ECLI:NL:GHARL:2016:315

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
200.172.794
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en vaststelling hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar een andere woonplaats. De vader van het kind heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij hem vast te stellen. De moeder en vader zijn gezamenlijk gezaghebbend over hun kind, geboren in 2011. De kinderrechter had eerder toestemming verleend aan de moeder om te verhuizen, maar de vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop stond. Het hof oordeelde dat de verhuizing van de moeder niet noodzakelijk was en dat het belang van het kind beter gediend was met een hoofdverblijf bij de vader. De moeder had onvoldoende aangetoond dat zij niet in de mogelijkheid was om in de buurt van de vader te blijven wonen. De verzoeken van de vader om het hoofdverblijf van het kind bij hem vast te stellen en om de zorgregeling te bepalen werden toegewezen. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot verhuizing. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.794/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 391391)
beschikking van de familiekamer van 19 januari 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.J. Booij te De Meern, gemeente Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 5 tot en met 11, ingekomen op 6 juli 2015;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 16 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Booij van 26 november 2015 met productie 5, ingekomen op 27 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Van der Vegt-Boshouwers van 27 november 2015 met producties 12 tot en met 15, ingekomen op 30 november 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 december 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [kind] (verder te noemen: [kind] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] . De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind] .
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 juni 2015 heeft de kinderrechter de moeder vervangende toestemming verleend om met [kind] naar [woonplaats moeder] te verhuizen en de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
- indien de vader binnen een straal van tien kilometer van de woonplaats van de moeder in [woonplaats moeder] woont, verblijft [kind] bij de vader: de ene week van woensdag 18.30 uur tot zaterdag 10.00 uur en de andere week van woensdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur;
- indien de vader op meer dan tien kilometer afstand van de woonplaats van de moeder in [woonplaats moeder] woont, verblijft [kind] bij de vader: het eerste schooljaar de ene week op donderdag na school tot zondagavond na het eten en de andere week op donderdag na school tot vrijdagavond na het eten en het tweede schooljaar (tweedejaars kleuter) een weekend in de 14 dagen vanaf vrijdag uit school tot zondagavond na het eten , waarbij de vader haalt en brengt;
- de vakanties worden bij helfte verdeeld, in onderling overleg nader te bepalen.
3.3
Bij beschikking van 1 september 2015 met zaaknummer 200.172.794/02 heeft dit hof op verzoek van de vader de werking van de bestreden beschikking geschorst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats moeder] .
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof met vernietiging van de bestreden beschikking - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in eerste aanleg, althans deze af te wijzen en bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen:
I. dat het hoofdverblijf van [kind] bij hem is en hij op het adres van de vader in [woonplaats vader] blijft ingeschreven staan;
II. dat de verdeling van de zorgtaken aldus is dat [kind] de ene week van woensdagavond 18.30 uur tot zaterdagmorgen 10.00 uur en de andere week van woensdagavond 18.30 uur tot zondagavond 18.30 uur bij hem verblijft en de andere dagen bij de moeder;
III. dat [kind] met ingang van komend schooljaar (het hof begrijpt: het schooljaar 2015-2016) de school [naam school] in [woonplaats vader] bezoekt en dat de moeder [kind] in staat dient te stellen te gaan oefenen op deze school wanneer de school hem daartoe gelegenheid biedt;
IV. dat de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen, bij helfte dienen te worden gedeeld.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans met betrekking tot de onderdelen I en III van zijn verzoeken ten principale, althans het beroep ongegrond te verklaren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Uit het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 BW volgt dat het hof een zodanige beslissing dient te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De vader betoogt dat de kinderrechter ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend voor een verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats moeder] . Als eerste grief voert hij aan dat de kinderrechter de ontvankelijkheid van het verzoek van de moeder omtrent de verhuizing niet heeft getoetst, terwijl de moeder zich onvoldoende moeite heeft getroost om met de vader tot een ouderschapsplan te komen. Alvorens de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek tot vervangende toestemming dient zij zich er alsnog voor in te spannen dat er een getekend ouderschapsplan komt.
De moeder betwist deze stelling en licht toe dat zij twee uitgewerkte versies van een ouderschapsplan aan de vader heeft voorgelegd. De wet geeft de mogelijkheid tot ambtshalve aanhouding, maar ook een discretionaire bevoegdheid om op grond van het belang van het kind af te zien van aanhouding indien een ondertekend ouderschapsplan ontbreekt, aldus de moeder.
