Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 10 december 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
3.De vaststaande feiten
Artikel 10:De werknemer verplicht zich omtrent alle zaken van de werkgever die haar uit hoofde van haar bedrijfsfunctie bekend zijn, één en ander in de ruimste zin des woords, zowel tijdens als na het dienstverband strikte geheimhouding te betrachten.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
allezaken die hem uit hoofde van zijn bedrijfsfunctie bekend zijn geheim houden (in het beding is bij vergissing twee keer het woord
haargebruikt, waar het alleen maar om [geïntimeerde] kan gaan). [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd en evenmin ligt het voor de hand dat Metchem destijds geen belang meer had bij geheimhouding van de identiteit van Hak doordat die identiteit al openbaar was. [B] had daarvoor blijkens de door [geïntimeerde] gegeven beschrijving nog wel enige moeite moeten doen, een en ander moeten deduceren en/of enige vindingrijkheid aan de dag moeten leggen. Het beroep van [geïntimeerde] op de toegankelijkheid van de gegevens over de magnesiumslakken in Farmsum staat daarom niet in de weg aan de door Metchem gestelde aansprakelijkheid: indien blijkt dat Metchem de opdracht van Hak is misgelopen doordat [geïntimeerde] gegevens aan [B] heeft verstrekt, die hij uit hoofde van het geheimhoudingsbeding niet had mogen verstrekken, is [geïntimeerde] in beginsel gehouden tot vergoeding van de schade, die Metchem daardoor heeft geleden.
In § 4.3.2 citeert zij uit het telefoongesprek van 23 november 2010 van haar directeur [A] met [getuige 3]. De heer [A] brengt in dat gesprek de geheimhoudingsplicht van [geïntimeerde] ter sprake en de moeite en hoge uitgaven die Metchem had gedaan om de opdracht van Hak te verkrijgen. Hij vervolgt dan met: “
Und dann kann es doch nicht so sein dass er hier weggeht und dann nach Ihnen geht und sagt hier [getuige 3] Magnesiumschlacken von Hak, damit rechne ich nicht. Können Sie sich vorstellen, dass ich nicht akzeptieren kann dass er so handelt?”[getuige 3] antwoordt hierop:
“Das Problem ist, ich kann das nach voll ziehen. …“. Het tweede woord “
das” in dit antwoord slaat, mede gelet op hetgeen [A] vóór het citaat heeft gezegd, op het niet-accepteren door [A] en/of Metchem van een schending van [geïntimeerde]’s geheimhoudingsplicht. [A] heeft de plichtschending in de ontkennende vorm geschetst (Het kan toch niet zo zijn dat …), waardoor hij [getuige 3] niet heeft gevraagd of [geïntimeerde] [getuige 3] ‘geheime’ informatie heeft gegeven. De vraag of [getuige 3] begrip had voor het niet-accepteren kan daarom evengoed door hem opgevat zijn als een hypothetisch begrip (in het geval dat [geïntimeerde] zijn geheimhoudingsplichten heeft verzaakt). In het enkel tonen van begrip door [getuige 3] voor dergelijke acties tegen [geïntimeerde] mag alleen al daarom redelijkerwijze geen bevestiging worden gelezen dat [geïntimeerde] details inzake de slakken aan [B] heeft onthuld. Hier komt bij dat [getuige 3] blijkens wat hij daarna zei, wilde voorkomen dat de kwestie de samenwerking tussen de wederzijdse bedrijven zou gaan bemoeilijken. Een botweg tegenspreken van de verdenkingen van [A] zou dat in de weg kunnen staan, ook indien [getuige 3] destijds wist dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig jegens Metchem had gehandeld. Mede op grond van deze overweging vindt het hof het te hachelijk om, zoals Metchem dat heeft gedaan in haar conclusie na enquête, conclusies te verbinden aan het feit dat [getuige 3] tijdens het telefoongesprek niet heeft ontkend dat [geïntimeerde] het project Hak aan [B] had voorgesteld.
Tijdens het verdere verloop van dat telefoongesprek heeft [A] besproken dat hij is gaan nadenken nadat de opdracht aan Metchem was voorbijgegaan, dat hij daarbij aan [geïntimeerde] moest denken, die immers naar [B] was overgestapt, en aan de door [B] rechtstreeks aan Hak uitgebrachte offerte. Hij vraagt opnieuw bevestiging aan [getuige 3], die dit als volgt geeft:
“Ja, nein ich kann das verstehen …”. Dit enkele begrip voor de verdenking mag echter redelijkerwijs niet uitgelegd worden als bevestiging van de gegrondheid daarvan.
[A] heeft voorts onder meer aan [getuige 3] uitgelegd dat er in Nederland niet zo veel magnesiumslakken voorkomen en dat er maar één fabriek is. In dit verband zegt hij:
“…
ich hätte nicht erwartet das der Herr [geïntimeerde], das bei Sie vorstellen würde.
Sonst hätte ich das überhaupt natürlich besprochen.” Dit leverde als reactie op:
“Na ja richtig”, waarin Metchem ten onrechte een bevestiging leest van haar stelling dat [geïntimeerde] ‘geheime’ informatie aan [B] heeft verstrekt. Hiermee heeft [getuige 3] immers slechts begrip getoond voor het feit dat [A] niet met [geïntimeerde] heeft besproken dat (specifiek) de bijzonderheden van Metchem’s slakkenproject onder de bedrijfsgeheimen vielen.
Ook reageert [getuige 3] op de veronderstelling van [A] dat het de filosofie (handelwijze) van [geïntimeerde] is om eenvoudigweg door te gaan en als dat tot problemen zou leiden wel te zullen zien hoe dat uitpakt, en [A]’ opmerking dat dat niet zo kan lopen, met: “
Nein, nein, mein vollstes Verständnis”, waarin evenmin redelijkerwijze bevestiging kan worden gelezen van de te bewijzen verwijten die Metchem aan het adres van [geïntimeerde] maakt.
In het verdere gesprek tussen [A] en [getuige 3] ziet het hof evenmin een bevestiging daarvan.
Volgens Metchem § 4.3.3 memorie van grieven en pag. 6 conclusie na enquête heeft [getuige 2] tijdens het telefoongesprek van 16 maart 2012 laatste alinea van de voorlaatste bladzijde van het transcript verklaard (te weten) dat [geïntimeerde] betrokken was bij het tot stand komen van de overeenkomst tussen [B] en Hak, terwijl hij dit in zijn getuigenverklaring heeft ontkend. De telefonische mededeling houdt in dat [geïntimeerde] steeds (“
immer”) betrokken was bij de totstandkoming van de overeenkomst, maar niet wat [geïntimeerde] daarbij heeft gedaan. Bovendien is onduidelijk of de telefonische mededeling juist is, dan wel de beëdigde getuigenverklaring. Hier komt nog bij dat nergens uit blijkt dat de opdracht door toedoen van [geïntimeerde] aan Metchem is voorbijgegaan.