ECLI:NL:GHARL:2016:3242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
21-003053-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren met betrekking tot de verzorging van schapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1957 en wonende te [woonplaats], was aangeklaagd voor meerdere overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet tijdig verzorgen van zieke of gewonde dieren, het niet bieden van voldoende voedsel en water, en het niet inschakelen van een dierenarts bij zieke dieren. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en kwam tot een andere bewijsbeslissing. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het primair tenlastegelegde feit, waarvan hij werd vrijgesproken. De verdachte werd veroordeeld tot meerdere geldboetes en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof overwoog dat de ernst van de overtredingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, aanleiding gaven tot de opgelegde straffen. De vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de opgelegde straffen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003053-15
Uitspraak d.d.: 26 april 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2015 met parketnummer 81-276639-14 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 81-225790-13, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1957] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. V. Wolting, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats] , op zijn bedrijf aan de [locatie] een hoeveelheid schapen niet heeft verzorgd overeenkomstig artikel 4 van het Besluit welzijn productiedieren, immers:
- werden deze dieren, die ziek of gewond leken, niet onmiddellijk op passende wijze verzorgd en/of werd niet, toen geen verbetering in de toestand van het dier/de dieren optrad, zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd,
en/of
- kregen deze schapen niet een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder zodat de dieren in goede gezondheid bleven en aan hun voedingsbehoeften werd voldaan.
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats] , op zijn bedrijf aan de [locatie] een hoeveelheid schapen niet heeft gehuisvest overeenkomstig artikel 5 van het Besluit welzijn productiedieren, immers:
- was er niet voldoende verlichting voor een grondige controle van dieren op elk willekeurig tijdstip aangezien de verlichting kapot was in de twee hokken direct aansluitend aan het woonhuis
en/of
- werd een hoeveelheid schapen, althans een schaap heeft gehuisvest in een behuizing en/of een inrichting voor de beschutting van een dier die niet zodanig was geconstrueerd en niet in een zodanige staat van onderhoud verkeerde dat er geen scherpe randen
en/of
- had een hoeveelheid schapen geen toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water of konden deze schapen niet op een andere wijze aan hun behoefte aan water voldoen.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats] , heeft hij als eigenaar of houder van een hoeveelheid schapen geen register bijgehouden van de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen, immers hield hij in het geheel geen register bij.
4.
(primair)
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats] , zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid of het welzijn van een dier heeft benadeeld, immers
- heeft hij bij een hoeveelheid schapen klauwverzorging achterwege gelaten
en/of
- heeft hij geen dierenarts ingeschakeld voor een witte geit met een gebroken rechter achterpoot,
en/of
- heeft hij geen adequate medische behandeling toegepast toen geiten en schapen een op schurft lijkende huidaandoening kregen.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats] , als houder van (een) dier(en) verboden aan een hoeveelheid schapen en/of geiten de nodige verzorging heeft onthouden, immers:
- heeft hij de klauwen onvoldoende verzorgd
en/of
- heeft hij een schurftachtige aandoening niet goed behandeld
en/of
- heeft hij dieren van onvoldoende voeder en/of drinkwater voorzien.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ambtshalve beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding

Het hof heeft overwogen een gedeelte van de dagvaarding nietig te verklaren. De steller van de tenlastelegging heeft er immers voor gekozen in de tenlastelegging meermalen te volstaan met opname van de zinsnede ‘een hoeveelheid schapen’ en/of ‘een hoeveelheid geiten’. Niet is aangegeven op welk specifiek schaap en/of geit de verdachte verweten gedraging betrekking heeft. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven zich op deze onderdelen van de tenlastelegging niet te kunnen verweren.
Het hof is niettegenstaande het vorenstaande van oordeel dat de dagvaarding in overeenstemming is met de eisen gesteld in het eerste lid van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zodat geen sprake is van nietigheid van de dagvaarding. Bij dat oordeel heeft het hof betrokken dat de tenlastelegging bezien in samenhang met het dossier voldoende begrijpelijk is, waardoor verdachte kan begrijpen welke strafbare gedragingen hem worden verweten en waartegen hij zich moet verdedigen. Bovendien heeft de raadsman geen beroep op nietigheid van de dagvaarding gedaan maar de onduidelijkheden die voor omschreven wijze van ten laste leggen met zich brengen betrokken in een bewijsverweer.
Tot slot heeft het hof bij zijn oordeel betrokken dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 de artikel 47 van de Wet op de economische delicten de mogelijkheid van een verkorte aanduiding van het tenlastegelegde feit biedt.
