Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de vennootschap onder firma[appellante 1],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
[C.] zei mij dat de borg getrouwd was, maar dat het was geregeld en dat hij wist wat hij deed. Ik snapte die opmerking toen niet, maar achteraf begreep ik waar die opmerking betrekking op had’,zo heeft getuige [A.] verklaard. [A.] heeft daarop haar kantoorgenoot, [B.], gevraagd voor de overeenkomst zorg te dragen. Deze heeft voor de volgende ochtend een bijeenkomst op kantoor belegd waarbij hijzelf, [geïntimeerde] en de [C. en D.] aanwezig zijn geweest. Volgens getuige [A.] hebben zij en [B.] de omstandigheid dat [geïntimeerde] gehuwd was naderhand besproken en hebben zij gezien dat het meetekenen van de echtgenote in sommige gevallen vereist is. Zij heeft in dit verband verklaard:
‘Op donderdag nadat de overeenkomst was getekend maakte [B.] mij erop attent dat hem tijdens de bijeenkomst was gebleken dat dhr. [geïntimeerde] getrouwd was, en dat zijn echtgenote de borgstelling niet had ondertekend. [B.] en ik hebben met elkaar besproken of dit een discussiepunt zou kunnen worden en of wij er nog iets mee zouden moeten. Volgens [B.] heeft [C.] wel nog aan dhr. [geïntimeerde] tijdens de bijeenkomst gevraagd: ‘weet je vrouw ervan?, waarop dhr. [geïntimeerde] antwoordde dat dat zo was.’Er was volgens de verklaring van [A.] sprake van tijdsdruk omdat al dezelfde ochtend om 10.00 de faillissementsaanvraag bij de rechtbank zou dienen. Het hof begrijpt uit haar verklaring dat [A.] en [B.] in verband met de functie van de heer [geïntimeerde] geen noodzaak hebben gezien om te verifiëren of zijn echtgenote toestemming had gegeven en om die vast te leggen. ‘
Omdat dhr. [geïntimeerde] zijn kaartje had afgegeven waaruit bleek dat hij financieel adviseur was, gingen we ervan uit dat hij handelde vanuit zijn kennis en wist van de hoed en de rand. Daarom hebben we er vervolgens niks meer aan gedaan.’
Op een gegeven moment heeft dhr. [C.] tijdens de bijeenkomst gevraagd: weet je vrouw hiervan? Ja, heeft dhr. [geïntimeerde] gezegd, die is op de hoogte. U vraagt mij hoe ik mij dat zo goed herinner. Daarop antwoord ik dat je als deurwaarder de bijzondere zaken die je meemaakt herinnert.’[B.] heeft verklaard dat hij zelf niet naar die toestemming heeft gevraagd, noch zich het belang daarvan heeft gerealiseerd. Volgens [B.] had hij naar aanleiding van de bespreking geen enkele aanleiding om te betwijfelen of de zaak zou worden opgelost.
‘dat dit misschien nog een probleem zou kunnen vormen.’
Ik heb niet expliciet tegen mw. [A.] gezegd dat dhr. [geïntimeerde] getrouwd was. Wel heb ik in het telefoongesprek met mw. [A.] gezegd dat dhr. [geïntimeerde] moest overleggen met het thuisfront.’Volgens [C.] heeft [geïntimeerde] een half uur later teruggebeld met de mededeling dat het akkoord was. Bij gelegenheid van de ondertekening van de borgstellingsovereenkomst is volgens [C.] aan de orde gekomen dat [geïntimeerde] getrouwd was ‘
doordat hij over zijn vrouw vertelde. Hij vertelde namelijk dat zijn vrouw ziek was. Ik vroeg daarnaar tijdens een gewoon gesprekje. Hij vertelde mij dat hij haar niet teveel wilde lastigvallen omdat zij bezig was met haar ziekteherstel.’ Volgens [C.] heeft hij bij die gelegenheid niet nog eens gevraagd of het thuisfront ervan wist; dat was eigenlijk de avond ervoor al besproken
. ‘Ik heb dhr. [geïntimeerde] alleen gevraagd hoe het met zijn vrouw ging, zoals ik al verklaarde’Volgens [C.] heeft [B.] dit evenmin aan de orde gesteld: ‘
Ik herinner mij niet dat dhr. [B.] dhr. [geïntimeerde] gevraagd heeft of hij getrouwd was.’
