ECLI:NL:GHARL:2016:2717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.157.765/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aankoop van een boerderij in Duitsland en de gevolgen van een ondeugdelijk bedrijfsplan

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Interfarms Emigratieservice B.V. jegens de broers [appellant 1] en [appellant 2] na de aankoop van een boerderij in Duitsland. De broers hadden Interfarms ingeschakeld voor begeleiding bij de aankoop en het opstellen van een bedrijfsplan. Na de levering van de boerderij kwamen zij erachter dat deze ernstige gebreken vertoonde en dat het bedrijfsplan ondeugdelijk was. De broers stelden Interfarms aansprakelijk voor de geleden schade, maar de rechtbank Noord-Nederland wees hun vorderingen af op grond van verjaring en een vaststellingsovereenkomst die in de weg stond aan hun vorderingen.

In hoger beroep voerden de broers aan dat zij pas na het rapport van het Bremer Umweltinstitut in juli 2009 volledig op de hoogte waren van de schade en de oorzaken daarvan. Het hof oordeelde echter dat de broers al in 2005 bekend waren met de gebreken van de boerderij en de tekortkomingen van het bedrijfsplan. De vorderingen waren daarom verjaard, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De broers werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De zaak benadrukt de noodzaak voor kopers om tijdig actie te ondernemen bij het constateren van gebreken en de rol van verjaring in civiele aansprakelijkheidskwesties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.765/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/102053 / HA ZA 13-308)
arrest van 5 april 2016
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2],
verblijvende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
de broers,
advocaat: mr. M.P. Dol, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Interfarms Emigratieservice B.V.,
gevestigd te Veeningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Interfarms,
advocaat: mr. G.M. Tiddens, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 22 januari 2014 en 3 september 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 7 oktober 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van de broers in hoger beroep luidt:
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 3 september 2014, in de procedure met rolnummer C/19/102053/ HA ZA 13-308 te vernietigen;
IIa voor recht te verklaren dat de Interfarms aansprakelijk is jegens de broers [appellanten] , hetzij op grond van wanprestatie, hetzij op grond van onrechtmatige daad, hetzij op enige andere grondslag voor aansprakelijkheid als in de onderhavige procedure door de broers [appellanten] naar voren is gebracht, voor de door de broers [appellanten] geleden schade;
IIb Interfarms te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding op te maken bij staat, althans te veroordelen tot het betalen van een door u in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding;
IIc Interfarms te veroordelen tot het bij voorbaat betalen van een voorschot op hetgeen in de schadestaatprocedure als verschuldigd zal komen vast te staan, welk voorschot wordt gesteld op een bedrag van € 33.060,00 althans een door u, in goede justitie te bepalen bedrag;
IId Interfarms te veroordelen tot het doen verstrekken van een afschrift van het dossier, althans de documentatie, ter zake van haar dienstverlening aan de broers [appellanten] , ten minste binnen zeven dagen na de betekening van het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat Interfarms met de nakoming in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00.
IIe Interfarms te veroordelen in de kosten van de beide procedures, daaronder begrepen de nakosten die worden gesteld op een bedrag van € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 ingeval van betekening en voorts met € 258,00 ingeval van beslaglegging, voorts te vermeerderen met de wettelijke rente."

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.14) een aantal feiten vastgesteld. Aangezien partijen hiertegen geen bezwaar hebben gemaakt, zal het hof ook van deze feiten uitgaan. Het volgende staat vast.
3.1.1
De broers hadden het voornemen een boerderij in Duitsland te kopen en wendden zich in verband daarmee tot Interfarms. Interfarms is een onderneming die zich blijkens de doelomschrijving in het uittreksel van de Kamer van Koophandel bezig houdt met
"het op zorgvuldige en deskundige wijze begeleiden van boeren en hun gezinnen bij het opbouwen van een agrarische toekomst buiten Nederland".
3.1.2
De broers kregen belangstelling voor een boerderij te [adres] . [naam] voerde namens Interfarms de onderhandelingen voor de broers met de voormalige eigenaren, de heer en mevrouw [naam] .
