Uitspraak
1.[appellant 1] ,
de broers,
Interfarms,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
"het op zorgvuldige en deskundige wijze begeleiden van boeren en hun gezinnen bij het opbouwen van een agrarische toekomst buiten Nederland".
"Ongeschikt als drinkwater voor rundvee."
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
"(…) bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:I voor recht te verklaren dat de Interfarms aansprakelijk is jegens de broers [naam] , hetzij op grond van wanprestatie, hetzij op grond van onrechtmatige daad, hetzij op enige andere grondslag voor aansprakelijkheid als in de onderhavige procedure door de broers [naam] naar voren is gebracht;
5.De grievenGrondslagen van de vorderingen
Zij hebben met Interfarms een overeenkomst gesloten, inhoudende dat Interfarms de aankoop van een boerderij in Duitsland en de emigratie zou begeleiden, alsmede dat Interfarms een bedrijfsplan zou opstellen teneinde hun zekerheid te verschaffen dat de aankoop haalbaar zou zijn en bovendien uiteindelijk winstgevend zou blijken te zijn.
Na de levering van de boerderij is gebleken dat deze gebreken vertoonde en op verontreinigde grond bleek te zijn gebouwd. Ook bleek het bedrijfsplan niet getrouw: de winsten kwamen niet in de buurt van de calculaties, hetgeen ertoe leidde dat de financieringsverplichtingen jegens de bank niet gestand konden worden gedaan.
Interfarms is op beide onderdelen van de overeenkomst in de jegens hen te betrachten zorgplicht tekortgeschoten, namelijk:
- ten aanzien van de boerderij had Interfarms een bouwkundig onderzoek moeten adviseren en ter plaatse vragen dienen te stellen, temeer omdat er - voor het geoefende oog - indicaties waren dat de boerderij gebreken in zich had;
- wat betreft het bedrijfsplan heeft Interfarms de kosten te laag ingeschat.
Verjaring?
"Naar het oordeel van de rechtbank vormden de gebleken staat van de boerderij, het hoge ziekte- en sterftepercentage onder het vee en het rapport van Remon B.V. in ieder geval voldoende aanleiding om een onderzoek naar de ontbrekende gegevens omtrent de aansprakelijkheid in te stellen. Dit onderzoek kon redelijkerwijs binnen vijf jaar tot het instellen van een rechtsvordering of een andere stuitingshandeling leiden. Het onderzoek door Bremer Umweltinstitut vond plaats in juli 2009. Uitgaande van het aanvangen van de termijn medio 2005 hadden de broers na het onderzoek van Bremer Umweltinstitut, maar voor het verstrijken van de verjaringstermijn, de verjaring kunnen stuiten (vgl. NJ 2006, 112, noot Du Perron)."
grieven I tot en met Vzijn gericht tegen de honorering door de rechtbank van het beroep op verjaring en de ter zake aangelegde maatstaf. De broers betogen dat de rechtbank bij de toepassing van artikel 3:310 BW enkele relevante criteria onbenoemd heeft gelaten, althans te eng heeft uitgelegd, en tevens hun stellingen verkeerd heeft geïnterpreteerd. Zij hebben bedoeld te stellen dat vanaf dag één vragen rezen die de aanvankelijke blijdschap van de broers drukten - immers, kosten vielen hoger uit, vee overleed, bakken bleken vriesgevoelig en de broers stuitten op een waterput die in onbruik bleek - en die met terugziende blik, behalve als zelfstandige gebreken, beschouwd kunnen worden als "topje van de ijsberg" en als symptomatisch voor de werkelijke gebreken die thans aan Interfarms worden tegengeworpen. Weliswaar werden al snel gebreken geconstateerd, maar bovenal - en ter zake die gebreken richt de vordering zich jegens Interfarms - waren er (slechts) vermoedens voor wat betreft de eigenlijke problematiek: een ondeugdelijk bedrijfsplan, verontreinigde grond en schimmelvorming met botulisme tot gevolg, welke vermoedens met het verstrijken van de tijd werden gevoed door de constatering van alsmaar meer ernstige gebreken en de later verschenen rapportages (memorie van grieven onder 34).
