ECLI:NL:GHARL:2016:3055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
200.158.898-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en handhaving van een relatiebeding in een vaststellingsovereenkomst tussen een managing director en zijn werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een voormalig managing director, [appellant], tegen zijn ex-werkgever, High Quality Organics B.V. (HQO), over de uitleg en handhaving van een relatiebeding dat is opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst werd gesloten na de beëindiging van het dienstverband van [appellant] per 31 oktober 2013. In het relatiebeding is bepaald dat [appellant] gedurende zes maanden na de beëindiging van zijn dienstverband geen contact mocht onderhouden met relaties van HQO. HQO stelt dat [appellant] dit relatiebeding heeft overtreden door contact te hebben met een belangrijke klant, Schuco, tijdens de BioFach beurs in februari 2014. [appellant] betwist deze overtreding en voert aan dat hij alleen actief was in de conventionele sector en dat het relatiebeding niet op die contacten van toepassing is.

Het hof oordeelt dat de uitleg van het relatiebeding niet alleen taalkundig moet worden benaderd, maar ook moet worden gekeken naar de omstandigheden waaronder het beding is opgesteld. Het hof laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands aannemelijk geachte uitleg van het relatiebeding, dat inhoudt dat hij gedurende de afgesproken periode geen zakelijk contact mocht hebben met relaties van HQO, ongeacht of dat contact betrekking had op biologische of conventionele producten. De zaak wordt aangehouden voor het leveren van bewijs door [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.158.898/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2886980 MC EXPL 14-3041)
arrest van 19 april 2016
in de zaak van
[appellant] ,h.o.d.n. [naam bedrijf appelant]
,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F.L. van der Eerden, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
High Quality Organics B.V.,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
HQO,
advocaat: mr. R. Kuizenga, kantoorhoudend te Almere.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 juni 2015 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het voormelde tussenarrest heeft op 17 augustus 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Partijen hebben op het overgelegde comparitie dossier arrest verzocht, waarna het hof de datum voor het wijzen van arrest heeft bepaald.
1.3
De vordering van [appellant] luidt:
"(…) het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (…) d.d. 10 september 2014 te vernietigen en [appellant] te ontslaan uit zijn verplichtingen, en opnieuw rechtdoende geïntimeerde, HQO, haar verrekeningsvordering te ontzeggen, en aan [appellant] alsnog toe te wijzen het bedrag ad € 18.500,- met rente en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.”
1.4
HQO heeft geconcludeerd het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, zo nodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties.