3.1.3
Interfarms heeft voor de broers een berekening d.d. 24 november 2004 gemaakt, op basis waarvan de heer ing. [naam] (hierna: [naam] ) van CEB B.V. (Consultancy en Bedrijfsadministratie) een bedrijfsplan d.d. 29 november 2004 heeft opgesteld.
3.1.4
Op 1 maart 2005 hebben de broers de boerderij in Duitsland gekocht voor een
bedrag van € 950.000,-. De broers hebben een bedrag van € 28.500,- exclusief
omzetbelasting betaald aan Interfarms, naast de provisie van € 19.000,- die aan de
verkopend makelaar moest worden afgedragen.
3.1.5
De broers hebben voor de financiering een kredietovereenkomst afgesloten met ABN AMRO Bank. De kredietfaciliteit bedroeg in totaal € 1.050.000,-. De
bank verkreeg een recht van hypotheek op (onder meer) de boerderij in [plaats] .
3.1.6
Medio april 2005 begon [appellant 1] met de exploitatie van de boerderij te
Duitsland.
3.1.7
De broers waren niet in staat de financieringslasten jegens de
ABN AMRO Bank te voldoen. In januari 2006 werden zij ondergebracht bij de afdeling bijzonder beheer.
3.1.8
In juni 2006 is door tussenkomst van Remon B.V. door de Gezondheidsdienst voor Dieren laboratoriumonderzoek gedaan naar de kwaliteit van het (drink)water van de boerderij te [plaats] . De einduitslag van het laboratoriumonderzoek d.d. 29 juni 2006(in navolging van partijen verder te noemen het rapport van Remon) vermeldt:
"Vrij hard water met teveel ammonium, verhoogd ijzer, licht verhoogd mangaan."
De conclusie is:
"Ongeschikt als drinkwater voor rundvee."
3.1.9
[appellant 1] heeft het Bremer Umweltinstitut onderzoek laten verrichten naar
de staat van de boerderij. Het Bremer Umweltinstitut heeft op 29 juli 2009 rapport
uitgebracht. In het rapport wordt onder meer vastgesteld dat er sprake is van
schimmelvorming in de woning, dat de oorzaak vaak is gelegen in bouwkundige gebreken
en dat aannemelijk is dat deze gebreken al ten tijde van de verkoop aanwezig waren.
3.1.10
In de periode december 2009 tot februari 2010 werden in Duitsland [appellant 1] en
[appellant 2] in privé, de Duitse 'maatschap' [appellant 2] & [appellant 2] en
[naam] [appellant 1] GbR failliet verklaard. In Nederland werd [naam]
op 10 februari 2009 failliet verklaard. Dit faillissement is op 12 januari 2010opgeheven bij gebrek aan baten.
3.1.11
Bij brief d.d. 15 januari 2013 hebben de broers Interfarms (voor het eerst) aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de ontoereikende bemiddeling in het licht van de zorgplicht die op Interfarms
rustte.

4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
De broers hebben in eerste aanleg gevorderd:
"(…) bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:I voor recht te verklaren dat de Interfarms aansprakelijk is jegens de broers [naam] , hetzij op grond van wanprestatie, hetzij op grond van onrechtmatige daad, hetzij op enige andere grondslag voor aansprakelijkheid als in de onderhavige procedure door de broers [naam] naar voren is gebracht;
II Interfarms te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding op te maken bij staat, althans te veroordelen tot het betalen van een door u in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding;
III Interfarms te veroordelen tot het bij voorbaat betalen van een voorschot op hetgeen in de schadestaatprocedure als verschuldigd zal komen vast te staan, welk voorschot wordt gesteld op een bedrag van € 33.060,00 althans een door u, in goede justitie te bepalen bedrag;
IV Interfarms te veroordelen tot het doen verstrekken van een afschrift van het dossier, althans de documentatie, ter zake van haar dienstverlening aan de broers [naam] , ten minste binnen zeven dagen na de betekening van het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat Interfarms met de nakoming in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00.
VI Interfarms te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedures, daaronder begrepen de nakosten die worden gesteld op een bedrag van € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 ingeval van betekening en voorts met € 258,00 ingeval van beslaglegging, voorts te vermeerderen met de wettelijke rente."
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen op grond van verjaring. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de tussen de broers en Interfarms gesloten vaststellingsovereenkomst van 30 mei / 1 juni 2006 aan toewijzing van de vorderingen in de weg staat.

