Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
“… hierin schelt de vrouw de man geheel vrij van alle verplichting, ook in de toekomst mocht de vrouw van voornemen zijn weer in Nederland te gaan vestigen”en de hiervoor vermelde omstandigheden. In de stellingen van de man, dat de vrouw definitief afstand heeft gedaan van de partneralimentatie, begrijpt het hof voorts dat hij stelt dat partijen een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen zodat de vrouw daarop, behoudens het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW, niet terug kan komen. Ook die lezing dient te worden uitgelegd aan de hand van de hiervoor genoemde Haviltex-maatstaf. Hoewel partijen de letterlijke bewoordingen van artikel 1:159 BW in hun - zelf opgestelde - nadere overeenkomst niet hebben gebruikt, legt het hof de zinsnede
“hierin schelt de vrouw, de man geheel vrij van alle verplichting, ook in de toekomst zou de vrouw van voornemen zijn weer in Nederland te gaan vestigen”in het licht van alle omstandigheden zoals hiervoor overwogen, wel uit als een dergelijk beding. De email van de vrouw aan de man van 28 maart 2013, waarin zij aangeeft dat partijen financieel los van elkaar staan, bevestigt deze uitleg. De vrouw heeft haar stelling in dit verband, dat deze email in een andere context moet worden geplaatst en alleen ziet op de kosten van de terug verhuizing, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het voorgaande brengt met zich dat de vrouw derhalve alleen nog aanspraak kan maken op partneralimentatie indien aan de vereisten van het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW is voldaan. De vrouw heeft echter, gelet op de zware eisen die daaraan worden gesteld, onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer aan het niet-wijzigingsbeding gehouden mag worden, te meer nu een verhuizing terug naar Nederland reeds is uitgesloten als grond voor wijziging in het aanvullende echtscheidingsconvenant.