2.De feiten

2.1
Tegen de door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 2.1 t/m 2.13 vastgestelde feiten is geen grief gericht. Ook overigens is niet van bezwaar tegen die feitenvaststelling gebleken. Samen met wat in hoger beroep, mede gelet op de overgelegde en niet weersproken stukken, tussen partijen is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
2.2
HQO is een onderneming die biologische voedingsmiddelen, zoals kruiden, specerijen en thee, levert aan de voedingsindustrie.
2.3
Op 7 februari 2011 is [appellant] , geboren op [geboortedatum] , bij HQO als managing director in dienst getreden tegen een salaris van € 6.500,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.4
Op 21 oktober 2013 sluiten partijen een vaststellingsovereenkomst, waarin onder meer het navolgende is opgenomen:
“(…)
1.
Datum einde arbeidsovereenkomst en wijze van beëindiging
De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt met wederzijds goedvinden per 31 oktober 2013. Inzake deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst komen partijen overeen dat partijen voor de periode 1 november 2013 t/m 30 april 2014 een consultancy-overeenkomst (opdrachtovereenkomst) zullen aangaan. Partijen hebben expliciet voor ogen met die opdrachtovereenkomst derhalve geen arbeidsovereenkomst aan te gaan. De afspraken hieromtrent zullen nog in een nadere opdrachtovereenkomst worden uitgewerkt. In ieder geval zal onderdeel uitmaken van deze opdrachtovereenkomst dat werkgever/opdrachtgever aan werknemer/opdrachtnemer over de contractperiode van 1 november 2013 t/m 30 april 2014 een maandvergoeding garandeert van EUR 6.500,- exclusief BTW. Over voornoemde periode van 6 maanden garandeert werkgever/opdrachtnemer zodoende een totaalomzet van EUR 39.000,- exclusief BTW. Ter uitvoering van deze garantieafspraak zal werknemer/opdrachtnemer aan werkgever/opdrachtgever over voornoemde periode iedere maand een declaratie betaalbaar stellen voor een bedrag van EUR 6.500,- exclusief BTW, welke declaratie alsdan door werkgever uiterlijk op de laatste dag van de factuurmaand zal worden voldaan. (…)
(…)
5. Bedingen met een postcontractueel karakter
De tussen partijen overeengekomen postcontractuele bedingen, alsmede de eventueel daarop gestelde boetes blijven na de beëindigingsdatum onverkort van kracht.
5.2
Het is werknemer verboden gedurende een half jaar na 1 november 2013 relaties van werkgever en haar gelieerde ondernemingen op enigerlei wijze te (laten) benaderen of daarmee op enigerlei wijze zakelijk contact te (laten) leggen c.q. onderhouden. In geval van bewezen overtreding van dit verbod verbeurt werknemer ten behoeve van werkgever een dadelijk opvorderbare boete van € 5.000,00 te vermeerderen met € 500,00 voor elke dag of een gedeelte van een dag dat deze overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete een vergoeding voor de geleden schade te vorderen. Alles is van toepassing op relaties met uitzondering van Dani Organics Lim. UK.
(…)
8. Vaststellingsovereenkomst en overige afspraken
8.1
Deze overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 e.v. BW (…)”
[X] heeft de vaststellingsovereenkomst namens HQO getekend. Aan het slot zijn de volgende handgeschreven toevoegingen opgenomen:
“met toevoeging van de geparafeerde toevoegingen door dhr. [Y] ”
“aanpassingen in overleg met dhr. [X] op 21 oktober 2013”
2.5
[appellant] bericht HQO bij e-mailbericht van 23 januari 2014:

Just for your information. I have restarted per 1.1.2014 my consultancy [naam bedrijf appelant] for consulting jobs in non organic spices and herbs. This particular non organic as per our contract I am not allowed to do business in the organic spices and herbs sector, so I keep away from it. My further consultancy is as I did before for organic questions and logistic solutions. (…)
I will be on the BioFach for two days Thursday and Friday and I hope we will meet.
2.6
De internationale beurs BioFach is gehouden van 12 tot en met 15 februari 2014. Op de BioFach ontmoet [appellant] enkele vertegenwoordigers van HQO, waarna hij op 18 februari 2014 het volgende e-mailbericht aan HQO stuurt:

(…) Just for your information I got a visit from Suminter on the BioFach while I was at the stand of Schuco and they asked me when we can do business. I confirmed them I am not in organic business and I am only consulting conventional spices. This for your info. Only 10% of the Schuco business is organic and only concentrated on small German business. 90% is conventional. Further I am asked to coach them in international trade. This is what I said to various people I know from the past and that is what I am doing. So I said if they are conventional they might be of any use. (…)
2.7
Op 24 februari 2014 bericht HQO [appellant] onder verwijzing naar het relatiebeding in de vaststellingsovereenkomst het volgende:
“(…) Met grote verbazing heb ik dan ook uw e-mail gelezen van 18 februari 2014, dat u op dit moment werkzaamheden verricht voor de Duitse firma Schuco en op hun stand aanwezig was tijdens de Biofach in Nurenberg die van 12 tot en met 15 februari 2014 gehouden werd. De Firma Schuco is met een jaarlijkse omzet van ongeveer € 500.000,- de grootste klant van High Quality Organics B.V. (…) Bovendien stond Schuco op een beurs waar alleen de Bio producten gepromoot worden. Op de Biofach stonden bovendien veel klanten en leveranciers van High Quality Organics B.V. als deelnemer, of waren daar als bezoekers aanwezig. Met het coachen in “the international” trade zult u wel bedoelen dat u Schuco in direct contact heeft gebracht met onze belangrijkste leveranciers. Wij kunnen alleen vaststellen dat de firma Schuco sinds 1 oktober 2013 tot op heden geen orders meer bij High Quality Organics B.V. heeft geplaatst. Het moge duidelijk zijn dat het bovenstaande niet zonder consequenties kan blijven en wij zullen ons beraden op juridische stappen.”
2.8
[appellant] antwoordt HQO bij e-mailbericht van 24 februari 2014 (09:37:28):