5.De grievenGrondslagen van de vorderingen

5.1
De broers [naam] hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
Zij hebben met Interfarms een overeenkomst gesloten, inhoudende dat Interfarms de aankoop van een boerderij in Duitsland en de emigratie zou begeleiden, alsmede dat Interfarms een bedrijfsplan zou opstellen teneinde hun zekerheid te verschaffen dat de aankoop haalbaar zou zijn en bovendien uiteindelijk winstgevend zou blijken te zijn.
Na de levering van de boerderij is gebleken dat deze gebreken vertoonde en op verontreinigde grond bleek te zijn gebouwd. Ook bleek het bedrijfsplan niet getrouw: de winsten kwamen niet in de buurt van de calculaties, hetgeen ertoe leidde dat de financieringsverplichtingen jegens de bank niet gestand konden worden gedaan.
Interfarms is op beide onderdelen van de overeenkomst in de jegens hen te betrachten zorgplicht tekortgeschoten, namelijk:
- ten aanzien van de boerderij had Interfarms een bouwkundig onderzoek moeten adviseren en ter plaatse vragen dienen te stellen, temeer omdat er - voor het geoefende oog - indicaties waren dat de boerderij gebreken in zich had;
- wat betreft het bedrijfsplan heeft Interfarms de kosten te laag ingeschat.
Verjaring?
5.2
Zoals hiervoor onder 4.2 overwogen, heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen op grond van verjaring. Daartoe heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.5 van het bestreden vonnis overwogen dat de broers, gelet op hun stellingen, in de loop van 2005 bekend waren met de schade. De rechtbank heeft het verweer van de broers, inhoudende dat zij pas met het rapport van het Bremer Umweltinstitut d.d. 29 juli 2009 op de hoogte zijn gekomen met de schade-omvang en -factoren, gepasseerd, omdat uit hun stellingen blijkt dat hun al snel na het begin van de exploitatie is gebleken dat de boerderij ernstige gebreken vertoonde en het bedrijfsplan niet deugde. Bovendien was al uit het onderzoeksrapport van Remon gebleken dat het water niet geschikt was als drinkwater voor rundvee. De rechtbank vervolgt:
"Naar het oordeel van de rechtbank vormden de gebleken staat van de boerderij, het hoge ziekte- en sterftepercentage onder het vee en het rapport van Remon B.V. in ieder geval voldoende aanleiding om een onderzoek naar de ontbrekende gegevens omtrent de aansprakelijkheid in te stellen. Dit onderzoek kon redelijkerwijs binnen vijf jaar tot het instellen van een rechtsvordering of een andere stuitingshandeling leiden. Het onderzoek door Bremer Umweltinstitut vond plaats in juli 2009. Uitgaande van het aanvangen van de termijn medio 2005 hadden de broers na het onderzoek van Bremer Umweltinstitut, maar voor het verstrijken van de verjaringstermijn, de verjaring kunnen stuiten (vgl. NJ 2006, 112, noot Du Perron)."
5.3
De
grieven I tot en met Vzijn gericht tegen de honorering door de rechtbank van het beroep op verjaring en de ter zake aangelegde maatstaf. De broers betogen dat de rechtbank bij de toepassing van artikel 3:310 BW enkele relevante criteria onbenoemd heeft gelaten, althans te eng heeft uitgelegd, en tevens hun stellingen verkeerd heeft geïnterpreteerd. Zij hebben bedoeld te stellen dat vanaf dag één vragen rezen die de aanvankelijke blijdschap van de broers drukten - immers, kosten vielen hoger uit, vee overleed, bakken bleken vriesgevoelig en de broers stuitten op een waterput die in onbruik bleek - en die met terugziende blik, behalve als zelfstandige gebreken, beschouwd kunnen worden als "topje van de ijsberg" en als symptomatisch voor de werkelijke gebreken die thans aan Interfarms worden tegengeworpen. Weliswaar werden al snel gebreken geconstateerd, maar bovenal - en ter zake die gebreken richt de vordering zich jegens Interfarms - waren er (slechts) vermoedens voor wat betreft de eigenlijke problematiek: een ondeugdelijk bedrijfsplan, verontreinigde grond en schimmelvorming met botulisme tot gevolg, welke vermoedens met het verstrijken van de tijd werden gevoed door de constatering van alsmaar meer ernstige gebreken en de later verschenen rapportages (memorie van grieven onder 34).