- zij hebben zich al vanaf de datum van aankoop van de boerderij ingespannen om helderheid te verkrijgen ter zake van de "malversaties" op de boerderij door inschakeling van Remon B.V., de Universiteit Utrecht en het Bremer Umweltinstitut. Daarnaast zijn door de broers melkonderzoeken verricht, is onderzoek verricht op de kadavers en heeft veelvuldig veterinair onderzoek plaatsgehad;
- het Bremer Umweltinstitut concludeerde dat op het moment van aankoop van de boerderij de schimmels voor de broers niet (aanstonds) kenbaar waren;
- de omstandigheden op de boerderij en de schadeoorzaak lieten zich moeilijk duiden. Weliswaar was er de rapportage van Remon B.V. omtrent het water dat ongeschikt zou zijn als drinkwater voor vee, maar daarmee stond niet meteen vast dat de dierensterfte daarvan ook het gevolg was - te meer omdat er ook andere zaken speelden waaronder, zo zou blijken, de bodemverontreiniging en de (gevolgen van) schimmelvorming. De dierensterfte was veeleer het gevolg van het samenstel van schadelijke omstandigheden;
- de deugdelijkheid van het bedrijfsplan stond weliswaar van meet af aan ter discussie, maar de conclusie van een absoluut ondeugdelijk bedrijfsplan kon pas na verloop van enkele jaren worden getrokken, te meer omdat de omstandigheden op de boerderij en de daarmee gemoeide kosten het beeld vertroebelden;
- Interfarms (in de persoon van de heer [naam] ) deed de moeilijkheden op de boerderij jegens de broers af als beginnersproblemen;
- kort na de rapportage van het Bremer Umweltinstitut, omstreeks december 2009, volgde het faillissement van de betrokken natuurlijke en rechtspersonen. De faillissementen luidden een periode in waarin de broers, getergd, gefrustreerd en onmachtig gebleken, eerst tot zichzelf moesten komen alvorens zich tot Interfarms te wenden. Voor de broers was het eerst tijd voor (psychisch) herstel.
Als reden voor het feit dat het tot 15 juni 2013 heeft geduurd alvorens zij Interfarms aansprakelijk hebben gesteld, voeren de broers aan dat zij zich gefrustreerd zagen bij het vergaren van belastende informatie jegens Interfarms en dat zij na een emotioneel beladen periode, eerst tijd nodig hadden om (psychisch) orde op zaken te stellen (memorie van grieven onder 47).
Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. De eis van bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon dient subjectief te worden opgevat. De schuldeiser moet weten dat en tegen wie hij mogelijkerwijs een vorderingsrecht heeft. Dit impliceert dat de schuldeiser een voldoende mate van inzicht in de oorzaak van de schade moet hebben. Het enkele vermoeden van schade volstaat niet. De benadeelde hoeft evenwel niet steeds ook met de exacte oorzaak van de schade bekend te zijn, wil de verjaringstermijn een aanvang nemen. Op de benadeelde rust in beginsel geen onderzoeksplicht ten aanzien van de vraag of en tegen wie hij een vorderingsrecht heeft, maar dit beginsel moet met redelijkheid worden toegepast.
Medio april 2005 is [appellant 1] met de exploitatie van de boerderij begonnen (zie hiervoor onder 3.1.6). Volgens de stellingen van de broers bleek al snel dat de boerderij ernstige gebreken vertoonde en dat het bedrijfsplan niet deugde. Vanaf de dag van de exploitatie werd duidelijk dat zij een miskoop hadden begaan (inleidende dagvaarding onder 11-12). Het vee had te kampen met ziekte en rendeerde niet. Al vanaf de eerste dag ging er vee dood. Alle kalveren die werden opgehaald, gingen dood. Als de mensen hoorden dat de kalveren uit Duitsland kwamen, zeiden ze: "Hou maar op". Het was in Nederland al bekend dat in dat gebied in Duitsland schimmels voorkwamen (proces-verbaal comparitie in eerste aanleg). De broers wijzen ter ondersteuning van deze stellingen op data van de Duitse kadaverdienst vanaf 2005 (inleidende dagvaarding onder 18 en productie 12). Vanaf 2005 is onderzoek gedaan naar de melk en de dode dieren (proces-verbaal comparitie in eerste aanleg; memorie van grieven onder 38).
Aangezien de broers aan hun vordering jegens Interfarms ten grondslag leggen dat deze (1) hen ondeugdelijk heeft geadviseerd bij de aankoop van de boerderij, alsmede (2) een ondeugdelijk bedrijfsplan heeft opgesteld, waren de broers naar het oordeel van het hof in 2007 in voldoende mate bekend met de schade als bedoeld in artikel 3:310 BW om Interfarms aansprakelijk te kunnen stellen voor de dientengevolge door hen geleden schade. Het hof is dan ook van oordeel dat de vordering op 15 januari 2013 in ieder geval was verjaard.
de aanvang van de verjaringstermijn is opgeschort, omdat het beroep op het verstreken zijn van de verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (memorie van grieven onder 27-28). Zoals hiervoor overwogen, is de verjaringstermijn immers reeds lang vóór de faillissementen aangevangen, zodat van opschorting van de aanvang daarvan geen sprake kan zijn. Ook overigens hebben de broers naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om te kunnen oordelen dat het beroep op de verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
grief VII) is gericht tegen de afwijzing van de vorderingen op grond van de vaststellingsovereenkomst (zie hiervoor onder 4.2).