ECLI:NL:GHARL:2016:2924

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
200.176.860/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid en uitleg van een nadere overeenkomst inzake partneralimentatie

In deze zaak gaat het om de geldigheid en uitleg van een nadere overeenkomst betreffende partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in het kader van hun echtscheiding afspraken hebben gemaakt. Het huwelijk van de man en de vrouw is in 2012 ontbonden, en zij hebben twee minderjarige kinderen. In een overeenkomst van 8 juni 2012 is onder andere afgesproken dat de man partneralimentatie zou betalen. Later, op 21 juli 2012, hebben zij een aanvullende overeenkomst gesloten waarin de vrouw afstand deed van haar recht op partneralimentatie bij haar verhuizing naar Zuid-Afrika. De vrouw heeft echter in 2014 de rechtbank verzocht om de aanvullende overeenkomst te vernietigen, omdat zij zich onder druk gezet voelde en misbruik van omstandigheden door de man aanvoert. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, maar de vrouw is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de aanvullende overeenkomst rechtsgeldig is en dat de vrouw geen recht meer heeft op partneralimentatie. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man geen partneralimentatie meer hoeft te betalen en dat de vrouw het teveel betaalde bedrag aan de man moet terugbetalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.860/01
(zaaknummer rechtbank C/08/164401 / FA RK 14-2655)
beschikking van de familiekamer van 5 april 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen te 's-Hertogenbosch,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Ringerwöle-de Jong te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 17 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 september 2015;
- een brief van 2 oktober 2015 van mr. Van den Dungen met bijlage, ingekomen op
6 oktober 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 27 oktober 2015;
- een journaalbericht van 4 januari 2016 van mr. Ringerwöle - de Jong met bijlage, ingekomen op 5 januari 2016;
- een journaalbericht van 6 januari 2016 van mr. Van den Dungen met bijlagen, ingekomen op 7 januari 2016;
- het verweerschrift in het incidentele appel, ingekomen op 15 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in]
2004, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 (hierna ook: de kinderen).
3.3
Bij overeenkomst van 8 juni 2012, tevens opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2012, zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
2.1
Gezien enerzijds de behoefte van ieder der partijen, welke is berekend op € 2.237,- netto per maand, en anderzijds het inkomen van ieder van partijen, bestaat er thans bij de vrouw behoefte aan partneralimentatie.
(…)
2.4
Vanaf 1 april 2012 tot 1 januari 2015 betaalt de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.243,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Deze bijdrage is, tot 1 januari 2015, niet onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW en zal niet kunnen worden gewijzigd door een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man en ook niet als gevolg van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de vrouw. Dat betekent dat deze partneralimentatie tot 1 januari 2015 ook verschuldigd zal zijn indien de vrouw bijvoorbeeld elders woonachtig mocht (naar het hof begrijpt:) gaan worden of indien zij met een ander mocht gaan samenwonen als ware zij gehuwd.
2.5
De vrouw volgt op dit moment de opleiding pedagogie. Partijen verwachten dat zij deze (of een andere) opleiding per 1 januari 2015 heeft afgerond en dat zij per die datum in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zijnde de hiervoor in artikel 2.1 genoemde behoefte. Tot 1 januari 2015 betaalt de man een hogere partneralimentatie dan welke volgt uit zijn draagkrachtberekening, mede omdat daarin geen rekening is gehouden met zijn woonlasten.
2.6
Daarnaast betaalt de man tot 1 januari 2015 de kosten van de studie van de vrouw, zoals het collegegeld (tot maximaal € 1.750,- per jaar), en de kosten ter zake van de ten behoeve van de studie aan te schaffen boeken en overig studiemateriaal (tot maximaal € 1.000,- per jaar). Tot voornoemde datum stelt de man aan de vrouw een auto ter beschikking en zal de man tot 1 januari 2015 alle aan die auto verbonden kosten voor zijn rekening nemen, waaronder de wegenbelasting, de allrisk verzekering, de kosten van onderhoud en de brandstof kosten (zulks tot 25.000 km per jaar), in welk verband de man tot die datum aan de vrouw een tankpas ter beschikking zal stellen. De daaraan verbonden kosten zal de man tot
1 januari 2015 voldoen. De man betaalt tot 1 januari 2013 de telefoonrekening van de mobiele telefoon van de vrouw (tot € 50,- per maand).