5.4
De broers voeren de volgende omstandigheden aan ter onderbouwing van hun stelling dat zij niet eerder dan per 29 juli 2009 in staat waren om de vordering jegens Interfarms in te stellen (memorie van grieven onder 38):
- zij hebben zich al vanaf de datum van aankoop van de boerderij ingespannen om helderheid te verkrijgen ter zake van de "malversaties" op de boerderij door inschakeling van Remon B.V., de Universiteit Utrecht en het Bremer Umweltinstitut. Daarnaast zijn door de broers melkonderzoeken verricht, is onderzoek verricht op de kadavers en heeft veelvuldig veterinair onderzoek plaatsgehad;
- het Bremer Umweltinstitut concludeerde dat op het moment van aankoop van de boerderij de schimmels voor de broers niet (aanstonds) kenbaar waren;
- het Bremer Umweltinstitut concludeerde dat de boerderij, al dan niet met de bedoeling om de schimmelvorming verborgen te houden en te maskeren, door de familie [naam] (cosmetisch) was gerenoveerd;
- de ABN Amro-bank sprak tijdens bedrijfsbezoeken medio 2006, toen de broers al waren overgedragen aan de afdeling bijzonder beheer, nog slechts in termen van "aanzienlijk achterstallig onderhoud in brede zin", en concludeerde zelfs dat de veestapel een "prima indruk" maakte;
- de omstandigheden op de boerderij en de schadeoorzaak lieten zich moeilijk duiden. Weliswaar was er de rapportage van Remon B.V. omtrent het water dat ongeschikt zou zijn als drinkwater voor vee, maar daarmee stond niet meteen vast dat de dierensterfte daarvan ook het gevolg was - te meer omdat er ook andere zaken speelden waaronder, zo zou blijken, de bodemverontreiniging en de (gevolgen van) schimmelvorming. De dierensterfte was veeleer het gevolg van het samenstel van schadelijke omstandigheden;
- [appellant 1] werd pas omstreeks de datum dat de rapportage van het Bremer Umweltinstitut beschikbaar kwam, door een Duitse arts gediagnosticeerd met het relatief onbekende chronisch botulisme;
- de deugdelijkheid van het bedrijfsplan stond weliswaar van meet af aan ter discussie, maar de conclusie van een absoluut ondeugdelijk bedrijfsplan kon pas na verloop van enkele jaren worden getrokken, te meer omdat de omstandigheden op de boerderij en de daarmee gemoeide kosten het beeld vertroebelden;
- de broers zijn constant en van diverse kanten gehinderd in het tot een vordering komen jegens Interfarms. Als gevolg van de financiële nood en het uitblijven van betaling aan leveranciers, waren deze niet langer bereid om de broers "van munitie te voorzien". Ook was Interfarms, zoals ook in eerste aanleg is gebleken, niet bereid om het dossier - dat zich nog altijd onder Interfarms bevindt - te overleggen, terwijl de broers in allerijl de boerderij in Duitsland hebben (moeten) verlaten en de relevante bescheiden zijn achtergebleven. Op eenzelfde opstelling stuitten zij bij de ABN Amro-bank;
- Interfarms (in de persoon van de heer [naam] ) deed de moeilijkheden op de boerderij jegens de broers af als beginnersproblemen;
- kort na de rapportage van het Bremer Umweltinstitut, omstreeks december 2009, volgde het faillissement van de betrokken natuurlijke en rechtspersonen. De faillissementen luidden een periode in waarin de broers, getergd, gefrustreerd en onmachtig gebleken, eerst tot zichzelf moesten komen alvorens zich tot Interfarms te wenden. Voor de broers was het eerst tijd voor (psychisch) herstel.
Als reden voor het feit dat het tot 15 juni 2013 heeft geduurd alvorens zij Interfarms aansprakelijk hebben gesteld, voeren de broers aan dat zij zich gefrustreerd zagen bij het vergaren van belastende informatie jegens Interfarms en dat zij na een emotioneel beladen periode, eerst tijd nodig hadden om (psychisch) orde op zaken te stellen (memorie van grieven onder 47).