De wijze waarop de steller van de tenlastelegging deze vorm heeft gegeven, heeft naar het oordeel van het hof wel consequenties voor de bewijs- en kwalificatiebeslissing. Uit het dossier valt immers niet (eenvoudig) af te leiden hoeveel schapen en/of geiten wordt bedoeld met ‘een hoeveelheid’, zodat het in de voorkomende gevallen - gelet op artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht - onmogelijk is om met de voor een veroordeling en strafoplegging vereiste zekerheid vast te stellen hoeveel malen de overtreding is begaan. Het hof zal daarom - ten voordele van verdachte - voor zover het hof komt tot een bewezenverklaring van ‘een hoeveelheid’ hieronder telkens verstaan één schaap dan wel één geit.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt dat de verklaringen van dierenartsen [dierenarts 1] , [dierenarts 2] en [dierenarts 3] , welke verklaringen, anders dan door de raadsman is betoogd, hebben te gelden als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafvordering, elkaar ondersteunen en overigens worden ondersteund door de verklaring(en) van verdachte zelf en/of het proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) inhoudende de waarnemingen van buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en/of het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [verbalisant 3] .
In het bijzonder overweegt het hof nog het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 (tweede gedachtestreepje) tenlastegelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof gesteld dat magerheid een eigenschap is van sommige schapenrassen en, zo begrijpt het hof, dat als er al magere schapen zijn aangetroffen dat niet is te wijten aan een ontoereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer.
Het hof acht dit laatste niet aannemelijk. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de magerheid voorkomt uit gebrek aan een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder. Daarbij wijst het hof op de erbarmelijke gezondheidstoestand van de betreffende schapen en de in de veterinaire verklaring van dierenarts [dierenarts 1] vermelde oorzaken van de vermagering.
Ten aanzien van het onder 2 (eerste gedachtestreepje) tenlastegelegde
De raadsman heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, bepleit dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken aangezien de aanwezige ambtenaren kennelijk de lichtschakelaar niet hebben kunnen vinden.
Uit de veterinaire verklaring van [dierenarts 1] in samenhang met de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] zoals is neergelegd in het proces-verbaal van de NVWA volgt naar het oordeel van het hof dat er lampen kapot waren waardoor er niet voldoende verlichting voor een grondige controle van een dier op elk willekeurig tijdstip aanwezig was.
Ten aanzien van het onder 2 (tweede gedachtestreepje) tenlastegelegde
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken aangezien in onvoldoende mate is geconcretiseerd waar de scherpe randen zich bevonden en op welke wijze deze randen zich manifesteerden. Voorts zijn op de foto’s ook geen scherpe randen te ontwaren. De raadsman heeft in dit verband gewezen op een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2014 (ECLI:NL:RBNHO:2014:11804).
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat op sommige plekken op het erf en in een stal materialen/voorwerpen aanwezig waren waar scherpe randen aan zaten. De materialen/voorwerpen zijn in het proces-verbaal van de NVWA nader omschreven. Dat de scherpe randen die aan deze materialen zaten niet precies zijn gespecificeerd of op de bijgevoegde foto’s zijn te zien, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van het onder 4 subsidiair (tweede gedachtestreepje) tenlastegelegde
De stelling van verdachte, inhoudende dat hij de schurftachtige aandoening van de schapen en geiten adequaat heeft behandeld, deelt het hof niet. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers het tegendeel. In het bijzonder wijst het hof op de veterinaire verklaring van [dierenarts 1] waaruit volgt dat de op schurft lijkende huidaandoeningen dermate ernstig waren dat er vanuit kan worden gegaan dat een adequate behandeling heeft ontbroken. Ook waren de meeste schapen niet geschoren, wat als onderdeel van een adequate behandeling wel had dienen te gebeuren. Dat op het bedrijf van verdachte diergeneesmiddelen zijn aangetroffen waarvan verdachte heeft verklaard die ook te hebben gebruikt tegen de schurft, betekent niet dat verdachte die aandoening goed zou hebben behandeld, zoals door de verdediging is bepleit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats]
,op zijn bedrijf aan de [locatie] een hoeveelheid schapen niet heeft verzorgd overeenkomstig artikel 4 van het Besluit welzijn productiedieren, immers:
- werd een dier, dat ziek of gewond leek, niet onmiddellijk op passende wijze verzorgd en
/ofwerd niet, toen geen verbetering in de toestand van het dier
/de dierenoptrad, zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd,
en
/of
- kreeg een schaap niet een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder zodat het dier in goede gezondheid bleef en aan zijn voedingsbehoefte werd voldaan.
