Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling in hoger beroep
6 november 2013 bij [bedrijf 1] geïnspecteerd en vervolgens op 15 november 2013, voor zover hier van belang, als volgt gerapporteerd:
BEVINDINGEN
10 december 2013 te zorgen voor het vervangen van de watertanks, bij gebreke waarvan [geïntimeerde] een derde opdracht zou geven om het herstel uit te voeren. De kosten daarvan zouden dan op [appellant] worden verhaald, zo vermeldt de brief.
Grief Iklaagt erover dat de kantonrechter [appellant] procedureel heeft benadeeld door de conclusie van antwoord in reconventie van [geïntimeerde] in zijn geheel toe te staan.
Grief IIbevat de klacht dat de kantonrechter [bedrijf 1] ter comparitie ten onrechte aan het woord heeft gelaten.
grieven III en IV.
grief IVheeft willen betogen, uit het onder 3.1.10 (gedeeltelijk) geciteerde handgeschreven briefje. Uit dit briefje volgt nu juist dat [appellant] niet bereid was de watertanks te vervangen. Dat [geïntimeerde] het schip niet bij [appellant] in onderhoud had, is voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] bevoegd was het herstel door een derde te laten uitvoeren, anders dan [appellant] stelt, niet relevant. Ook grief IV faalt.
grief Vkomt [appellant] op tegen de hoogte van de herstelkosten. De grief houdt in dat de kantonrechter gelet op de door [appellant] overgelegde offerte van [bedrijf 2] ten onrechte is uitgegaan van een bedrag van € 1.875,- (excl. btw) per watertank. [appellant] acht een bedrag van € 454,- (excl. btw) per tank redelijk.
grief VIIdie erover klaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat van disproportionaliteit tussen de vordering en de gelegde beslagen geen sprake is. Een relevante onderbouwing van de klacht ontbreekt.
4.De slotsom
5.De beslissing
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.M.A. Wind en mr. R.E. Weening, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 april 2016.