5.5
Als "tweede invalshoek" voeren de broers aan dat de schade zich niet op één moment heeft voorgedaan en dat afzonderlijke vijfjaarstermijnen zijn gaan lopen (memorie van grieven onder 49). Zij betogen dat de verjaringstermijn in ieder geval ten aanzien van de schade uit de vorming van schimmels pas een aanvang heeft genomen op 29 juli 2009, zijnde de datum van het rapport van het Bremer Umweltinstitut, aangezien dit "nieuwe" schade betreft als bedoeld in HR 10 september 2010, ECLI:NL:HR:BM7041.
5.6
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. De eis van bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon dient subjectief te worden opgevat. De schuldeiser moet weten dat en tegen wie hij mogelijkerwijs een vorderingsrecht heeft. Dit impliceert dat de schuldeiser een voldoende mate van inzicht in de oorzaak van de schade moet hebben. Het enkele vermoeden van schade volstaat niet. De benadeelde hoeft evenwel niet steeds ook met de exacte oorzaak van de schade bekend te zijn, wil de verjaringstermijn een aanvang nemen. Op de benadeelde rust in beginsel geen onderzoeksplicht ten aanzien van de vraag of en tegen wie hij een vorderingsrecht heeft, maar dit beginsel moet met redelijkheid worden toegepast.
5.7 5
5 Aangezien de broers Interfarms voor het eerst aansprakelijk hebben gesteld bij brief van 15 januari 2013 (zie hiervoor onder 3.1.11), dient te worden beoordeeld of zij toen reeds meer dan vijf jaren, derhalve op enig moment vóór 15 januari 2008, bekend waren met de schade en de aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 3:310 BW. Bij deze beoordeling betrekt het hof de volgende feiten en stellingen van de broers.
Medio april 2005 is [appellant 1] met de exploitatie van de boerderij begonnen (zie hiervoor onder 3.1.6). Volgens de stellingen van de broers bleek al snel dat de boerderij ernstige gebreken vertoonde en dat het bedrijfsplan niet deugde. Vanaf de dag van de exploitatie werd duidelijk dat zij een miskoop hadden begaan (inleidende dagvaarding onder 11-12). Het vee had te kampen met ziekte en rendeerde niet. Al vanaf de eerste dag ging er vee dood. Alle kalveren die werden opgehaald, gingen dood. Als de mensen hoorden dat de kalveren uit Duitsland kwamen, zeiden ze: "Hou maar op". Het was in Nederland al bekend dat in dat gebied in Duitsland schimmels voorkwamen (proces-verbaal comparitie in eerste aanleg). De broers wijzen ter ondersteuning van deze stellingen op data van de Duitse kadaverdienst vanaf 2005 (inleidende dagvaarding onder 18 en productie 12). Vanaf 2005 is onderzoek gedaan naar de melk en de dode dieren (proces-verbaal comparitie in eerste aanleg; memorie van grieven onder 38).
De prognose uit het bedrijfsplan werd bij lange na niet gehaald. De kosten beliepen jaarlijks - al vanaf 2005 - nagenoeg het dubbele van de prognose (inleidende dagvaarding onder 20-21 en productie 14). Ook wordt door de broers gewezen op de hoge (variabele) machinekosten in 2006 en 2007 (inleidende dagvaarding onder 22 en productie 5). In juni 2006 werden de bevindingen van Remon B.V. bekend. Tot slot hebben de broers gewezen op de hoge medische kosten in verband met de leveraandoeningen van het vee, naar het hof begrijpt ook vanaf het begin, in 2005 (inleidende dagvaarding onder 23).
5.8
Uit het voorgaande volgt dat de broers sinds het begin van de exploitatie medio april 2005 zijn geconfronteerd met ernstige gebreken aan de boerderij, gezondheidsproblemen van het vee en - ten opzichte van het bedrijfsplan - tegenvallende financiële resultaten. Voorts volgt hieruit dat zij in de jaren 2006 (het rapport van Remon) en 2007 voldoende bekend waren met het feit dat de oorzaak van de gezondheidsproblemen van het vee en de dientengevolge tegenvallende resultaten, was gelegen in omstandigheden op en rond de boerderij. Voor de beoordeling van het moment waarop de verjaringstermijn is gaan lopen, is niet van belang dat de broers op dat moment nog geen volledige zekerheid hadden omtrent alle schadeveroorzakende omstandigheden op de boerderij, zoals de aanwezigheid van schimmels, waaromtrent het rapport van het Bremer Umweltinstitut in juli 2009 meer duidelijkheid verschafte.