2.7
Indien per 1 januari 2015 de vrouw als gevolg van bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet in staat kan worden geacht om per die datum in haar eigen levensonderhoud te voorzien als bedoeld in artikel 2.1, zullen partijen met elkaar in overleg gaan teneinde nieuwe afspraken over de partneralimentatie te maken.
3.4
Op 21 juli 2012 zijn partijen een aanvulling op de overeenkomst van
8 juni 2012 overeengekomen. Hierin zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
Partijen zijn op 18 juli 2012 overeengekomen dat [verweerster] permanent emigreren / verhuizen naar Zuid-Afrika ( [B] ). Dat de minderjarige kinderen ( [de minderjarige1] - geboren [in] 2004) en ( [de minderjarige2] - geboren [in] 2007) haar zal vergezellen - met als resultaat dat zij hun permanente woon adres in Zuid-Afrika zal hebben.
Dit aanvullend zal zijn ten opzicht van de Vaststellingsovereenkomst zoals opgesteld en ondertekend op 8 juni 2012 te Zwolle
Ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen dan tussen partijen zijn afgesproken, verklaren zij het volgende met elkaar te zijn overeengekomen en tussen hen bindend vast te stellen:
1) [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal hun permanente woonadres in Zuid-Afrika
( [B] ) hebben, met ingang van 1 September 2012
2) [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun vader - twee (2) maal per jaar mogen bezoek op kosten van Vader voor een periode van minimaal twee (2) aaneengesloten weken per bezoek - in periode juni t/m augustus en november t/m januari. Vader onderneem geen poging te doen / er toe zal aanzetten om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in Nederland te houden, en onderneem hen tijdig retour te sturen.
3) Dat Vader, indien vooraf, en in onderling goed overleg [de minderjarige1] en [de minderjarige2] mogen bezoeken aan hun woonadres in Zuid-Afrika
4) Dat Vader, in goed overleg onbeperkt telefonisch (Skype) contact mag / kan onderhouden
met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] - dat Moeder dit ook zal faciliteren en mogelijkheden hiertoe
beschikbaar zal stellen
5) Dat Moeder, zal toezien, zorg dragen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de Nederlandse Nationaliteit behouden, tot en met die tijd dat zij zelf hier een keuze in kan maken (minimaal 18 jarige leeftijd)
6) Partneralimentatie - zoals gespecificeerd in Artikel 2 (par 2.4) van vaststellingsovereenkomst komt geheel te vervallen - laatste betaling zal plaatsvinden voor of op 31juli 2012 - hierin schelt de vrouw, de man geheel vrij van alle verplichting, ook in de toekomst zou de vrouw van voornemen zijn weer in Nederland te gaan vestigen.
7) Alle verplichtingen omtrent het beschikbaar stellen en onderhouden van een auto zoals
beschreven in par 2.6 van de vaststellingsovereenkomst komt te vervallen - de auto inclusief
tank pas zal uiterlijk 30 September 2012 retour aangeboden worden
8) Alle studie verplichtingen zoals beschreven in par 2.6 van de vaststellingsovereenkomst komt per datum van ondertekening te vervallen
9) Alle verplichtingen ter behoeven van de kinderen zoals vervat in Artikel 1 - par 1.1 t/m 1.9 blijven van onveranderd van kracht
10) De BOSE V35 Radio - wordt bezit van “de man” en zal voor / op 28 juni overdragen worden, compleet met alle toebehoren, afstandsbediening, handleiding
3.5
De vrouw is vervolgens in augustus 2012 met de kinderen geëmigreerd naar Zuid-Afrika.