Ik heb vanaf het begin gezegd actief te zijn bij Schuco voor niet biologische zaken. Schuco doet voor 90% zaken in conventionele specerijen en kruiden. Ik heb in een aantal gevallen uw firma er op geattendeerd welke zaken door uw concurrent en leveranciers worden gedaan. Ik heb mij in geen enkel geval met biologische producten resp. leveranciers en klanten bezig gehouden. Verder is de BioFach voor iedereen toegankelijk. Ik heb dit reeds in het begin gemeld en toen is er niet gezegd dat zelf het contact met conventionele klanten verboden was. Het coachen van the International trade is om de dochter van de familie Schuco wegwijs te maken in internationale handel. (…)”
2.9
Bij e-mailbericht van 24 februari 2014 (10:57:21) volgt een nadere toelichting van [appellant] :

De bij mijn vertrek bestaande relaties:
OFC
Schuco
(…)
Suminter
Dani
BioFoods
(…)
Heb ik allen gewezen op het feit dat ik bij de firma vertrokken ben en dat ik in elk geval tot en met 30.4.2014 geen biologische zaken mocht aanpakken. Ik heb geadviseerd met u contact op te nemen. Daarna heb ik u en het hoofdkwartier in de USA erop geattendeerd dat ik consultant ben geworden in conventionele zaken. Schuco is voor 90% actief in conventionele zaken. De BioFach is niet alleen Biologische. Een merendeel van de aanwezige firma behandelen ook niet Bio. Een groot aantal van bovengenoemde relaties zijn ook persoonlijke vrienden sinds 2001, zo ook Schuco. (…).
Suminter, Dani en BioFoods hebben alle drie Europese vestigingen en hebben in feite de rol van HQO inzake inklaringen, vergunningen en huisleveringen overgenomen, zodat de klanten de bemiddelende rol van HQO EU niet meer nodig hadden. (…)
Uit alles blijkt dat ik geen enkele rol speel in het Bio-verhaal en bij Schuco al helemaal niet. De dochter van Schuco dit jaar in het bedrijf en Schuco heeft mij verzocht [dochter] te coachen op basis van 1 à 2 dagen per week in het buiten Duitsland zaken doen. In elk geval tot en met 30.4 slechts in de niet bio wereld waar vele contacten liggen buiten de bio wereld zoals Nedspices, Fuchs, Catz en Webb James.
(…)
Verder attendeer ik u erop dat zolang er geen rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden u gehouden bent om uw deel van de overeenkomst uit te voeren en op de overeengekomen dagen betalingen te doen plaatsvinden. Ik vertrouw erop dat niet enige juridische consequenties tot gevolg heeft. (…).”
2.1
Ter aanvulling laat [appellant] HQO bij e-mailbericht van 24 februari 2014 (11:58:10) nog het volgende weten:
“(…) Verder meen ik te weten dat Schuco u na 1.10.2013 nog offerte aanvragen heeft gestuurd. Andere bronnen dan Schuco hebben mij dit gemeld. U hebt dit doorgespeeld aan BioFoods en Dani. Men heeft mij dit medegedeeld omdat zij rechtstreeks door Schuco benaderd waren en mij om advies vroegen als goede oude vriend en zakenpartner. Ik heb hen geadviseerd u een scherpe offerte te zenden. (…) Pas per 1.2.2014 ben ik incidenteel voor Schuco actief in het speuren naar nieuwe sources voor conventionele producten vanuit zoals Sri Lanka, Madagascar, Tanzania en via grote clubs zoals James Webb in Livorno voor Egypte. Hiervan kan eventueel een samenwerkingsovereenkomst worden overgelegd.”
2.11
Op 26 februari 2014 vult [appellant] bij e-mailbericht aan HQO nog aan:
“(…). Dit alles om duidelijk te maken dat mijn invloed op aan- en verkoopbeleid bij Schuco 0% is t.a.v. biologische producten. Dit is ook nadrukkelijk in mijn overeenkomst per1.2.2014met Schuco zo gesteld, dat ik mij niet bezig houdt met biologische producten. Dus zie je mijn activiteiten met Schuco zijn pas op 1.2.2014 gestart. (…). Dit alles is niet ter verdediging of mij schoon te pleiten maar aan te tonen dat je op glad ijs beweegt en in feite niet de juiste gang van zaken verteld. Ik weet echt wel wat ik mag en niet mag (…)
2.12
HQO maakt bij brief van haar advocaat van 26 februari 2014 aanspraak op de boete van € 18.000,-- (eenmalig € 5.000,- plus 26 dagen € 500,- per dag) wegens overtreding van het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen relatiebeding. Tevens wordt [appellant] gesommeerd HQO vóór 28 februari 2014 te bevestigen, dat [appellant] zich zal onthouden van het benaderen of op enige wijze contact leggen dan wel onderhouden met relaties van HQO. Op 28 februari 2014 bevestigt zijn advocaat dat [appellant] geen activiteiten op het gebied van biologische en conventionele producten (meer) zal ontplooien.
2.13
Bij per e-mail verzonden brief van 4 maart 2014 sommeert de advocaat van [appellant] HQO tot betaling van de factuur van februari 2014 ten bedrage van € 7.875,- (€ 6.500,- plus 21% btw), waarbij de wettelijke rente wordt aangezegd en wordt aangekondigd dat als het tot een gerechtelijke procedure komt [appellant] aanspraak zal maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
2.14
Daarna betaalt HQO op enig moment een bedrag van € 5.095,-.
2.15
In een door [appellant] overgelegde Duitstalige overeenkomst tussen hem en Schuco, gedateerd 28 januari 2014, verplicht [appellant] zich per 1 mei 2014 [dochter] voor minimaal 16 uur per week te coachen in de internationale handel.

