ECLI:NL:GHARL:2016:3227

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
WAHV 200.152.030
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieplicht officier van justitie bij Wob-verzoek in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 26 mei 2014 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een boete van € 136,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de A12 met 18 km/u. De gedraging vond plaats op 4 augustus 2012. De betrokkene heeft in zijn beroepschrift verzocht om toezending van stukken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), waaronder een foto van de gedraging. Het hof oordeelt dat de officier van justitie niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht door deze stukken niet te verstrekken. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.

Het hof stelt vast dat de betrokkene bij zijn verzoek om stukken zich beroept op artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat belanghebbenden het recht geeft om op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen. Het hof concludeert dat de officier van justitie de betrokkene de gevraagde foto van de gedraging niet heeft toegestuurd, wat in strijd is met de informatieplicht. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie daarom niet in stand mogen laten.

De betrokkene heeft ook aangevoerd dat er tegenstrijdige bebording aanwezig was op de A12 ten tijde van de gedraging. Het hof oordeelt dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, en dat de betrokkene geen specifieke feiten heeft aangedragen die aanleiding geven tot twijfel aan deze verklaring. Het hof verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.

Uitspraak

WAHV 200.152.030
22 april 2016
CJIB 164246042
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 26 mei 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland).

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De betrokkene voert in hoger beroep aan dat hij – ondanks meerdere verzoeken daartoe – geen bewijsmateriaal met betrekking tot de gedraging toegestuurd heeft gekregen.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 136,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op autosnelwegen met 18 km/u (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 4 augustus 2012 om 06:27 uur op de A12, hoofdrijbaan links te Utrecht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
3. Uit de stukken blijkt dat de betrokkene bij brief van 13 oktober 2012 administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. In deze brief doet de betrokkene een verzoek om toezending van het zaakoverzicht, een ijkrapport, een foto van de gedraging en een verkeersbesluit. Het hof stelt vast dat de betrokkene zijn verzoeken om stukken heeft gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
4. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vgl. ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129). Naar het oordeel van het hof moet in een zaak als deze daaronder worden begrepen het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging (vgl. het arrest van dit hof van 28 september 2015, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2015:7246).
5. Nu twee van de in het Wob-verzoek aangevraagde stukken, te weten het zaakoverzicht en de foto van de gedraging, zijn aan te merken als ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ in de zin van artikel 7:18, vierde lid van de Awb, was de officier van justitie gehouden deze stukken aan de betrokkene te doen toekomen. Dat het verzoek om deze stukken door de betrokkene was ingekleed als een Wob-verzoek, doet niet af aan de in artikel 7:18 van de Awb vastgelegde informatieplicht.
6. De CVOM heeft de betrokkene bij brief van 11 december 2012 een afschrift van het zaakoverzicht toegestuurd. Niet blijkt dat aan de betrokkene in de procedure bij de officier van justitie een foto van de gedraging is toegestuurd. Eerst in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een kopie van deze foto overgelegd als bijlage bij zijn verweerschrift.
Afschriften van het verweerschrift en de bijlagen zijn de betrokkene op 1 oktober 2014 toegezonden door de griffier van het hof.
7. Het hof stelt vast dat de officier van justitie niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht. De kantonrechter had de beslissing op het administratief beroep daarom niet in stand mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had moeten doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen.
8. Het hof heeft nu te beoordelen of aan de betrokkene terecht een sanctie is opgelegd.
9. De betrokkene heeft aangevoerd dat er ten tijde van de gedraging tegenstrijdige bebording aanwezig was op de A12. Na een wijziging van de maximumsnelheid gaven borden boven de weg 120 km/u aan, terwijl op de borden langs de weg 100 km/u stond.
10. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
11. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 122 km per uur
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 118 km per uur
Toegestane snelheid : 100 km per uur
Overschrijding met : 18 km per uur (…)
De overtreding werd automatisch en langs elektronische weg digitaal geconstateerd en vastgelegd. Het snelheidscontroletraject bevond zich in de gemeente Utrecht.
De geconstateerde gemiddelde snelheid was het resultaat van een berekening die plaatsvond op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject.
IJkdatum : 23-07-2012
Overtreden artikel : 62 jo. bord A1 RVV 1990
Rijrichting van : Arnhem
Rijrichting naar : Den Haag
Ter hoogte van hectometerpaal (…) : 58.7L (…)”.
12. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu de betrokkene, anders dan de enkele stelling dat de bebording ten tijde van de gedraging niet in orde zou zijn geweest, geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
13. Ten aanzien van de door de betrokkene in zijn Wob-verzoek aangevraagde stukken die niet aan hem zijn verstrekt, te weten het ijkrapport en een verkeersbesluit, overweegt het hof dat geen wettelijke bepaling voorschrijft dat een ijkrapport of een verkeersbesluit deel uitmaakt van het dossier. Dat de betrokkene op grond van de Wob recht zou hebben op die stukken maakt dat niet anders, aangezien een dergelijk recht op zichzelf niet meebrengt dat de rechter in een WAHV-zaak die stukken in zijn beoordeling dient te betrekken. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over aspecten waarop die informatie betrekking heeft. Gelet op hetgeen de betrokkene tegen de bestreden sanctie heeft aangevoerd, doet die situatie zich hier niet voor.
14. Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
15. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 5 maart 2013 gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.