3.6
De vrouw is op 4 mei 2013 met de kinderen teruggekeerd naar Nederland.
3.7
Bij inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 17 november 2014, heeft de vrouw de rechtbank verzocht de overeenkomst van 21 juli 2012 te vernietigen en te bepalen dat de man de in het convenant (naar het hof begrijpt: van 8 juni 2012) opgenomen partneralimentatie betaalt van € 1.243,- bruto per maand met ingang van 1 augustus 2012 en om een partneralimentatie vast te stellen met ingang van 1 januari 2015, nu zij niet volledig in haar behoefte kan voorzien, met een bedrag van € 1.391,- netto per maand. Subsidiair heeft de vrouw de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage zal voldoen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van
€ 1.391,- netto per maand, met ingang van 1 april 2013, althans met ingang van 1 juli 2014 omdat de man vanaf die datum rekening had kunnen houden met de aanspraken van de vrouw op alimentatie, althans met ingang van de datum van indiening van dat verzoekschrift, welke bijdrage jaarlijks dient te worden geïndexeerd en zonder beperkingen in de wettelijke duur van de onderhoudsplicht van twaalf jaar.
3.8
De man heeft verweer gevoerd.
3.9
Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw gewijzigd en deze uitkering met ingang van 17 november 2014 op € 431,- per maand bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
17 juni 2015. De man verzoekt het hof zijn beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de verzoeken van de vrouw in alle opzichten ongegrond zijn en de verzoeken van de man toegewezen dienen te worden en daarbij te bepalen dat de vrouw vanaf 1 augustus 2012, althans met ingang van
1 juli 2017, geen aanspraak meer heeft of kan maken op partneralimentatie, althans te bepalen dat het bedrag van de partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2012, althans met ingang van 1 juli 2017 nihil is en voorts te bepalen dat de vrouw het bedrag dat zij na de beschikking ter zake van partneralimentatie van de man heeft ontvangen aan hem dient terug te betalen met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling van het desbetreffende bedrag aan de man en met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hoger beroep.
4.3
De vrouw is op haar beurt voorwaardelijk in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te bekrachtigen. Indien het hof van oordeel is dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd dan verzoekt de vrouw het hof de overeenkomst van 21 juli 2012 te vernietigen met een beroep op misbruik van omstandigheden en subsidiair in te trekken dan wel te wijzigen, met het verzoek te bepalen dat primair de overeenkomst van 21 juli (naar het hof begrijpt:) 2012 wordt vernietigd en de man de in het convenant opgenomen partneralimentatie betaalt van € 1.243,- bruto per maand met ingang van 1 augustus 2012 en om een partneralimentatie vast te stellen met ingang van 1 januari 2015, nu zij niet volledig in haar behoefte kan voorzien, met een bedrag van € 1.391,- netto per maand. Subsidiair verzoekt de vrouw het hof om te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage zal voldoen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.391,- netto per maand, met ingang van 1 april 2013, althans met ingang van 1 juli 2014 omdat de man vanaf die datum rekening had kunnen houden met de aanspraken van de vrouw op alimentatie, althans met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift, welke bijdrage jaarlijks dient te worden geïndexeerd en zonder beperkingen in de wettelijke duur van de onderhoudsplicht van twaalf jaar. Ten slotte verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat, gelet op het gestelde in de brief aan de rechtbank van 1 mei 2015, de man geen complete gegevens heeft overgelegd inzake al zijn bedrijven om tot een complete draagkrachtberekening te kunnen komen en dat bij gebrek aan wetenschap de man in staat wordt geacht voldoende draagkracht te hebben voor de verzochte bedragen aan partneralimentatie.