Het hof is van oordeel dat deze grief van de vader faalt. Hoewel op de ouders van [kind] de wettelijke verplichting rust een door hen beiden ondertekend ouderschapsplan op te stellen en over te leggen bij hun verzoeken, heeft de wetgever voorzien dat het in een aantal gevallen redelijkerwijs niet mogelijk zal zijn om een ouderschapsplan over te leggen. In dat geval kan op grond van artikel 815 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter, dit om te voorkomen dat de toegang tot de rechter door het ontbreken van een ouderschapsplan wordt afgesloten. De moeder heeft genoegzaam onderbouwd en uit de stukken en stellingen van partijen kan worden afgeleid dat zij een groot verschil van inzicht hebben over de wijze waarop de verdeling van de zorg en opvoedingstaken van [kind] de komende tijd moet worden vorm gegeven. De ouders zijn al naar een mediator geweest, maar ook dat heeft niet tot een oplossing geleid. De ouders kunnen dus in onderling overleg niet tot afspraken komen over een verhuizing en de daarmee samenhangende verdeling van de zorg. Het is daarom in het belang van [kind] dat het hof een beslissing geeft op de verzoeken van partijen.
5.5
Voorts betoogt de vader - kort samengevat - dat partijen de afgelopen jaren een gelijk aandeel in de zorg hebben gehad. De verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] is door de moeder in de zomervakantie al uitgevoerd. De moeder is na de uitspraak waarin de werking van de beschikking van 1 september 2015 is geschorst niet teruggekeerd in de voormalige woning van partijen die aan hen gezamenlijk toebehoort, maar in [woonplaats moeder] blijven wonen. Omdat de vader niet langer over vervangende woonruimte beschikte, heeft hij zelf de gezamenlijke woning weer betrokken. Het belang van de moeder bij het vormen van een nieuw gezin met haar partner in [woonplaats moeder] , dient niet te prevaleren boven het belang van [kind] en de vader bij continuering van de zorgregeling zoals die al bijna vier jaar is uitgevoerd. Hij betwist dat de partner van de moeder sterk gebonden is aan [woonplaats moeder] en de moeder krijgt daar ook niet een meer solide economische situatie, nu zij haar baan in [woonplaats vader] heeft opgezegd. De zorgregeling die de nieuwe partner van de moeder heeft met zijn dochter [B] betreft geen co-ouderschapsregeling. De vader is van mening dat de moeder zich niet voldoende heeft voorbereid op de verhuizing. De financiële afwikkeling van de verbroken relatie met hem heeft nog niet plaatsgevonden. Hij wil graag de bewoning van de gezamenlijke woning in [woonplaats vader] voortzetten en verwacht dat hij daartoe financieel in staat is. Zijn nieuwe partner woont in [woonplaats vader] en hij heeft daar met haar veel sociale contacten. Hij is dus gebonden aan [woonplaats vader] en daarom kan van hem kan niet verlangd worden dat hij de moeder zal volgen naar [woonplaats moeder] en omgeving. Inmiddels is bekend dat zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever, gevestigd in Eindhoven, met ingang van 1 januari 2016 zal eindigen vanwege het verstrijken van de overeengekomen periode. Hij is druk doende om andere werkzaamheden te vinden en daarbij is hem gebleken dat de meeste vacatures te vinden zijn in de Randstad, Amsterdam en Utrecht. Hij hoopt op korte termijn weer werk te hebben gevonden en verwacht dat hij ook met zijn nieuwe werk zijn situatie zo kan organiseren dat hij de co-ouderschapsregeling kan blijven voortzetten. Het is van groot belang dat [kind] bij hem in zijn bekende omgeving kan verblijven.
