ook het gedeelte van het grasland dat niet binnen haar bedrijf mag worden geëxploiteerd heeft zij daarom bewust verkocht. De in de MvT geschetste situatie is naar het oordeel van het Hof een wezenlijk andere dan de feiten en/of omstandigheden van het thans te beslechten geschil. Ook naar doel en strekking is daarmee niet voldaan aan de eis dat de percelen tegelijkertijd aan de koper zijn geleverd door dezelfde verkoper. Aan het vorenstaande oordeel doet niet af dat de heffing van overdrachtsbelasting zich richt op het in (juridische) eigendom overdragen van onroerende zaken.
De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof derhalve een juist oordeel gegeven over het toepassingsbereik van het tarief van 2 percent.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur; vertrouwensbeginsel; gelijke gevallen
4.7
Voorts heeft belanghebbende ter staving van haar standpunt dat het perceel grasland als een aanhorigheid moet worden aangemerkt verwezen naar het antwoord dat de Staatssecretaris van Financiën als uitvoerder van de belastingwetgeving heeft gegeven op een vraag van de KNB. Daarbij heeft de Rechtbank als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als ”verweerder”, is aangeduid:
“4.3 De rechtbank overweegt dat verweerder niet bestrijdt dat eiseres in beginsel aan de antwoorden op de door het KNB gestelde vragen het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen hierin niet te volgen. De staatssecretaris treedt bij de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het gepubliceerde besluit immers op als uitvoerder van de Wet.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van de vraag gesteld onder nummer 16 redelijkerwijs niet kan worden gelezen als een toezegging van de zijde van de staatssecretaris als uitvoerder van de Wet welke is toegesneden op de concrete situatie van eiseres. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat de bedoelde vraag ziet op een perceel grond en water gelegen bij de woning en die onderdeel uitmaken van de tuin van de woning. Ter zitting heeft eiser nu juist bevestigd dat het onderhavige perceel grasland geen deel uitmaakt van het erf of de tuin bij de woonboerderij. De rechtbank komt dus niet toe aan de vraag of eiseres in dit geval voldoet aan de in de beantwoording genoemde drie cumulatieve eisen. De beroepsgrond van eiseres faalt.“
4.8
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank bij het beantwoorden van de vraag of belanghebbende een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan het voormelde antwoord de juiste maatstaf heeft aangelegd. Het Hof komt derhalve in hoger beroep tot geen andere afwegingen en oordelen dan de Rechtbank heeft gegeven en maakt deze tot de zijne.
Heffingsrente
4.9
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 26 april 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 april 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.