4.4
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
● wat voor type overeenkomst is de aanvullende overeenkomst tussen partijen van
21 juli 2012;
● de geldigheid van de aanvullende overeenkomst tussen partijen van 21 juli 2012;
● de reikwijdte van de aanvullende overeenkomst tussen partijen van 21 juli 2012;
● de toepassing van de haviltex-leer in dat verband;
● de wijziging van de aanvullende overeenkomst van 21 juli 2012;
en, voor zover de man nog gehouden is partneralimentatie te betalen:
● de behoeftigheid van de vrouw;
● de draagkracht van de man;
● de duur van de alimentatieplicht;
● de terugbetalingsverplichting;
● de veroordeling in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Wat voor type overeenkomst is de aanvullende overeenkomst tussen partijen van 21 juli 2012
5.1
Om het geschil tussen partijen goed te kunnen beoordelen moet eerst worden vastgesteld wat voor type overeenkomst de tussen partijen en door hun zo genoemde aanvullende vaststellingsovereenkomst is. In de overeenkomst tussen partijen van 8 juni 2012 (aangeduid als: “ echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst”) is onder punt G opgenomen dat ten aanzien van de vermogensrechtelijke aspecten van dat convenant die regeling het karakter van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 en verder BW betreft. Een redelijke uitleg van dat artikel brengt - in het licht van hetgeen partijen in het convenant zijn overeengekomen - mee dat alleen de bepalingen uit het convenant die zien op de boedelverdeling tussen partijen het karakter van een vaststellingsovereenkomst hebben. De overige bepalingen in dit convenant, waaronder de bepalingen ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, behelzen niet meer dan een gewone overeenkomst met het karakter van een echtscheidingsconvenant. Nu de tussen partijen gesloten overeenkomst van 21 juli 2012 een aanvulling betreft op de tussen partijen gemaakte afspraken ten aanzien van (onder andere) de door de man te betalen partneralimentatie dient deze overeenkomst naar het oordeel van het hof te worden gezien als een aanvullende overeenkomst in het kader van het eerder gesloten echtscheidingsconvenant en niet als een aanvullende vaststellingsovereenkomst, ongeacht de naam die partijen zelf aan deze overeenkomst hebben gegeven. Nu daarmee vast staat dat de bepalingen aangaande de partneralimentatie zowel in de overeenkomst van
8 juni 2012 als die van 21 juli 2012, niet dienen te worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst, zijn zij daarmee - onder de daarvoor geldende vereisten - in beginsel voor wijziging vatbaar.
De geldigheid van de aanvullende overeenkomst tussen partijen van 21 juli 2012
5.2
Gelet op hetgeen partijen over en weer verdeeld houdt en hun beider verzoeken, acht het hof het opportuun om hetgeen de vrouw in het kader van haar voorwaardelijk incidenteel appel in dit verband stelt thans te beoordelen. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte geen expliciete beslissing heeft genomen op haar verzoek om de aanvullende overeenkomst te vernietigen dan wel te wijzigen. De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat - kort gezegd - de man misbruik van omstandigheden heeft gemaakt omdat hij haar erg onder druk zette, de vrouw zware drang had om ver weg van de man te gaan, dat zij in Nederland zonder lesbevoegdheid niet aan een baan kon komen en daarom financieel afhankelijk van de man zou blijven en dat zij bang was dat de man zonder deze overeenkomst geen toestemming zou geven voor de verhuizing van de kinderen naar Zuid-Afrika. De man heeft de aanvullende overeenkomst volgens haar opgesteld en zij heeft deze naar eigen zeggen onder grote psychische druk getekend, waarbij zij erop wijst dat zij een bipolaire stoornis en ADD heeft en in de periode van mei tot en met juli 2012 een depressieve periode doormaakte waarbij ook sprake was van suïcidaliteit. Ter zitting heeft de vrouw voorts gewezen op het bepaalde in artikel 3:34 BW. Er is volgens de vrouw een causaal verband tussen de omstandigheden waarin zij zich bevond en het sluiten van de overeenkomst en van die omstandigheden heeft de man volgens haar gebruik gemaakt. Hij kende immers de benarde positie en/of geestelijke afhankelijkheid van de vrouw, maar sloot toch de overeenkomst hoewel hij wegens de voor hem kenbare nadelen die voor de vrouw uit de overeenkomst voortvloeiden dan wel van het bedingen van bepaalde voorwaarden daarin had behoren af te zien.