3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in conventie gevorderd HQO te veroordelen tot betaling van € 18.500,- incl. BTW wegens achterstallige betalingen uit de consultancy overeenkomst en € 726,- wegens buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
HQO heeft de vordering betwist en daartoe aangevoerd dat HQO dat verschuldigde bedrag op grond van de consultancy overeenkomst heeft verrekend met de door [appellant] verschuldigde boete. Voor het geval het beroep op verrekening niet slaagt, heeft HQO in voorwaardelijke reconventie gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 18.500,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.3
De kantonrechter heeft het relatiebeding in de vaststellingsovereenkomst uitgelegd en daaronder verstaan dat het [appellant] niet is toegestaan gedurende 6 maanden na 1 november 2013 op enige wijze contact te onderhouden met relaties van HQO. Het verweer van [appellant] dat het relatiebeding alleen ziet op contacten met relaties van HQO over biologische producten heeft de kantonrechter verworpen. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld, dat [appellant] in de periode vanaf 1 februari 2014 tot en met 27 februari 2014 het relatiebeding heeft overtreden, zodat een boete van € 18.500,- is verschuldigd. Aan de eisen voor verrekening is voldaan, zodat de kantonrechter tot de conclusie komt dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. De vordering in conventie wordt afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Doordat de voorwaarde, waaronder de reconventionele vordering is ingesteld, niet is vervuld, komt de kantonrechter aan de beoordeling van die vordering niet toe.