Aangezien de broers aan hun vordering jegens Interfarms ten grondslag leggen dat deze (1) hen ondeugdelijk heeft geadviseerd bij de aankoop van de boerderij, alsmede (2) een ondeugdelijk bedrijfsplan heeft opgesteld, waren de broers naar het oordeel van het hof in 2007 in voldoende mate bekend met de schade als bedoeld in artikel 3:310 BW om Interfarms aansprakelijk te kunnen stellen voor de dientengevolge door hen geleden schade. Het hof is dan ook van oordeel dat de vordering op 15 januari 2013 in ieder geval was verjaard.
5.9
De omstandigheid dat het Bremer Umweltinstitut in juli 2009 heeft vastgesteld dat tevens sprake was van een ongezond hoog gehalte aan schimmelsporen in de boerderij, en dat dit vermoedelijk reeds ten tijde de koop het geval was, geeft, zoals hiervoor overwogen, slechts nadere duidelijkheid omtrent de vraag welke omstandigheden op de boerderij de gezondheidsproblemen van het vee - en inmiddels ook van [appellant 1] - veroorzaakten. Anders dan de broers betogen, is dan ook naar het oordeel van het hof wat betreft het vee geen sprake van een nieuwe schade, ter zake waarvan de verjaringstermijn pas de dag na het verschijnen van het rapport van het Bremer Umweltinstitut is gaan lopen (memorie van grieven onder 5.2). Om dezelfde reden verwerpt het hof de stelling van de broers dat de schade zich niet op één moment heeft voorgedaan en dat steeds afzonderlijke vijfjaarstermijnen zijn gaan lopen (memorie van grieven onder 49). De bodemverontreiniging, het vervuilde drinkwater en de schimmelvorming vormen immers tezamen de omstandigheden die de gezondheidsproblemen van het vee en de tegenvallende financiële resultaten hebben veroorzaakt.
5.1
Hetgeen de broers aanvoeren omtrent hun psychische toestand als gevolg van hun faillissementen en de tegenwerking van diverse zijden (zie onder meer punt 38 van de memorie van grieven), is naar het oordeel van het hof ontoereikend om te kunnen oordelen dat zij niet daadwerkelijk in staat waren om binnen de verjaringstermijn een vordering in te stellen, althans de verjaring te stuiten. Het door de broers aangevoerde vormt evenmin grond om te oordelen dat
de aanvang van de verjaringstermijn is opgeschort, omdat het beroep op het verstreken zijn van de verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (memorie van grieven onder 27-28). Zoals hiervoor overwogen, is de verjaringstermijn immers reeds lang vóór de faillissementen aangevangen, zodat van opschorting van de aanvang daarvan geen sprake kan zijn. Ook overigens hebben de broers naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om te kunnen oordelen dat het beroep op de verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.11
De grieven I tot en met V falen derhalve.
5.12
Nu de vorderingen van de broers zijn verjaard, bestaat voor toewijzing van de vordering op grond van artikel 843a Rv reeds om die reden geen grond.
5.13
Grief VI(abusievelijk genummerd als
grief VII) is gericht tegen de afwijzing van de vorderingen op grond van de vaststellingsovereenkomst (zie hiervoor onder 4.2).
5.14
Bij een bespreking van deze grief hebben de broers geen belang, aangezien de vorderingen reeds afstuiten op het feit dat ze verjaard zijn.
5.15
Het hof passeert het bewijsaanbod van de broers (memorie van grieven onder 68) als niet ter zake dienend.
Slotsom
5.16
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Het hof zal de broers als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Interfarms zullen worden vastgesteld op € 1920,- voor verschotten en € 1.158,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt in tarief III).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen van 3 september 2014;
veroordeelt de broers in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde Interfarms vastgesteld op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.920,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. B.J.H Hofstee en is door de rolraadseer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 april 2016.