Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],2.[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats] (Duitsland),3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] (Duitsland),4.[geïntimeerde 4],wonende te [woonplaats],5.[geïntimeerde 5],wonende te [woonplaats],6.[geïntimeerde 6],wonende te [woonplaats],7.[geïntimeerde 7],wonende te [woonplaats],8.[geïntimeerde 8],wonende te [woonplaats],9.[geïntimeerde 9],wonende te [woonplaats],10.[geïntimeerde 10],wonende te [woonplaats],11.[geïntimeerde 11],wonende te [woonplaats] en12.[geïntimeerde 12],wonende te [woonplaats] (Polen),geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
10 november 2015 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) tussen [geïntimeerden] eisers en SprintWerkt als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- conclusie van eis,
beroep tevens inhoudende wijziging van eis en
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De vaststaande feiten
(…)Rikla Industriële Diensten B.V. (hierna: Rikla) biedt aan productiebedrijven diverse diensten die haar medewerkers uitvoeren. Sinds een aantal jaren is Recticel Nederland B.V. te Kesteren (hierna: Recticel) Rikla’s enige opdrachtgever.
(...)
“
(…)
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 9.974,50, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot verstrekking van de salarisspecificaties vanaf 1 juli 2015 op straffe van een dwangsom, met veroordeling van SprintWerkt in de proces- en nakosten. Zij hebben aan deze vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in de artikelen 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de overgang voor Rikla voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomsten tussen Rikla en haar werknemers van rechtswege op SprintWerkt zijn overgegaan.
- aan [geïntimeerden] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee dagen na betekening van
het vonnis, onder overlegging van deugdelijke salarisspecificaties, het (bij Rikla bedongen)
loon met emolumenten vanaf 1 oktober 2015, telkens tot aan de dag waarop de betreffende
arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- aan [geïntimeerden] te betalen de wettelijke rente over het over oktober 2015 gevorderde salaris
vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
- aan [geïntimeerden] te betalen de wettelijke verhoging met een maximum van 20% over het over
oktober 2015 gevorderde salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum
van de opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening en
- aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 75,- (inclusief BTW) aan buitengerechtelijke
incassokosten en in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
(de EEX-verordening II) rechtsmacht toekomt, nu SprintWerkt in Nederland is gevestigd. De arbeidsovereenkomst tussen Rikla en [geïntimeerde 3], alsmede die tussen Rikla, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 12] wordt op grond van artikel 6 lid 2 sub a van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, p. 1) (het verdrag van Rome van 1980) respectievelijk artikel 8 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 593/2008, PbEU2008 L 177/6 (de Rome I-verordening) beheerst door Nederlands recht.
de overgang, ten gevolge van een overeenkomst (...) van een economische eenheid die haar identiteit behoudt”, terwijl onder economische eenheid moet worden verstaan “
een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit” (artikel 7:662 lid 2, aanhef en onder a en b BW). De artikelen 7:662-666 BW strekken ter uitvoering van Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (Pb 1977, L 61/26). De nadien vastgestelde richtlijn 98/50/EG, het ter uitvoering van die richtlijn vastgestelde nieuwe lid 2 van artikel 7:662 BW en de nadien vastgestelde richtlijn 2001/23/EG (Pb 2001, L 82/16), beogen niet inhoudelijk af te wijken van de voordien geldende regels. Hierna zullen de richtlijnen gezamenlijk de Richtlijn worden genoemd.
4.16 Rikla is een uitzendbureau in dienst waarvan voor 1 juli 2015 van de in totaal
46 werknemers 39 bij Recticel in de productie werkzaam waren. Van die werknemers zijn met ingang van 1 juli 2015 26 werknemers bij SprintWerkt in dienst getreden. SprintWerkt heeft deze werknemers, die reeds gedurende een aantal jaren het productiewerk bij Recticel verrichtten, eveneens bij Recticel in de productie tewerkgesteld. De kennis en ervaring die de werknemers in dienst van Rikla hebben verworven, hebben zij daarom na 1 juli 2015 voor SprintWerkt kunnen inzetten. Het hof is van oordeel dat uit deze feiten volgt dat Rikla bedrijfsmiddelen aan SprintWerkt heeft overgedragen die bij haar een operationeel geheel vormden waarmee zelfstandige diensten konden worden verricht. Als gevolg van de overgang van een groot aantal werknemers met relevante kennis en ervaring (know how) en de enige klant (Recticel) van Rikla naar SprintWerk, was SprintWerkt immers in staat met ingang van 1 juli 2015 deze uitzendkrachten aan Recticel ter beschikking te stellen. Dit gaat, anders dan SprintWerkt heeft aangevoerd, verder dan een uitbreiding van uitzendwerk aan de zijde van SprintWerkt. Dat SprintWerkt ook voor 1 juli 2015 productiemedewerkers aan Recticel uitleende, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het voorlopig oordeel van het hof moet Rikla worden aangemerkt als een economische eenheid in de zin van de Richtlijn. Grief II in het principaal beroep faalt.
4.20 Zoals hiervoor onder de feiten is weergegeven, heeft Rikla in de periode tot 1 juli 2015 al haar werknemers aan Recticel uitgezonden. Van de in totaal 46 werknemers waren er bij Recticel 39 in de productie en 7 in de trimfoamverwerking werkzaam. Recticel was dus de enige klant van Rikla. Aan alle productiewerknemers bij Rikla die bij Recticel werkzaam waren, is aangeboden met ingang van 1 juli 2015 bij SprintWerkt in dienst te treden. Dit aanbod is door 26 productiewerknemers aanvaard. Die werknemers zijn bij SprintWerkt hetzelfde werk gaan verrichten als zij voor 1 juli 2015 in dienst van Rikla deden. SprintWerkt heeft dan ook het grootste deel van de ondernemingsactiviteiten van Rikla zonder feitelijke onderbreking duurzaam voortgezet. Aangezien de overgenomen werknemers voor de overname gedurende een aantal jaren via Rikla bij Recticel in de productie werkzaam zijn geweest, heeft SprintWerkt, anders zij aanvoert, qua deskundigheid een wezenlijk deel van het personeel van Rikla overgenomen. Het hof is dan ook - het geheel overziende - vooralsnog van oordeel dat sprake is van identiteitsbehoud als bedoeld in de hiervoor onder 4.18 en 4.19 vermelde maatstaf. Grief III in het principaal beroep faalt op die grond.
4.21 In de toelichting op grief IV in het principaal beroep heeft SprintWerkt aangevoerd dat tussen Rikla en SprintWerkt geen contact heeft plaatsgevonden, laat staan dat tussen hen een overeenkomst is gesloten.
1 oktober 2015. Aangenomen moet worden dat zij dit loon reeds van Rikla hebben ontvangen. Grief 2 in het incidenteel hoger beroep faalt.
5.De slotsom
x tarief II).
6.De beslissing
in het incidenteel hoger beroep: