ECLI:NL:GHARL:2016:2929

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
200.182.483/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de opvoeding en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder van [de minderjarige1] heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2015 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder verzocht het hof om een kortere termijn voor de uithuisplaatsing, zodat aanvullend onderzoek naar haar pedagogische vaardigheden kon plaatsvinden.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in 2014 niet in staat is gebleken om een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De moeder heeft een belast verleden, waaronder huiselijk geweld en psychische problemen, en heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor [de minderjarige1] op zich te nemen. De GI heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd en het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ontwikkeling van [de minderjarige1] in het pleeggezin is positief, en het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing benadrukt het belang van een rustige, stabiele en gestructureerde leefomgeving voor de minderjarige, die de moeder momenteel niet kan bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.182.483/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/141891 / FJ RK 15-482)
beschikking van de familiekamer van 7 april 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. F. Hofstra, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen:
de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 23 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 december 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en in plaats daarvan een kortere termijn voor de uithuisplaatsing te laten gelden zodat gedurende die periode aanvullend onderzoek kan worden gedaan naar haar pedagogische vaardigheden.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 januari 2016, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
De pleegouders hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4
Ter griffie van het hof zijn nadien binnengekomen:
- een brief van 30 december 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad)
- op 15 januari 2016 het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank d.d. 11 september 2015.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op maandag 7 maart 2016 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
Namens de GI zijn verschenen mr. [C] en mevrouw [D] (jeugdbeschermer).
De raad is in het kader van zijn adviserende taak uitgenodigd voor de zitting maar is niet verschenen. De pleegouders zijn eveneens in de gelegenheid gesteld ter zitting te verschijnen maar hebben daar geen gebruik van gemaakt.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) is geboren [in] 2008. De moeder heeft het ouderlijk gezag over hem. [de minderjarige1] is sinds 24 juli 2013 onder toezicht gesteld van voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, thans de GI. Op 25 februari 2014 is [de minderjarige1] uit huis geplaatst. Hij woont sinds april 2014 bij de pleegouders.
3.2
De GI heeft in het inleidend verzoekschrift dat op 20 mei 2015 bij de rechtbank is ingediend, verzocht om - voor zover hier van belang - de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] te verlengen voor de duur van één jaar.
3.3
In de beschikking van 22 juli 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank voor zover hier van belang de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot 24 juli 2016 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 24 september 2016 met aanhouding van de beslissing voor het overige.
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 24 juli 2016.
3.4
[de minderjarige1] heeft een broertje, [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2013. [de minderjarige2] woont in een ander pleeggezin.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet verenigen. Zij heeft aangevoerd dat zij inmiddels zelf weer voor [de minderjarige1] kan zorgen en dat ze een kans wil dat te laten zien. In dit verband heeft de moeder het hof verzocht om een aanvullend onderzoek naar haar pedagogische vaardigheden in relatie tot [de minderjarige1] , omdat daar nog onvoldoende onderzoek naar is gedaan. De moeder heeft aangevoerd dat het begeleiden van [de minderjarige1] van, naar en bij de zwemlessen haar onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om haar capaciteiten te kunnen laten zien.
4.3
De GI heeft haar verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing gehandhaafd. Zij acht voortzetting van de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk en ziet het perspectief van [de minderjarige1] bij het pleeggezin.
4.4
Het hof is op grond van het volgende van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.
4.5
De moeder heeft erkend dat de eerste machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] terecht is geweest. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof blijkt dat de moeder niet in staat was om [de minderjarige1] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van/en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding was gewaarborgd. De moeder is - zo heeft ze zelf aangegeven - gediagnosticeerd met ADHD, PTSS en trekken van Borderline. Wat er ook zij van de twijfel van de moeder aan de juistheid van die diagnoses, niet bestreden is dat de moeder een belast verleden heeft. Daarnaast is er tussen de moeder en de vader van [de minderjarige1] sprake geweest van huiselijk geweld, ook in bijzijn van [de minderjarige1] . Verder is niet in geschil dat de moeder moeite had om structuur in de opvoeding en huishouding te brengen. De moeder heeft erkend dat er onvoldoende regelmaat in de dag was en er niet altijd voldoende zorg voor [de minderjarige1] was. Het huishouden was rommelig en niet hygiënisch, maar de moeder kwam er niet toe dit op te pakken. [de minderjarige1] kwam voorts regelmatig te laat op school. De moeder had financiële problemen. [de minderjarige1] werd opgesloten in zijn kamer als hij een boze bui had. [de minderjarige1] groeide aldus op in een onveilige situatie.
4.6
Weliswaar is het betoog van de moeder dat het beter gaat met haar financiën en het huis meer opgeruimd is, niet bestreden, maar dat geldt niet voor de stelling van de moeder dat ze anders dan voorheen wel een dagstructuur en opvoedingsvaardigheden heeft. Die stelling is niet onderbouwd of gebleken zodat het hof dat niet heeft kunnen vaststellen. Daarbij komt dat de moeder reeds kansen heeft gehad om te laten zien dat zij (voldoende) opvoedingsvaardigheden heeft om (weer) voor [de minderjarige1] te zorgen. Haar is namelijk een ouder-kindtraject in de gezinskliniek in [E] aangeboden, maar zij heeft daarvan geen gebruik willen maken.
4.7
Evenmin heeft de moeder bij het begeleiden van het zwemmen of de belafspraken laten zien dat zij [de minderjarige1] voorspelbaarheid, structuur en betrouwbaarheid kan bieden, die hij meer dan een gemiddeld kind nodig heeft. De zwemafspraken zijn niet steeds doorgegaan. In het nakomen van belafspraken met [de minderjarige1] is de moeder wisselend geweest. De moeder is voorts veel afspraken voor [de minderjarige2] niet nagekomen, omdat ze daarin haar eigen belang niet ondergeschikt heeft kunnen maken aan het belang van [de minderjarige2] . Ook ten aanzien van andere afspraken heeft de moeder moeite om die na te komen. Wanneer ze gemotiveerd was, lukte haar dat beter. De moeder is dan ook niet zonder meer betrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken. Haar betrouwbaarheid is afhankelijk gebleken van de vraag of ze gemotiveerd is, wat ze niet altijd was/is.
4.8
De moeder heeft voorts evenmin de mogelijkheden in het kader van de hulpverlening - voor wie ze moeilijk bereikbaar is geweest - benut. Er is in het gezin een gezinscoach ingezet geweest maar met wisselende resultaten. Dit traject is indertijd gestopt omdat de moeder geen intrinsieke motivatie had. Er is systeemtherapie geweest voor de ouders van [de minderjarige1] maar dat is niet voltooid omdat de afspraken niet meer werden nagekomen door de ouders.
De moeder heeft in het verleden hulp gehad van de GGZ voor haar persoonlijke problematiek maar niet duidelijk is geworden of en in hoeverre dat heeft geholpen.
De moeder staat inmiddels op een wachtlijst voor een intake bij [F] die een locatie in [A] gaat openen. Thans is de moeder niet onder behandeling. Zij heeft laten weten dat zij geen hulpvraag heeft maar enkel een nieuw diagnostisch onderzoek beoogt.
Dat de problematiek van de moeder niet (meer) aanwezig is dan wel effectief is behandeld, vindt thans geen althans onvoldoende steun in de stukken of het verhandelde ter zitting.
4.9
[de minderjarige1] woont inmiddels twee jaar in het pleeggezin en heeft een zodanige positieve ontwikkeling doorgemaakt dat die de zorgen over de thuissituatie bij moeder bevestigt. Het gaat goed met [de minderjarige1] in het pleeggezin. Zijn schoolprestaties zijn verbeterd. De duidelijkheid en structuur in het pleeggezin geven [de minderjarige1] rust waardoor hij grote sprongen heeft kunnen maken in zijn ontwikkeling.
Het is voor [de minderjarige1] van essentieel belang om in een rustige, stabiele en gestructureerde leefomgeving te verblijven. Omdat de moeder hem dit niet kan bieden is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk.
4.1
Nu niet is te verwachten dat voornoemde gronden voor de uithuisplaatsing zich binnen afzienbare termijn niet meer zullen voordoen, bestaat geen aanleiding om de duur van de verlenging te bekorten zoals de moeder heeft verzocht. Gelet op de aanvaardbare termijn, de leeftijd van [de minderjarige1] te weten zeven jaar en de duur van zijn verblijf in het pleeggezin - hij woont daar al twee jaar - is het belangrijk dat hij binnenkort duidelijkheid heeft over de vraag waar zijn perspectief ligt. Het hof is met de GI van mening dat het perspectief van [de minderjarige1] thans en ten minste in de nabije toekomst in het pleeggezin ligt, ook als (binnenkort nog) vastgesteld zou worden dat het beter of goed met de moeder gaat. Gelet hierop ziet het hof ook geen aanleiding voor het doen van nader onderzoek van de moeder.
4.11
Het hof zal gelet op het voorgaande de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 september 2015;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. H. Lenters, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 april 2016.