5.6
De moeder stelt daartegenover - kort samengevat - het volgende. De vader heeft na het uiteengaan van partijen een heel jaar in [plaats] gewoond en [kind] heeft daar in het kader van de uitvoering van de zorgregeling ook verbleven. In verband met zijn werk wilde de vader in het verleden naar de regio Eindhoven verhuizen. [kind] heeft dus vanaf het moment van het verbreken van de samenleving op verschillende plaatsen verbleven en de afstand tussen de woonplaats van de vader en de moeder neemt door de verhuizing niet aanmerkelijk toe. Het feit dat de vader inmiddels veel tijd in [woonplaats vader] doorbrengt, is een gevolg van de omstandigheid dat hij daar een vriendin heeft gekregen. De zorgverdeling tussen partijen hield in dat [kind] per veertien dagen zes dagen bij de vader en acht dagen bij de moeder verbleef
.Zij was de hoofdverzorger, de vader schakelde structureel zijn ouders in als oppas en kon zo zijn voltijdsdienstverband handhaven. Zij heeft getracht om via constructief overleg tot regelingen te komen met de vader over de gezamenlijke woning, maar dat is niet gelukt. De moeder is financieel niet in staat om enig eigenaar van de gezamenlijke woning te worden en kan ook geen zelfstandige woonruimte in de omgeving van [woonplaats vader] vinden. Daarom heeft zij, toen haar nieuwe relatie goed verliep, na verloop van tijd besloten bij haar nieuwe partner te gaan wonen. Alle pogingen om met de vader hierover in overleg te treden zijn op niets uitgelopen. Zij heeft de verhuizing zorgvuldig voorbereid. Er hebben vele bezoeken van haar en [kind] aan [woonplaats moeder] en aan de nieuwe partner en zijn dochter plaatsgevonden. Er is een verdieping van hun relatie gekomen en er is een betrokkenheid op elkaar ontstaan. Inmiddels heeft zij ook werkzaamheden gevonden, zij werkt thans twee dagen per week als websitebeheerster in [plaats] op de dagen dat [kind] niet bij haar verblijft. De nieuwe partner is sociaal gebonden aan [woonplaats moeder] . Met het oog op de schoolgang van [kind] wilde zij de verhuizing realiseren in de zomervakantie. [kind] gaat op dit moment echter nog niet naar school omdat partijen de oude zorgregeling nog uitvoeren. Qua ontwikkeling is [kind] er wel aan toe dat hij naar de basisschool gaat. Zodra hij vijf jaar wordt is hij verplicht onderwijs te volgen. Gelet op de leeftijd van [kind] is er nog geen sprake van worteling en sociale binding aan een woonplaats. Zij heeft de vader diverse voorstellen gedaan voor een passende frequentie van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Zij betwist dat zij de schorsingsuitspraak naast zich heeft neergelegd. Dat zij niet is teruggekeerd naar de [woonplaats vader] heeft ook te maken met het feit dat de vader in de gezamenlijke woning is gaan wonen.
5.7
De raad heeft zich van advies onthouden en opgemerkt dat het belang van het kind moet worden bezien vanuit het gegeven dat een kind behoefte heeft aan rust, stabiliteit en voorspelbaarheid en dat het kind een band moet kunnen ontwikkelen met beide ouders. De moeder heeft de verhuizing wel goed doordacht en voorbereid en de vader op tijd geïnformeerd over haar voornemen. Een nadeel bij een verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats moeder] is dat het aandeel van de vader in de opvoeding en verzorging van [kind] in verband met de afstand onvermijdelijk kleiner zal worden. Dit kan niet helemaal worden gecompenseerd door de vader bijvoorbeeld een groter aandeel in zorg in de weekenden te geven, omdat het contact met een ouder gedurende het weekend een andere inhoud en lading heeft dan op doordeweekse dagen. Er spelen aan de zijde van de vader onzekere factoren, nu hij nog niet weet of hij op korte termijn nieuw werk kan vinden en zo ja, waar en wanneer hij dit werk zal moeten verrichten. De stelling van de moeder dat zij geen vervangende dan wel geschikte woonruimte in de omgeving van [woonplaats vader] kan krijgen, zal uiteindelijk wel overkomelijk zijn. Aan zowel een situatie waarbij de vervangende toestemming voor een verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats moeder] wordt verleend, als aan een toewijzing van het verzoek van de vader om te bepalen dat [kind] zijn hoofdverblijf bij hem zal hebben, zitten haken en ogen.
5.8
Het hof is van oordeel dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en dat het verzoek van de vader te bepalen dat het hoofdverblijf van [kind] bij hem is en hij op het adres in [woonplaats vader] ingeschreven blijft staan, met het oog op de belangen van [kind] moet worden toegewezen. De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij de eerste jaren niet in aanmerking zal komen voor woonruimte, maar zij heeft niet aangetoond dat zij pogingen heeft ondernomen om daadwerkelijk woonruimte te zoeken en dat dit niet tot resultaat heeft geleid of kan leiden. Onder meer is niet gebleken dat zij zich heeft ingeschreven bij woningbouwverenigingen. Het argument van de moeder dat haar nieuwe partner gebonden is aan [woonplaats moeder] wordt door het hof gepasseerd. Onvoldoende is gebleken dat de partner geen gelijkwaardige verzorgingsregeling meer met zijn dochter [B] kan hebben indien hij naar - de omgeving van - [woonplaats vader] gaat verhuizen. Ook is niet gebleken dat de partner vanwege zijn werkzaamheden in [woonplaats moeder] moet blijven wonen. Nu die partner sinds lange tijd in [woonplaats moeder] woonachtig is, acht het hof het aannemelijk dat zijn sociale leven zich ook in die omgeving afspeelt, maar dit vormt onvoldoende reden om te stellen dat hij niet kan verhuizen naar een andere omgeving. Naar het oordeel van het hof is de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] niet zozeer noodzakelijk, als wel dat de moeder en haar partner er voor kiezen om samen een leven te willen opbouwen in [woonplaats moeder] . Bij het maken van die keuze dient de moeder echter ook rekening te houden met het belang van [kind] om het uitgebreide contact met zijn vader, dat hij tot nu toe altijd heeft gehad, zoveel mogelijk te kunnen voortzetten. Partijen waren met [kind] samen woonachtig in [woonplaats vader] en de moeder heeft na het uiteengaan van partijen in de gezamenlijke woning verbleven met [kind] . Thans verblijft de vader met [kind] in die gezamenlijke woning. De moeder heeft de keus om op een grote afstand van [woonplaats vader] te gaan wonen reeds gemaakt, terwijl nog niet duidelijk was of de vader de gezamenlijke woning zou kunnen overnemen. De vader had echter wel verklaard dat hij in ieder geval in de omgeving van [woonplaats vader] wilde blijven wonen en niet naar de omgeving van [woonplaats moeder] wilde verhuizen. De moeder wist derhalve dat bij een verhuizing naar [woonplaats moeder] het voortzetten van de huidige zorgregeling, zodra [kind] naar de basisschool zou gaan, onmogelijk zou zijn en dat de consequentie dan zou zijn dat het verblijf van [kind] bij zijn vader sterk zou moeten worden verminderd. Begrijpelijk is dat de moeder een nieuwe toekomst met deze nieuwe partner wil opbouwen, maar voor het hof is onvoldoende komen vast te staan, dat zij dat niet met minder ingrijpende gevolgen voor [kind] en de vader had kunnen vormgeven.