4.De beoordeling in hoger beroep

grieven
4.1
[appellant] heeft tegen het bestreden vonnis 4 grieven ontwikkeld.
4.2
Partijen zijn het er over eens dat HQO een restantbedrag van € 18.500,- incl. BTW aan maandvergoedingen verschuldigd was. HQO betoogt dat zij dat bedrag heeft voldaan door dat bedrag te verrekenen met haar vordering op [appellant] wegens overtreding van het relatiebeding. De kantonrechter heeft in randnummer 4.8 van het vonnis geoordeeld, dat HQO op grond van artikel 6:127 BW tot verrekening bevoegd is. Dit oordeel is in appel niet bestreden, zodat het hof in het geval HQO een vordering op [appellant] heeft wegens overtreding van het relatiebeding ook van die verrekeningsbevoegdheid heeft uit te gaan.
uitleg
4.3
De kantonrechter heeft in randnummer 4.4 van het vonnis overwogen dat gelet op zowel de ratio en de tekst van het relatiebeding als de logica het [appellant] is verboden gedurende een periode van zes maanden na het einde van het dienstverband op 1 november 2013 op welke wijze dan ook contact te onderhouden met klanten van HQO. Het verweer van [appellant] dat het verbod alleen ziet op contact met klanten van HQO over biologische producten heeft de kantonrechter verworpen. Tegen dit oordeel richt zich
grief 1.
4.4
Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag welke betekenis aan het relatiebeding in de vaststellingsovereenkomst moet worden gegeven een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract niet beslissend is. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158). Voorts volgt uit HR 20 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:O1427) dat bij de uitleg van – in dit geval – het relatiebeding telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkomen ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007, LJN:BA4909 en HR 19 januari 2007, LJN:AZ3178).
4.5
HQO beroept zich op het relatiebeding en stelt dat [appellant] dat relatiebeding heeft overtreden ten gevolge waarvan voor de periode vanaf 1 februari 2014 t/m 27 februari 2014 de boete is verbeurd. Dit brengt op grond van artikel 150 Rv mee dat op HQO de stelplicht en de bewijslast rust van de door haar bepleite uitleg van het beding.
4.6
Voor de uitleg van het beding voert HQO aan dat op grond van de ratio en de tekst van het relatiebeding het [appellant] niet is toegestaan tot 1 mei 2014 enig contact te hebben met relaties van HQO, ook niet als dat contact betrekking zou hebben op conventionele (specerij)producten. Over een beperking van het relatiebeding, inhoudende dat het [appellant] alleen niet zou zijn toegestaan contacten met relaties over biologische producties te hebben, is niet gesproken en HQO betwist dat zij met een dergelijke beperking heeft ingestemd.
HQO benadrukt dat de handel in biologische en conventionele producten een kleine wereld is met grote en middelgrote bedrijven, die in beide categorieën producten actief zijn, zodat het voor haar van groot belang was dat [appellant] gedurende een zekere periode, welke in het relatiebeding is gesteld op 6 maanden, op geen enkele wijze contact met haar relaties zou hebben.
4.7
[appellant] betoogt dat voor de uitleg van het relatiebeding vooral acht moet worden geslagen op de wijze waarop het relatiebeding tot stand is gekomen en hetgeen partijen daaromtrent hebben afgesproken. [appellant] voert daartoe samengevat het navolgende aan.
HQO wenste zijn arbeidsovereenkomst vroegtijdig te beëindigen. Daarover hebben partijen onderhandeld, waarbij namens HQO de onderhandelingen werden gevoerd door consultant [Y] . Na enige e-mailwisseling en telefonisch overleg hebben [Y] en [appellant] een afspraak in een wegrestaurant in Zwolle gemaakt voor het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst. Op het laatste moment is door HQO aan de vaststellingsovereenkomst het relatiebeding toegevoegd en werd [appellant] eerst op de bespreking in Zwolle daarmee geconfronteerd. [appellant] heeft daarop verklaard dat hij zich alleen wilde verplichten geen contacten met relaties van HQO te zullen hebben voor biologische producten. HQO is ook alleen op de markt van puur biologische producten actief. [appellant] was voor zijn indiensttreding bij HQO actief in de handel in conventionele producten zodat hij op dat terrein vrij in zijn contactmogelijkheden wilde zijn. [Y] heeft daarop gereageerd en heeft verklaard dat het niet de bedoeling van HQO was de markt van conventionele producten, waarop zij zelf niet handelde, tegen [appellant] te beschermen zodat hem dit voorstel van [appellant] redelijk leek en dat hij daarover met (het Amerikaanse hoofdkantoor van) HQO zou overleggen. [appellant] heeft in het vertrouwen dat de afspraken aldus zouden gaan luiden de vaststellingsovereenkomst getekend. Enkele dagen na zijn ondertekening van de vaststellingsovereenkomst heeft [Y] hem telefonisch gemeld dat HQO met zijn uitleg van het relatiebeding instemde en kreeg hij kort nadien van [Y] zonder begeleidend schrijven de ook door HQO ondertekende vaststellingsovereenkomst toegezonden. Vervolgens heeft [appellant] zich naar deze uitleg gedragen en heeft hij HQO in januari en begin februari 2014 gemeld zijn consultancy bedrijf te hebben geactiveerd, contact te hebben met Schuco over conventionele producten en aangekondigd naar de van oudsher door hem bezochte BioFach te zullen gaan. Eerst eind februari 2014 heeft HQO tegen deze handelwijze bezwaar gemaakt en een andere interpretatie aan het relatiebeding gegeven dan [appellant] met HQO had afgesproken en waarvan [Y] hem had gemeld dat HQO daarmee had ingestemd. [appellant] heeft bewijs van deze stellingen aangeboden.
4.8
Het hof stelt voorop dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten ter beëindiging van het dienstverband met [appellant] als managing director. In dat verband is met [appellant] een relatiebeding voor de beperkte duur van 6 maanden overeengekomen, waarbij hij gedurende die termijn aanspraak kon maken op een minimumvergoeding van € 6.500,- excl. BTW per maand.
De ratio van het relatiebeding is dat de gewezen werknemer gedurende een bepaalde tijd geen zakelijk contact met die relaties heeft, zodat de gewezen werkgever in de gelegenheid is in die periode de band met de relatie te behouden en die band zo mogelijk te verstevigen. De gewezen werknemer wordt door een dergelijk beding in zijn werkzaamheden beperkt en daaraan is in dit geval tegemoet gekomen doordat HQO gedurende de duur van het relatiebeding gehouden is aan [appellant] € 6.500,- excl. btw per maand te betalen. Dit brengt mee dat de door [appellant] bepleite uitleg dat hij met klanten van HQO geen contact mocht hebben over biologische producten maar wel over conventionele producten niet strookt met de ratio van het relatiebeding.
Bovendien blijkt de door [appellant] bepleite beperking van het relatiebeding niet uit de bewoordingen van het beding. Volgens de tekst is het [appellant] verboden op enigerlei wijze zakelijk contact met relaties van HQO te hebben en te onderhouden.
Voorts heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis terecht overwogen dat de door [appellant] bepleite uitleg uit handhavingsoogpunt niet voor de hand ligt omdat bij die uitleg handhaving ernstig wordt bemoeilijkt doordat in dat geval HQO niet alleen heeft te stellen en te bewijzen dat [appellant] in de periode van 6 maanden na het einde van het dienstverband een contact met haar relatie heeft gehad maar bovendien dat dit contact betrekking had op biologische producten.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof voorshands van oordeel dat de door HQO bepleite en door de kantonrechter gegeven uitleg van het relatiebeding de juiste is. Nu [appellant] die uitleg heeft bestreden en daarbij bewijs heeft aangeboden, zal het hof [appellant] toe laten tot het leveren van tegenbewijs.

5.Slotsom

5.1
Het hof zal [appellant] toelaten tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands aannemelijk geachte uitleg dat het [appellant] op grond van het relatiebeding niet is toegestaan tot 1 mei 2014 enig zakelijk contact te hebben en te onderhouden met relaties van HQO, ook niet als dat contact louter en alleen betrekking zou hebben op conventionele (specerij)producten.
5.2
Het hof zal het oordeel over de grieven II t/m IV aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands aannemelijk geachte uitleg dat het [appellant] op grond van het relatiebeding niet is toegestaan tot 1 mei 2014 enig zakelijk contact te hebben en te onderhouden met relaties van HQO, ook niet als dat contact louter en alleen betrekking zou hebben op conventionele (specerij)producten.
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. D.H. de Witte, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van
17 mei 2016, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. M.E.L. Fikkers en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 april 2016.