5.3
De man betwist de stellingen van de vrouw. Hij stelt dat de vrouw in het kader van de onderhandelingen die tot de eerdere overeenkomst leidden telkens op de tussen partijen gemaakte afspraken wilde terugkomen, dat zij daarna een definitieve overeenkomst sloten (die van 8 juni 2012), waarin de man veel heeft toegegeven en dat de vrouw vervolgens het initiatief heeft genomen tot de gemaakte afspraken in de aanvullende overeenkomst. Volgens de man heeft de vrouw in een email van 18 juli 2012 aangegeven dat zij voorgoed wilde terugkeren naar Zuid-Afrika, alwaar zij werk zou kunnen krijgen zodat zij zelf, zonder financiële hulp van de man, een huis kon bekostigen en vrienden en familie om zich heen zou hebben.
De vrouw heeft de man daarbij voorgehouden dat hij dan geen partneralimentatie en studiekosten voor haar hoefde te betalen. Deze email getuigt volgens de man niet van enige labiliteit van de vrouw, of druk van de man, maar juist van een weloverwogen beslissing om uit eigen belang te emigreren naar Zuid-Afrika. Diezelfde dag hebben partijen overleg gehad en afspraken gemaakt. De vrouw heeft deze afspraken in een email van 18 juli 2012 in concept aan de man gemaild. In deze email vat de vrouw de gemaakte afspraken in hoofdlijnen goed samen. Ook de daarop volgende correspondentie getuigt volgens de man van een zakelijk contact. De vrouw was volgens de man, ondanks haar bipolaire stoornis en ADD, zeer goed in staat om voor haar belangen op te komen en daarnaast werd zij in die periode eveneens bijgestaan door een advocaat. De man heeft naar eigen zeggen ingestemd met de door de vrouw gewenste situatie waarbij partijen op voorstel van de vrouw hebben afgesproken dat de partneralimentatie definitief zou vervallen. Er is dan ook geen sprake van misbruik van omstandigheden. De man wijst er tevens op dat uit een door de vrouw op 28 maart 2013 aan de man verstuurde email blijkt dat zij op dat moment - toen vast stond dat zij naar Nederland zou terugkeren - nog steeds achter de gemaakte afspraken stond.
5.4
Het hof stelt voorop dat voor zover de vrouw ter zitting in hoger beroep een beroep heeft gedaan op artikel 3:34 BW, en daarmee kennelijk bedoelt dat de aanvullende overeenkomst op die grond vernietigbaar is, zij daartoe onvoldoende heeft gesteld zodat het hof daaraan voorbij gaat. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voorts - gelet op de gemotiveerde betwisting door de man - haar stelling dat de man bij het sluiten van de aanvullende overeenkomst misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, onvoldoende onderbouwd. De vrouw stelt weliswaar dat er bij haar sprake was van een psychische stoornis die invloed heeft gehad op haar handelen in die periode, maar uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat zij al vanaf 2007 (en ook thans nog) onder behandeling is vanwege deze bipolaire stoornis en ADD. De man heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij hiervan op de hoogte was en heeft daarbij aangegeven dat de vrouw, ondanks haar psychiatrische problematiek goed kon functioneren. Hetgeen de vrouw ter weerlegging daarvan heeft aangevoerd acht het hof onvoldoende. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van het sluiten van de aanvullende overeenkomst sprake was van zodanige (aanvullende) problematiek dat dat - kennelijk in tegenstelling tot enkele weken daarvoor, toen zij de overeenkomst van 8 juni 2012 sloot en waarvan zij geen vernietiging wenst - ertoe zou moeten leiden dat de overeenkomst kan worden vernietigd op de grond dat de man misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. De vrouw geeft aan dat zij los wilde komen van de man en dat zij de knoop heeft doorgehakt om naar Zuid-Afrika te verhuizen. De vrouw stelt weliswaar dat zij niet anders kon dan instemmen met het voorstel van de man, mede omdat zij bang was dat hij anders geen toestemming voor de verhuizing zou verlenen, maar dat heeft zij in het licht van hetgeen de man daarover heeft verklaard, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw in een eerste email over deze kwestie aan de man van