5.9
Nu het hoofdverblijf van [kind] bij de vader zal worden vastgesteld, komt het hof niet toe aan een bespreking van de derde en de vierde grief van de vader, omdat deze grieven betrekking hebben op de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [kind] in de situatie dat de moeder toestemming zou hebben gekregen om te verhuizen naar [woonplaats moeder] .
5.1
De vader heeft naast het verzoek omtrent het hoofdverblijf ook een verdeling van de zorgtaken verzocht, aldus dat [kind] de ene week van woensdagavond 18.30 uur tot zaterdagmorgen 10.00 uur en de andere week van woensdagavond 18.30 uur tot zondagavond 18.30 uur bij hem zal verblijven en de andere dagen bij de moeder. Dit betreft de co-ouderschapsregeling die de vader graag wil blijven voortzetten. Indien de moeder echter in [woonplaats moeder] zal blijven wonen kan deze regeling niet meer worden uitgevoerd zodra [kind] naar de basisschool gaat. Partijen hebben beiden tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij goed in staat zijn om afspraken over de verzorging en opvoeding van [kind] te maken. Zij wensen met name dat de rechter een knoop doorhakt wat betreft de verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats moeder] . Daarom zal het hof de door de vader verzochte zorgregeling afwijzen en gaat het hof ervan uit dat partijen daaromtrent zelf afspraken kunnen maken en dat zij alsnog tot een ouderschapsplan zullen komen. Daarbij geeft het hof partijen mee dat het aandeel van de moeder in de zorg voor [kind] vanzelfsprekend ook zoveel als mogelijk conform de oude regeling dient te worden vormgegeven zodat haar aandeel in de opvoeding niet sterk wordt teruggebracht, maar de woonplaats van de moeder zal daarop wel van invloed kunnen zijn.
5.11
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader dat het hof zal bepalen dat [kind] het schooljaar 2015-2016 de school [naam school] in [woonplaats vader] bezoekt en dat de moeder [kind] in staat dient te stellen te gaan oefenen op deze school wanneer de school hem daartoe gelegenheid biedt. Nu [kind] zijn hoofdverblijf bij de vader in [woonplaats vader] zal hebben, acht het hof dit verzoek in het belang van [kind] en zal dit worden toegewezen.
5.12
Tot slot heeft de moeder eveneens geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader dat de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen, bij helfte dienen te worden gedeeld. Deze verdeling acht het hof eveneens in het belang van [kind] en dit verzoek zal daarom worden toegewezen.

6.Slotsom

6.1
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en zal beslissen zoals hierna zal worden vermeld.
6.2
Nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal moeten dragen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 juni 2015 en opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om samen met [kind] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , naar [woonplaats moeder] te verhuizen, evenals haar verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling;
bepaalt dat [kind] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft en op het adres van de vader in
[woonplaats vader] ingeschreven blijft staan;
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg door de ouders nader te bepalen, bij helfte tussen hen zullen worden gedeeld;
bepaalt dat [kind] in het schooljaar 2015-2016 de school [naam school] in [woonplaats vader] zal gaan bezoeken en dat de moeder [kind] in staat dient te stellen te gaan oefenen op deze school wanneer de school hem daartoe gelegenheid biedt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, A. Smeeïng-van Hees en B.F. Keulen, bijgestaan door de griffier, en is op 19 januari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.