Als hij mij dat had verteld dan zou ik dat nog geweten hebben. Dat de borgstelling werd vernietigd kwam voor mij als een complete verrassing’,aldus [C.].
Blijkbaar had dhr. [geïntimeerde] thuis erover gesproken of erover nagedacht’,aldus [D.].
. ‘Ik heb niet gezegd dat ik met het thuisfront moest overleggen. Ik vertel mijn vrouw nooit iets. Vervolgens heb ik opnieuw met de financier overlegd. Nadat hij nog eens heeft bevestigd dat er betaald zou worden, heb ik [C.] teruggebeld en gezegd dat ik het zou doen.’
weet uw vrouw ervan?’ Volgens [geïntimeerde] heeft hij daarop geantwoord:
‘zij weet dat ik hier ben’.[geïntimeerde] heeft desgevraagd op dit punt nader verklaard:
‘Met mijn antwoord op de vraag van [C.] (tijdens de bespreking) of mijn vrouw ervan wist, heb ik bedoeld te antwoorden dat mijn vrouw wist dat ik in Almelo was bij de deurwaarder. Zij wist inhoudelijk niet wat ik daar ging doen. Mogelijk heeft [C.] dit anders begrepen.’
.[geïntimeerde] heeft verder verklaard:
‘Mijn vrouw wist pas van de borgstelling toen daar een beroep op werd gedaan. In mijn herinnering werd deze door mw. [A.] persoonlijk aan ons uitgereikt toen wij beiden thuis waren en buiten met de buren stonden te praten. Mijn vrouw wilde er niets van weten. Zij heeft in haar brief de vernietiging van de borgstelling ingeroepen. Volgens mij is dat via de advocaat gegaan. Wij kregen er natuurlijk wel woorden over. Zij vond dat een stomme zet.’
‘Waar ik zojuist verklaarde dat ik pas bij mijn oproeping als getuige van de borgstelling wist, herinner ik mij (nu u mij voorhoudt dat ik een brief heb geschreven in maart 2012) dat ik dat toen ook moet hebben geweten. Als daar mijn handtekening onder staat is dat namelijk mijn brief geweest, ik herinner mij niet dat iemand mij daarbij heeft geholpen.’Vervolgens heeft zij verklaard:
‘Nu u mij daar nogmaals naar vraagt, verklaar ik dat ik niet meer weet of iemand mij bij het opstellen van de brief heeft geholpen, ik ben heel veel kwijt, het is ook drie jaar geleden. Ik heb ook niet zo een hoge opleiding, zodat ik niet alles begrijp. Ik weet wel dat ik het niet eens was met wat mijn man had gedaan.’
: ‘Ik weet niet meer hoe ik erachter kwam dat mijn man zich borg had gesteld. Ik ben op dit moment hevig geëmotioneerd omdat ik niet tegen stress kan. Ik heb tot op de dag van vandaag niet begrepen wat de omvang is van het bedrag waar het om gaat. Ik weet wel dat ik het er niet mee eens ben en dat ik het allemaal eng vind.’
‘Ik typ niet vaker dit soort brieven. Ik denk dat mijn man dat gedaan heeft. Ik denk dat maar ik herinner mij dat niet. Het is wel mijn handtekening. U wijst mij erop dat de brief een kenmerk bevat. Ik weet niet waarop dat betrekking heeft.’
3.De slotsom
4.De beslissing
29 maart 2016.