18 juli 2012 zelf de suggestie heeft gedaan om af te zien van partneralimentatie bij een verhuizing naar Zuid-Afrika. Dat partijen vervolgens ook onderling over andere zaken hebben gesproken, zoals bijvoorbeeld de Bose radio, doet niet af aan het feit dat de eerste suggestie over het afzien van partneralimentatie van de vrouw kwam. Daarbij is het ook de vrouw geweest die de tussen partijen gemaakte afspraken in een email aan de man op papier heeft gezet. Ook indien er vanuit gegaan zou worden dat de vrouw deze beslissing in een opwelling heeft genomen, dan nog heeft zij daarna nog drie dagen de tijd gehad om over de gemaakte afspraken na te denken alvorens zij het aanvullende overeenkomst ondertekende. Daarbij komt dat de vrouw in deze tijd werd bijgestaan door een advocaat die haar (op voorhand) kon informeren over de gevolgen van de tussen partijen gemaakte afspraken.
Dat deze advocaat wellicht fouten heeft gemaakt of zich niet dan wel onvoldoende betrokken heeft getoond bij de vrouw, zoals zij stelt, maakt niet zonder meer dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet rechtsgeldig zou zijn. De vrouw heeft daartoe onvoldoende gesteld. Naar het oordeel van het hof hebben partijen op 21 juli 2012 dan ook een rechtsgeldige overeenkomst gesloten.
De reikwijdte van de aanvullende overeenkomst tussen partijen van 21 juli 2012
5.5
Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van de aanvullende overkomst van 21 juli 2012. Reeds nu partijen ieder een andere uitleg van de aanvullende overeenkomst voorstaan, dient het hof deze te uit te leggen aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Het komt dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de in de afspraken neergelegde bepalingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij die uitleg is de tekst van de diverse bepalingen van de overeenkomst van belang. De uitleg van de overeenkomst dient daarbij niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin de overeenkomst is gesteld, maar in praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van de overeenkomst wel van groot belang. Daarnaast is onder meer de context van belang, dat wil zeggen de verschillende bepalingen bezien in onderling verband, en verder de aard en strekking van de diverse bepalingen en de geschiedenis van de totstandkoming daarvan. Daarbij kan verder van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke kennis in verband daarmee van partijen kan worden verwacht.
5.6
In het echtscheidingsconvenant van 8 juni 2012 hadden partijen een tijdelijke alimentatieverplichting tot in beginsel 1 januari 2015 afgesproken. Naar het oordeel van het hof dient artikel 6 van het aanvullende echtscheidingsconvenant niet anders uitgelegd te worden dan dat het de bepalingen ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie uit het echtscheidingsconvenant van 8 juni 2012 in zijn geheel vervangt. Daarbij neemt het hof, naast de letterlijke tekst van artikel 6, tevens in aanmerking de hiervoor onder 5.4 genoemde omstandigheden (dat de vrouw terug wilde naar Zuid-Afrika, dat zij daar een woning zou kunnen krijgen, zou kunnen werken en financieel onafhankelijk van de man zou zijn), alsmede hetgeen partijen ten aanzien van voorwaarden van de partneralimentatie in het convenant van 8 juni 2012 hadden afgesproken (beperkte duur, totdat de vrouw haar opleiding af had en in eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien). Daarmee dient naar het oordeel van het hof eveneens artikel 2.7 uit de overeenkomst van
8 juni 2012 als vervallen te worden beschouwd, zodat de vrouw in beginsel ook na
1 januari 2015 geen aanspraak meer kan maken op partneralimentatie. Ook in dat verband wijst het hof op de letterlijke tekst van artikel 6 van de overeenkomst van 21 juli 2012:
“… hierin schelt de vrouw de man geheel vrij van alle verplichting, ook in de toekomst mocht de vrouw van voornemen zijn weer in Nederland te gaan vestigen”en de hiervoor vermelde omstandigheden. In de stellingen van de man, dat de vrouw definitief afstand heeft gedaan van de partneralimentatie, begrijpt het hof voorts dat hij stelt dat partijen een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen zodat de vrouw daarop, behoudens het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW, niet terug kan komen. Ook die lezing dient te worden uitgelegd aan de hand van de hiervoor genoemde Haviltex-maatstaf. Hoewel partijen de letterlijke bewoordingen van artikel 1:159 BW in hun - zelf opgestelde - nadere overeenkomst niet hebben gebruikt, legt het hof de zinsnede
“hierin schelt de vrouw, de man geheel vrij van alle verplichting, ook in de toekomst zou de vrouw van voornemen zijn weer in Nederland te gaan vestigen”in het licht van alle omstandigheden zoals hiervoor overwogen, wel uit als een dergelijk beding. De email van de vrouw aan de man van 28 maart 2013, waarin zij aangeeft dat partijen financieel los van elkaar staan, bevestigt deze uitleg. De vrouw heeft haar stelling in dit verband, dat deze email in een andere context moet worden geplaatst en alleen ziet op de kosten van de terug verhuizing, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het voorgaande brengt met zich dat de vrouw derhalve alleen nog aanspraak kan maken op partneralimentatie indien aan de vereisten van het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW is voldaan. De vrouw heeft echter, gelet op de zware eisen die daaraan worden gesteld, onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer aan het niet-wijzigingsbeding gehouden mag worden, te meer nu een verhuizing terug naar Nederland reeds is uitgesloten als grond voor wijziging in het aanvullende echtscheidingsconvenant.
5.7
Nu het aanvullende echtscheidingsconvenant van 21 juli 2012 naar het oordeel van het hof thans niet gewijzigd kan worden dient het inleidende verzoek van de vrouw alsnog te worden afgewezen en zal het hof de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2012 op nihil bepalen. Voor zover het verzoek van de man primair moet worden beschouwd als een verzoek tot limitering, wijst het hof dat af gelet op de hoge eisen die aan een dergelijke definitieve beëindiging van een alimentatie moeten worden gesteld. De man heeft daartoe onvoldoende aangevoerd.
5.8
Gelet op het vorenstaande kunnen de overige grieven van partijen onbesproken blijven.
De terugbetalingsverplichting
5.9
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw het teveel door hem aan partneralimentatie betaalde bedrag aan hem moet terugbetalen. De vrouw verzet zich tegen een terugbetalingsplicht.
5.1
Nu partijen op 21 juli 2012 een rechtsgeldige overeenkomst hebben gesloten waarin de vrouw heeft afgezien van verdere alimentatie, heeft zij naar het oordeel van het hof nadien ten onrechte aanspraak gemaakt op partneralimentatie en er rekening mee moeten houden dat zij hetgeen zij op basis van de beschikking van de rechtbank van de man ontving, aan hem zou moeten terugbetalen. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof voorts onvoldoende aangetoond dat zij hiertoe niet in staat is. Het hof zal dan ook bepalen dat de vrouw de door de man in de periode vanaf 1 augustus 2012 tot en met heden teveel betaalde partneralimentatie aan de man dient terug te betalen.
De proceskosten
5.11
Het hof zal de proceskosten van deze procedure compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
In hetgeen de man daarover heeft gesteld, ziet het hof onvoldoende aanleiding daarover anders te oordelen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het principaal appel. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In principaal appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 17 juni 2015;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud per 1 augustus 2012 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de door de man in de periode vanaf 1 augustus 2012 tot en met
heden teveel aan haar betaalde partneralimentatie aan de man dient terug te betalen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
in incidenteel appel:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. I.A. Vermeulen en mr. S. Rezel, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 5 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.