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats]
,op zijn bedrijf aan de [locatie]
een hoeveelheidschapen niet heeft gehuisvest overeenkomstig artikel 5 van het Besluit welzijn productiedieren, immers:
- was er niet voldoende verlichting voor een grondige controle van een dier op elk willekeurig tijdstip aangezien de verlichting kapot was in de twee hokken direct aansluitend aan het woonhuis
en
/of
- werd
een hoeveelheid schapen, althanseen schaap
heeftgehuisvest in een behuizing en/of een inrichting voor de beschutting van een dier die niet zodanig was geconstrueerd en niet in een zodanige staat van onderhoud verkeerde dat er geen scherpe randen waren.
en/of
-
had een hoeveelheid schapen geen toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water of konden deze schapen niet op een andere wijze aan hun behoefte aan water voldoen.
3.
hij in
of omstreeksde periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats]
, heeft hijals eigenaar of houder van
een hoeveelheidschapen geen register bijgehouden van de verstrekte medische zorg
en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen, immers hield hij in het geheel geen register bij.
4.
(subsidiair)
hij in
of omstreeksde periode van 1 april 2014 tot en met 17 april 2014 te [plaats]
,als houder van
(een)dier
(en
) verbodenaan
een hoeveelheidschapen en
/ofgeiten de nodige verzorging heeft onthouden, immers:
- heeft hij de klauwen onvoldoende verzorgd
en
/of
- heeft hij een schurftachtige aandoening niet goed behandeld
en/of
-
heeft hij dieren van onvoldoende voeder en/of drinkwater voorzien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, tweemaal gepleegd
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, tweemaal gepleegd
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De in eerste aanleg opgelegde straf
De economische politierechter heeft verdachte, conform de eis van de officier van justitie, ter zake de tenlastegelegde overtredingen schuldig bevonden maar hem met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel opgelegd. Ter zake het onder 4 primair tenlastegelegde misdrijf heeft de economische politierechter, conform de eis, de gehele stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van twaalf maanden als bijkomende straf opgelegd.
Oplegging van voormelde bijkomende straf ter zake het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde is echter, gelet op het bepaalde in artikel 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, niet mogelijk.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof nader gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 tot en met 3 en onder 4 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderd uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte niet de bijkomende straf van gehele stillegging van de onderneming op te leggen maar te kiezen voor de oplegging van een andere strafmodaliteit. Daarbij heeft de verdediging gewezen op het feit dat oplegging van voormelde bijkomende straf feitelijk de economische doodstraf zal betekenen voor verdachte, verdachte geen hardnekkige recidivist is en de overheid gedurende lange tijd niet meer handhavend heeft opgetreden tegen verdachte.
Het oordeel van het hof
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hierboven bewezenverklaarde overtredingen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een misdrijf, te weten de verwaarlozing van schapen en geiten.
Het hof ziet, gelet op de ernst van de afzonderlijke overtredingen, aanleiding verdachte per overtreding een geldboete op te leggen van na te melden hoogte. Het hof acht geen termen aanwezig om voor één van de overtredingen tevens de stillegging van de onderneming als bijkomende straf op te leggen. Weliswaar blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 16 maart 2016 van recidive op het gebied van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren maar deze recidive acht het hof - afgezet tegen de ingrijpende gevolgen van oplegging daarvan voor verdachte - niet van dien aard dat dat thans oplegging van deze bijkomende straf voor één van de overtredingen rechtvaardigt. Daarbij heeft het hof ook betrokken dat niet is gebleken dat verdachte sinds het plegen van de overtredingen opnieuw in de fout is gegaan.
Ter zake het onder 4 subsidiair bewezen misdrijf acht het hof een deels onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Het voorwaardelijk deel acht het hof aangewezen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 16 maart 2016 volgt immers dat verdachte vaker ter zake ter zake een soortgelijk misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot straf.
De hierna te melden strafopleggingen zijn elk in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de kosten die in het bestuursrechtelijke handhavingstraject ten laste van verdachte zijn gekomen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de economische politierechter te Midden-Nederland van 13 maart 2014 opgelegde voorwaardelijke geldboete (parketnummer 81-225790-13). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24c, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 35, 37, 45, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit welzijn productiedieren.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde (eerste gedachtestreepje)
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde (tweede gedachtestreepje)
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde (eerste gedachtestreepje)
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde (tweede gedachtestreepje)
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder in de zaak met parketnummer 81-276639-14 onder 4 subsidiair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,- (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 5.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de economische politierechter te Midden-Nederland van 13 maart 2014, parketnummer 81-225790-13, te weten van:
- een
geldboetevan
€ 700,- (zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 26 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.